Uitspraak 201801296/1/R1


Volledige tekst

201801296/1/R1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Valkenburg aan de Geul,

appellanten,

en

1.    de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening BP Kernen 2010 - Herontwikkeling Leeuwbierterrein" vastgesteld.

Bij besluit van 2 januari 2018 heeft het college aan Wijckerveste Adviseurs B.V. (hierna: Wijckerveste) een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor de activiteit bouwen in het plangebied.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2019, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. M.E. Cuppen en mr. R.P.E.M. Cratsborn, advocaten te Wittem, en [gemachtigde A], en de raad en het college, beide bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Roermond, B. van Eijsden en M.S. Zonneberg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Wijckerveste Adviseurs B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B].

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de herontwikkeling van het voormalige Leeuwbierterrein te Valkenburg aan de Geul tot een recreatiecentrum waar erfgoed, verblijf en sport samenkomen. Het terrein ligt aan de rivier de Geul en zal niet alleen bestaan uit infrastructuur en bebouwing, maar ook uit natuur, waaronder een vijver. Er is een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een drietal gebouwen op het terrein: een sportgebouw, een Cycle Center en een hotel. De hoofdontsluiting van de te realiseren functies op het Leeuwbierterrein zal hoofdzakelijk plaatsvinden via de Prinses Beatrixsingel. De Prinses Beatrixsingel is gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied en maakt daar ook onderdeel vanuit.

2.    [appellant] en anderen stellen zich op het standpunt dat de herontwikkeling van het Leeuwbierterrein het woon- en leefklimaat in de omgeving aantast. [appellant] en anderen vrezen voor de aanleg van de vijver tussen de Geul en de Prinses Beatrixsingel, die van invloed is op de waterhuishouding in het gebied. Ook vrezen [appellant] en anderen voor een logistieke stroom van verkeer en bezoekers die onder meer verkeersoverlast en geluidoverlast teweeg brengen.

Volgorde van behandeling

3.    De Afdeling zal hierna eerst ingaan op de ontvankelijkheid van het beroep, voor zover het [gemachtigde A] betreft (zie overwegingen 4 t/m 4.2). Vervolgens zal het beroep voor zover gericht tegen het bestemmingsplan (zie overwegingen 5 t/m 12) en voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning (zie overwegingen 13 t/m 14) worden besproken. Daarna zal de vraag naar het in stand laten van de rechtsgevolgen van het plan (zie overwegingen 15-21) en de omgevingsvergunning (zie overwegingen 22-23) aan de orde komen. De Afdeling zal afronden met een overweging over de proceskosten (zie overweging 24).

Ontvankelijkheid

4.    De raad voert aan dat [gemachtigde A] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij het plan en de omgevingsvergunning. Volgens de raad reikt de ruimtelijke uitstraling van het plan en de omgevingsvergunning niet verder dan de Prinses Beatrixsingel. [gemachtigde A] woont aan de [locatie] in de woonwijk achter de Prinses Beatrixsingel.

4.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: "degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken."

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de afstand van het perceel van [gemachtigde A] tot het plangebied ongeveer 150 m is. De Afdeling overweegt dat het gelet op de ruimtelijke uitstraling, onder meer in verband met de aard en de omvang van de herontwikkeling binnen het plangebied, niet is uitgesloten dat het bestreden besluit gevolgen heeft voor [gemachtigde A]. [gemachtigde A] kan als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb worden aangemerkt.

Bestemmingsplan

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Parkeeroverlast

6.    [appellant] en anderen vrezen voor parkeeroverlast. Zij zijn van mening dat nader onderzoek naar de parkeerbehoefte als gevolg van de herontwikkeling nodig is.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat uit het plan een parkeerbehoefte van maximaal 476 parkeerplaatsen volgt. Die behoefte is gebaseerd op de parkeernota 2012 van de gemeente en de richtlijnen van de CROW. De raad wijst erop dat er binnen het plangebied drie parkeerterreinen gerealiseerd zullen worden: 40 parkeerplaatsen op het zuidwestelijke deel, 100 parkeerplaatsen aan de oostzijde van de oprijlaan vanaf de Prinses Beatrixsingel en 105 parkeerplaatsen ter plaatse van de voormalige ligweide van het buitenbad. Voorts bevinden zich op 250 m loopafstand van het plangebied twee openbare parkeerterreinen met 190 en 221 parkeerplaatsen. Deze parkeerterreinen hebben een aanzienlijke restcapaciteit. De raad neemt verder als uitgangspunt dat voor de Prinses Beatrixsingel een parkeerverbod geldt en in de aanliggende wijk een vergunningstelsel geldt.

