Uitspraak 201805433/1/R1


Volledige tekst

201805433/1/R1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Erfgoedvereniging Bond Heemschut (hierna: Heemschut), gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

de raad van de gemeente Gooise Meren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Oudere Dorp-Huizerweg 4a-6-8" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Heemschut beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2019, waar Heemschut, vertegenwoordigd door [twee gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [drie gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan "Oudere Dorp-Huizerweg 4a-6-8" voorziet ter plaatse van de gronden aan de Huizerweg 4a, 6 en 8  te Bussum deels in de bestemming "Gemengd - 1" met in het bouwvlak de functieaanduiding "kantoor" en deels in de bestemming "Bedrijf - 2". De aanleiding voor het plan is de beoogde ontwikkeling van een nieuw kantoorgebouw door [belanghebbende].

Heemschut kan zich niet vinden in het plan, aangezien er een onvoldoende afweging is gemaakt van de aantasting van cultuurhistorische waarden. Bovendien zijn er procedurele onregelmatigheden, aldus Heemschut.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Termijnoverschrijdingen

3.    Heemschut stelt zich op het standpunt dat de raad de termijnen in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor het vaststellen van het plan en de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het plan niet in acht heeft genomen.

3.1.    De raad wijst erop dat deze termijnen geen fatale termijnen zijn, maar termijnen van orde.

3.2.    Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, en derde lid, van de Wro, luiden, voor zover van belang:

"1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

[…]

e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. […]."

3.3.    Het ontwerp van het plan heeft met ingang van 22 juni 2017 tot en met 2 augustus 2017 ter inzage gelegen. Op 25 april 2018 is het plan vastgesteld, zodat de termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro is overschreden. Uit deze bepaling noch uit enige andere bepaling kan worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de genoemde termijn niet meer bevoegd is het plan vast te stellen.

Het plan is op 13 juni 2018 bekendgemaakt, zodat de termijn als bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Wro is overschreden. Wat betreft de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft de beroepsgrond echter betrekking op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en deze kan reeds om die reden de rechtmatigheid daarvan niet aantasten.

Het betoog faalt.

Onzorgvuldige procedure

4.    Heemschut stelt zich op het standpunt dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is doorlopen en dat zij niet op de hoogte is gebracht van de nota van zienswijzen en van de raadsvergadering van 25 april 2018.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de procedurele regels in de Wro en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is verlopen. Het besluit is met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in de Awb tot stand gekomen. De nota van zienswijzen is na de vaststelling van het plan tegelijk met de andere op het besluit betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd. Uit de Awb volgt niet de verplichting dat de (concept-)nota van zienswijzen voor de vaststelling van het besluit aan indieners van zienswijzen beschikbaar moet worden gesteld. Voorts bevat de Awb geen verplichting om de indieners van zienswijzen op de hoogte te brengen van de raadsvergadering waarin over de vaststelling van het bestemmingsplan een besluit wordt genomen.

Het betoog faalt.

Reglement van Orde

5.    Heemschut stelt zich op het standpunt dat de raadsvergadering van 25 april 2018 niet voldoet aan artikel 21 van het "Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad van de gemeente Gooise Meren" (hierna: RvO), aangezien geen schriftelijk verslag aanwezig is van de raadsvergadering.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat door een technisch mankement geen beeld- of geluidfragment aanwezig is van de raadsvergadering, waardoor geen schriftelijk verslag is gemaakt. De raad wijst op artikel 23, vijfde lid, van de Gemeentewet, waaruit volgt dat alleen het openbaar maken van de besluitenlijst verplicht is met het oog op het nemen van een rechtsgeldig besluit. De raad stelt dat het derhalve niet verplicht is een verslag te maken van de raadsvergadering.

5.2.    Heemschut betwist niet dat de raad het bestreden besluit heeft genomen en op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. In artikel 21 van het RvO is de verplichting opgenomen om van een vergadering van de raad een verslag te maken. Dat is niet gebeurd vanwege het technisch mankement. Een verslag van een raadsvergadering wordt naar zijn aard na de vergadering opgesteld. Het nalaten daarvan tast de rechtsmatigheid van een rechtsgeldig door de raad genomen en bekendgemaakt besluit niet aan.

Het betoog faalt.

Cultuurhistorische waarden

6.    Heemschut stelt zich op het standpunt dat de cultuurhistorische waarden onvoldoende zijn onderzocht door de raad. Heemschut wijst op het ontbreken van een positief dan wel negatief advies in het advies van de Commissie ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed (hierna: de commissie). Verder wijst Heemschut erop dat hetgeen het plan mogelijk maakt de cultuurhistorische waarden van de Huizerweg, die aangemerkt wordt als een historisch-geografische structuur, aantast.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied niet tot een beschermd dorpsgezicht behoort. Voorts stelt de raad dat in het plangebied geen monumentale of andere cultuurhistorisch waardevolle structuren aanwezig zijn. De Huizerweg is aangemerkt als historisch-geografische structuur van waarde. De raad voegt hieraan toe dat deze waarde bepaald wordt door het stratenpatroon en door het gegeven dat de Huizerweg de verbinding vormt naar het centrum van Bussum toe. Voorts voert de raad aan dat het nieuwe kantoorpand wat de massa en schaal betreft goed ingevoegd wordt binnen de structuur van de Huizerweg, zodat de waarde van deze weg niet wordt aangetast.

6.2.    In paragraaf 3.3.6 van de plantoelichting is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De Beleidsnota cultuurhistorie Bussum, waarin ontwikkelingen beschreven staan met het oog op het benutten van de bestaande cultuurhistorische waarden, is hierbij als uitgangspunt genomen. Hieruit volgt dat in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig zijn.

Zoals Heemschut stelt, is de Huizerweg volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Holland een historisch-geografische structuur van waarde. Ter zitting heeft de raad betoogd dat de waarde van de weg niet wordt bepaald door de aanliggende bebouwing. In hetgeen Heemschut aanvoert, ziet de Afdeling geen grond om ervan uit te gaan dat dit standpunt onjuist is. Wat het advies van de commissie betreft, stelt de Afdeling vast dat dit advies een aantal aandachtspunten bevat met betrekking tot de uitvoering van de bebouwing, maar niet wordt ingegaan op cultuurhistorische aspecten. In het advies staan echter geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

In hetgeen Heemschut aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de cultuurhistorische waarden onvoldoende heeft onderzocht. De Afdeling betrekt hierbij dat geen sprake is van een beschermd dorpsgezicht en de te slopen woningen geen bijzondere monumentale waarde hebben. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden en dat geen doorslaggevend gewicht behoeft te worden toegekend aan handhaving van de bestaande situatie.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

191-890.