6.2.    Vaststaat dat in het plangebied niet wordt voorzien in de volledige parkeerbehoefte van 476 parkeerplaatsen. Uitgaande van de parkeerplaatsen in het plangebied en de twee grote openbare parkeerterreinen met restcapaciteit op loopafstand van het plangebied, kan echter worden voldaan aan de berekende parkeerbehoefte. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt onjuist is. Gezien het voorgaande acht de Afdeling het niet aannemelijk dat bezoekers aan het plangebied in de directe omgeving van de percelen van [appellant] en anderen zullen parkeren. Hierbij is mede van belang het parkeerverbod op de Prinses Beatrixsingel en het vergunningstelsel in de aanliggende wijk. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid tot het standpunt kunnen komen dat het plan niet zal leiden tot parkeeroverlast voor [appellant] en anderen.

Het betoog faalt.

Insecten en ongedierte

7.    [appellant] en anderen wijzen erop dat een toenemende overlast van insecten en ongedierte zal optreden vanwege stilstaand water in de vijver en de inundatiegebieden. Zij vrezen effecten van de maatregelen op hun gezondheid.

7.1.    De raad heeft zich gebaseerd op een advies van de ecoloog van het bureau BRO. In dit advies staat het volgende. De steekmug is afhankelijk van een geschikte locatie waar de larven zich kunnen ontwikkelen. Permanente meren, plassen, venen en grotere visvijvers zijn voor veel muggensoorten niet geschikt omdat zij een diverse flora en fauna hebben met veel natuurlijke vijanden van de mug. De overlevingskans van muggenlarven is in de beoogde vijver laag en daardoor zal een toename aan overlast door muggen redelijkerwijs verwaarloosbaar zijn. Ingeval het water schoon blijft, er voldoende zuurstof is, met veel vis en beweging in het water, dan zal het aantal muggen niet noemenswaardig toenemen. De mogelijkheid van hoogwater is vooral in de herfst en de winter aan de orde. In die periode leggen muggen geen eitjes. De raad voegt daaraan toe dat het inundatiegebied ook in het vorige bestemmingsplan deze functie had. Het gebied zal slechts zelden onder water komen te staan. Nu de visvijver op ongeveer 100 m van de woningen aan de prinses Beatrixsingel is gelegen, valt overlast door insecten redelijkerwijs niet te verwachten.

7.2.    In hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de ecoloog van BRO op onjuiste uitgangspunten berust of anderszins onzorgvuldig tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare overlast door insecten en ongedierte met effecten op de gezondheid tot gevolg, valt te verwachten.

Het betoog faalt.

Visvijver

8.    [appellant] en anderen stellen zich op het standpunt dat de bestemming van de visvijver niet duidelijk is. Zij wijzen erop dat de raad de vijver louter als visvijver benoemt, maar uit de stukken blijkt dat de vijver zowel een vis- als roeibestemming heeft.

8.1.    De raad wijst op artikel 4.1, aanhef en sub b, van de planregels. De gronden met de bestemming "Natuur" en de functieaanduiding "vijver" zijn bestemd voor een vijver ten behoeve van het sport experience center zoals genoemd in artikel 3.1 van de planregels.

8.2.    Artikel 4, lid 4.1, aanhef en sub b, luidt: "De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vijver’ een vijver ten behoeve van het sport experience center zoals genoemd in artikel 3.1;"

Artikel 1.85 van de planregels geeft als definitie van ‘sport experience center’: "een op sport georiënteerde voorziening, in hoofdzaak gericht op het testen van producten op het gebied van voornamelijk fiets-, roei- en hengeltechniek".

8.3.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de vijver alleen is bedoeld voor het testen van producten voor de hengelsport. Daaraan heeft de raad toegevoegd dat de visvijver te klein is voor het gebruik van boten die voor de roeisport worden gebruikt. Ook heeft de raad toegelicht dat het testen van onderdelen van roeiboten in de gebouwen plaatsvindt. Feitelijk zal de vijver daarom alleen worden gebruikt voor het testen van producten voor de hengelsport. Dit gebruik past binnen het in de planregels mogelijk gemaakte gebruik. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de omschrijving van de bestemming onduidelijk is.

Het betoog faalt.

Geluidoverlast

9.    [appellant] en anderen vrezen voor geluidhinder als gevolg van de stroom van verkeer en bezoekers. Zij stellen dat de raad met het rapport "Bedrijven en milieuzonering en akoestisch onderzoek ten behoeve van ontwikkeling voormalig Leeuwbier terrein te Valkenburg aan de Geul" van 30 juni 2017 van Windmill (hierna: akoestisch rapport) niet de geluidemissie van andere bronnen in de omgeving heeft beoordeeld.

9.1.    De raad wijst in het kader van de geluidbelasting op het akoestisch rapport. Hierin wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" en de "Circulaire beoordeling geluidhinder wegverkeer".

9.2.    In het akoestisch rapport is geconcludeerd dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,LT) van een cumulatie van geluidbelastingen ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen in de omgeving van het plangebied ten hoogste 43 dB(A) bedraagt. Het maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt ten hoogste 66 dB(A) in de dagperiode en 43 dB(A) in de avondperiode ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting bedraagt ten hoogste 47 dB(A) etmaalwaarde. Met de voorgaande resultaten wordt voldaan aan de richtwaarden voor woningen in een gemengd gebied uit de VNG-brochure van 55 dB(A) (Lar,LT) en 70 dB(A) LAmax en de richtwaarde voor zogenoemde indirecte hinder van 50 dB(A).

Voor zover [appellant] en anderen zich op het standpunt stellen dat de raad niet de geluidemissie van andere bronnen in de omgeving heeft beoordeeld, overweegt de Afdeling dat in het akoestisch rapport rekening is gehouden met de aard van de omgeving en daarbij zijn de andere bronnen in de omgeving in het onderzoek betrokken. Gelet op het vorenstaande wordt in hetgeen [appellant] en anderen op het punt van geluidoverlast hebben aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare geluidhinder tot gevolg heeft.

Het betoog faalt.

Verkeersoverlast en -veiligheid

10.    [appellant] en anderen vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de extra verkeersbewegingen die het plan genereert op de Prinses Beatrixsingel. Zij betogen dat het aan het besluit ten grondslag liggende onderzoek naar de gevolgen van extra verkeersbewegingen, niet deugt. Zij wijzen erop dat het mobiliteitsplan dateert van 2005 en daarmee de gemeten motorvoertuigbewegingen sterk verouderd zijn. Ten aanzien van de verkeersintensiteit van 2.140 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van de herontwikkeling stellen [appellant] en anderen dat deze gebaseerd zijn op te lage en theoretische aannames. Zij voeren aan dat de raad over het hoofd ziet dat elk motorvoertuig twee bewegingen maakt.

Voorts stellen [appellant] en anderen zich op het standpunt dat het plan de verkeersveiligheid niet garandeert. [appellant] en anderen stellen dat de raad ten onrechte voorbijgaat aan het gemeentelijke beleidsplan "Verkeersveiligheid Valkenburg a/d Geul" (hierna: het verkeersplan) van 31 juli 2012. Uit het verkeersplan volgt dat de status van de Prinses Beatrixsingel een gebiedsontsluitingsweg is met een maximumsnelheid van 50 km/u, hetgeen vanuit het uitgangspunt "Duurzaam Veilig" ongewenst is. Verder volgt uit de parkeernota dat het extra te verwachten autoverkeer niet mag leiden tot doorstromings- of leefbaarheidsproblemen. In dit verband wijzen zij op de kadernota 2017 van het college, waarin het college stelt dat het niet beschikt over een strategische, verkeerskundige en integrale visie waarmee knelpunten in de infrastructuur inzichtelijk worden gemaakt, hetgeen de verkeersveiligheid niet in de hand werkt.

Voorts bepleiten [appellant] en anderen een veiliger Prinses Beatrixsingel ten behoeve van de schoolgaande jeugd. [appellant] en anderen leggen daaraan ten grondslag dat de raad onjuiste informatie presenteert over de aanwezige schoolroute. De raad stelt dat in 2015 een veilige school- en thuisroute is aangelegd op en rondom de Prinses Beatrixsingel, maar volgens [appellant] en anderen doelt de raad op een veilige fietsroute die is aangelegd van Broekhem-Noord naar de Plenkert. De Prinses Beatrixsingel valt buiten deze schoolroute, aldus [appellant] en anderen.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat uit de aan het plan ten grondslag liggende berekeningen van het verwachte aantal verkeersbewegingen volgt dat het plan niet zal leiden tot verkeersoverlast. De raad wijst erop dat het verkeer het plangebied via de Prinses Beatrixsingel verlaat, eenderde in oostelijke richting en tweederde in westelijke richting. Uitgaande van zowel het waarborgen van de leefbaarheid langs de wegen als het realiseren van een acceptabele verkeersdoorstroming geldt als maximale capaciteit voor de Prinses Beatrixsingel een capaciteit tussen de 6.000 en 12.000 motorvoertuigen per etmaal. De raad wijst in dit verband op een modelmatige benadering, verrichtte tellingen en parkeertransacties, waaruit de raad concludeert dat het aantal motorvoertuigen met het plan ruimschoots onder de maximale wegcapaciteit blijft.

Verder stelt de raad ten aanzien van de verkeersveiligheid dat de effecten van de herontwikkeling integraal beoordeeld zijn, er een verkeersveiligheidsplan ligt en de aanvullende wens om een nieuwe toekomstvisie op mobiliteitsgebied op te stellen niet wil zeggen dat de herontwikkeling in afwachting van die visie niet kan worden beoordeeld op haar effecten. De raad wijst op conceptplannen voor de herontwikkeling van de omgeving van het plangebied, waaruit maatregelen blijken die bijdragen aan het veiliger maken van de route over de Prinses Beatrixsingel voor fietsers door onder meer de toepassing van fietsstroken.

10.2.    Gelet op de aard en de inrichting van de Prinses Beatrixsingel ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het uitgangspunt dat de maximale capaciteit van de Prinses Beatrixsingel op 6.000 tot 12.000 motorvoertuigen per etmaal is vastgesteld. Om te kunnen beoordelen of de maximumcapaciteit van de weg niet wordt overschreden met de toename van het verkeer die het plan genereert, is inzicht nodig in het aantal verkeersbewegingen in de bestaande situatie en de toename van de verkeersbewegingen als gevolg van de herontwikkeling. Ter onderbouwing van zijn standpunt over de capaciteit van de Prinses Beatrixsingel voor de toename van het verkeer van en naar het plangebied als gevolg van de herontwikkeling heeft de raad zich gebaseerd op een modelmatige benadering, diverse tellingen en parkeertransacties. De tellingen hebben echter slechts betrekking op de eerste maanden van het jaar. Gelet hierop acht de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt of deze verkeerstellingen een representatief beeld geven van het aantal verkeersbewegingen op de Prinses Beatrixsingel in de autonome situatie door het jaar heen.

De Afdeling overweegt voorts dat de raad met een verkeersplan uit 2012 en conceptplannen voor de herontwikkeling van de omgeving van het plangebied niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de veiligheid op de Prinses Beatrixsingel zal worden gewaarborgd.

Gezien het voorgaande is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Vernatting

11.    [appellant] en anderen betogen dat de in het plan vastgelegde ingrepen in het gebied met natuurwaarden en de vernatting van het natuurgebied de waterhuishouding in de omgeving van het plangebied beïnvloeden. Zij wijzen erop dat deze herontwikkelingen leiden tot een toename van de water- en vochtoverlast in de kruipruimten van hun woningen. Voorts stellen [appellant] en anderen dat de verwachting van de raad dat de nauwe samenspraak met de provincie Limburg en het Waterschap Limburg ertoe zal leiden dat de vochtoverlast voor omwonenden afneemt, niet onderbouwd is. Volgens [appellant] en anderen ontbreekt in het rapport "Actualisatie vooronderzoek bodem herontwikkeling bierbrouwerij e.o. Valkenburg aan de Geul" van 28 juni 2017 een hydrologisch grondonderzoek in het gebied van de hoogwatergeul langs de Prinses Beatrixsingel.

11.1.    De raad heeft in de reactie op de zienswijzen toegelicht dat het plan slechts het kader vormt waarbinnen de toekomstige natuurontwikkeling kan plaatsvinden. Verder heeft de raad toegelicht dat de toekomstige herinrichting van het natuurgebied, die in nauwe samenwerking met de provincie Limburg en het Waterschap Limburg plaatsvindt, er naar verwachting toe zal leiden dat de vochtoverlast voor omwonenden afneemt. Verder wijst de raad erop dat de vijver afgesloten zal worden van het watersysteem in de omgeving, zodat de vijver geen vochtoverlast tot gevolg kan hebben.

De raad heeft voorts toegelicht dat de rivier de Geul versmalt binnen het plangebied. Het gevolg hiervan is volgens de raad dat bij hoge waterstand als gevolg van extreme neerslag de stroomopwaarts gelegen woongebieden aan de Geul te kampen kunnen krijgen met wateroverlast. Het inundatiegebied in het plangebied biedt onder deze omstandigheden ruimte voor de rivier. Voorts wijst de raad op het bodemonderzoek van september 2012 door Oranjewoud, waaruit volgt dat ter plaatse van het betreffende inundatiegebied de grondwaterstand zich bevindt op 2-3 m-mv. Door de bodemopbouw van enkele meters leem reageert het watersysteem dusdanig traag op externe omstandigheden dat er geen effecten zijn op de waterhuishouding ter plaatse van de Prinses Beatrixsingel, aldus de raad.

11.2.    De raad heeft zijn standpunt over de gevolgen van de herontwikkeling van het Leeuwbierterrein met name gebaseerd op meer algemene aannames en op de verwachte uitkomsten van de samenwerking met de provincie Limburg en het waterschap Limburg. Voorts heeft de raad zich gebaseerd op de weergave van een onderzoek van Oranjewoud uit september 2012. De raad heeft aan zijn standpunt geen recent onderzoek waarin deze gevolgen in kaart zijn gebracht, ten grondslag gelegd. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van de herontwikkeling zijn voor de waterhuishouding in het gebied. Derhalve is het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

12.    Gelet op hetgeen onder 10.2 en 11.2 is overwogen, is het beroep gegrond. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.

Omgevingsvergunning

13.    [appellant] en anderen hebben de specifieke beroepsgronden tegen de omgevingsvergunning ter zitting ingetrokken.

14.    De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gecoördineerd zijn voorbereid met toepassing van artikel 3.30 en 3.32 van de Wro. Artikel 3.30, derde lid, van de Wro is derhalve van toepassing. Uit dit artikellid vloeit voort dat als aanleiding bestaat om een plan of een deel van een plan te vernietigen, ook de omgevingsvergunning dient te worden vernietigd als het plan of het vernietigde deel daarvan, het toetsingskader voor het verlenen van die omgevingsvergunning heeft gevormd. Nu het bestemmingsplan het toetsingskader heeft gevormd voor de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan naar aanleiding van het beroep gedeeltelijk dient te worden vernietigd, dient ook het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning op de hiervoor vermelde grond te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond in zoverre het is gericht tegen de omgevingsvergunning.

In stand laten rechtsgevolgen

Bestemmingsplan

15.    Na de vaststelling van het plan heeft het bureau Antea in opdracht van het waterschap Limburg en de gemeente Valkenburg onderzoek verricht naar de waterhuishouding. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de memo "Herinrichting Leeuwterrein", van 9 mei 2018.

Voorts heeft het college bij besluit van 24 september 2018 een verkeersbesluit genomen met betrekking tot de Prinses Beatrixsingel.

Verder is na de vaststelling van het plan een verkeersonderzoek verricht door het bureau Grenspaal12, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de memo "Verkeerskundige effecten van het bestemmingsplan (Herontwikkeling Leeuwbierterrein)", van 7 december 2018.

16.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot vaststelling van het plan in stand kunnen worden gelaten.

17.    In de memo van Antea is aangegeven dat het waterpeil in de Geul geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterstand ter plaatse van de woningen aan de Prinses Beatrixsingel. Voor een uitstraling naar de omgeving zijn de waterpeilen in het plangebied van belang, en de weerstand van de bodem. Volgens de memo zal het gebied door de herontwikkeling niet eerder overstromen dan in de huidige situatie, komen door de maatregelen de waterpeilen in de Geul lager te liggen en neemt de tijdsduur van de waterpieken sterk af. De bodemweerstand wordt door ontgraving iets verlaagd, maar blijft voldoende hoog om te voorkomen dat de grondwaterstanden in het plangebied en de omgeving verhoogd worden. De grondwaterstand blijft nog ruimschoots onder het maaiveld. Uit de memo volgt dat de waterhuishoudkundige ingrepen bij de herontwikkeling geen negatieve gevolgen zullen hebben op de grondwaterstand in het plangebied of ter plaatse van de Prinses Beatrixsingel. [appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid en de volledigheid van het voorgaande. Gezien het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied.

18.    Uit de memo van Grenspaal12 van 7 december 2018 ten aanzien van de verkeerskundige effecten volgt dat de huidige verkeersintensiteit op de Prinses Beatrixsingel tussen circa 2.000 motorvoertuigen per etmaal in oostelijke richting en circa 3.700 motorvoertuigen per etmaal in westelijke richting bedraagt. Verder neemt de memo als uitgangspunt dat het plan op piekmomenten een maximale hoeveelheid verkeer van 2.140 motorvoertuigen per etmaal genereert. De verwachte verkeersstroom in westelijke richting die de Prinses Beatrixsingel zal passeren, vormt tweederde van de totale bezoekersstroom, hetgeen afgerond neerkomt op 1.500 motorvoertuigen per etmaal. Op grond van deze gegevens, concludeert Grenspaal12, dat de totale toekomstige intensiteit op de Prinses Beatrixsingel na de herontwikkeling op het Leeuwbierterrein in ongeveer 4.000 motorvoertuigen per etmaal op het middendeel en 5.200 motorvoertuigen per etmaal op het westelijke deel resulteert. Derhalve blijft de verwachte verkeerstoename op de Prinses Beatrixsingel door het jaar heen ruimschoots onder de maximale acceptabele capaciteit van 6.000 tot 12.000 motorvoertuigen per etmaal. Verder volgt uit de memo dat de zomerperiode geen significante toename van verkeer oplevert.

19.    Voor zover [appellant] en anderen de deskundigheid van Grenspaal12 in twijfel trekken, overweegt de Afdeling dat Grenspaal12 een bureau van infraplanners is en onder meer verkeersstudies verricht. [appellant] en anderen hebben geen concrete bezwaren aangevoerd tegen de deskundigheid. Verder hebben [appellant] en anderen aangevoerd dat de raad bij het bepalen van de verkeerscapaciteit geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat een maximale verkeersgeneratie als gevolg van de herontwikkeling van 2.140 motorvoertuigen per etmaal slechts ziet op de heenreis, terwijl bezoekers ook terugreizen. Uit het verweerschrift blijkt evenwel dat het aantal van 2.140 motorvoertuigen per etmaal betrekking heeft op zowel de heen- als de terugreis. Ook voeren [appellant] en anderen aan dat de tellingen niet representatief zijn, omdat alleen de zomerperiode is berekend, de berekening heeft plaatsgevonden op basis van parkeertransacties en er geen rekening mee is gehouden dat er diverse toegangswegen naar het plangebied zijn. Ook wijzen [appellant] en anderen erop dat de bezoekersaantallen gebaseerd zijn op schattingen. Uit de stukken blijkt echter dat de raad ter onderbouwing van zijn standpunt eveneens verkeerstellingen uit maart en april 2018 en februari tot en met april 2017 heeft overgelegd.

[appellant] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de gegevens uit de memo van Grenspaal12 en de overige door de raad in aanmerking genomen gegevens. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich heeft gebaseerd op onrealistische aannames en schattingen.

20.    In het verkeersbesluit van het college van 24 september 2018 is aangegeven dat de Prinses Beatrixsingel deel uitmaakt van de fiets- en schoolroute. Daarbij is besloten de hele Prinses Beatrixsingel aan te duiden als voorrangsweg en over de hele lengte te voorzien van fietsstroken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid met deze maatregelen voldoende gewaarborgd is.

21.    De conclusie is dat de aan het bestreden besluit klevende gebreken met betrekking tot de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken zijn ondervangen. De Afdeling ziet in zoverre dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 11 december 2017 in stand te laten.

Omgevingsvergunning

22.    Nu de gebreken van het plan, dat als toetsingskader voor de omgevingsvergunning is gehanteerd, zijn hersteld, ziet de Afdeling aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in stand kunnen blijven.

23.    Aan het beroep, voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning zijn geen afzonderlijke gronden ten grondslag gelegd. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 2 januari 2018 in stand te laten.

Dit betekent dat gebruik gemaakt kan worden van de omgevingsvergunning.

Proceskosten

24.    De raad en het college dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 11 december 2017, waarbij de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul het bestemmingsplan "Partiële herziening BP Kernen 2010 - Herontwikkeling Leeuwbierterrein" heeft vastgesteld;

III.    vernietigt het besluit van 2 januari 2018, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit bouwen in het plangebied;

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van de onder II en III vernietigde besluiten in stand blijven;

V.    veroordeelt de raad van Valkenburg aan de Geul en het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul gezamenlijk tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad en het college aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul en het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul gezamenlijk aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van

€ 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad en het college aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. P.B.M.J. Van der Beek-Gillessen en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Helder    w.g. Melse
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

191-890.