Uitspraak 201806030/1/A1


Volledige tekst

201806030/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Haaren, gevestigd te Haaren,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2018 in zaak nr. 18/9 in het geding tussen:

Stichting Stop Overlast Duinoord, gevestigd te Helvoirt, gemeente Haaren,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaren.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2017 heeft het college aan Duinoord Helvoirt B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een paal van 11 meter hoog op het perceel Duinoordseweg 8 te Helvoirt (hierna: het perceel).

Bij besluit van 13 december 2017 heeft het college het door de Stichting Stop Overlast Duinoord (hierna: de stichting) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2018 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 december 2017 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens, en de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De aanvraag ziet blijkens de gedingstukken op een paal die deel uitmaakt van een tokkelbaan. De tokkelbaan staat op recreatieterrein  Duinoord op het perceel. Op de paal eindigt een zipline, waaraan gebruikers met grote vaart aan een katrol aankomen. De paal is blijkens de gedingstukken voorzien van een stalen ladder met ladderkooi, alsmede van twee platforms waarop personen kunnen staan.

De omgevingsvergunning is blijkens het besluit van 27 juni 2017 verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk voor zover deze ziet op het plaatsen van de paal, en voor de activiteit gebruiken in strijd met een bestemmingsplan, voor zover deze ziet op het met 10% afwijken van de maximale hoogtemaat in het bestemmingsplan.

Het college heeft het bezwaar van de stichting tegen de verleende vergunning niet-ontvankelijk verklaard, omdat het zich op het standpunt stelt dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Realisering van de paal heeft voor de stichting geen gevolgen van enige betekenis, aldus het college.

Het oordeel van de rechtbank

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de stichting geen belanghebbende is. De stichting betoogt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat realisering van het bouwwerk voor haar wel gevolgen van enige betekenis heeft, als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271). Daarbij heeft de rechtbank onder meer van belang geacht het zicht op het bouwwerk voor omwonenden en het geluid in de vorm van gegil van bezoekers in verband met het gebruik van de tokkelbaan waar de paal deel van uitmaakt. Omdat de stichting moet worden geacht de belangen te behartigen van personen die de mogelijke nadelige gevolgen van de activiteit zullen ondervinden, heeft de rechtbank geoordeeld dat de stichting als belanghebbende dient te worden aangemerkt.

Wettelijk kader

3.    Artikel 1:2 van de Awb:

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. (…);

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Het hoger beroep

4.    Het college betoogt dat de rechtbank zijn standpunten ten aanzien van de belanghebbendheid van de stichting onjuist heeft geïnterpreteerd.

Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat zijn standpunt is dat de betekenis van het mogelijke zicht op, en het geluid afkomstig van de paal voor omwonenden, moet worden gerelativeerd. De mogelijke geluidstoename in de vorm van gegil bij het gebruiken van het bouwwerk, valt volgens het college weg tegen geluid dat reeds van andere locaties op het recreatieterrein afkomstig is. Het zicht moet worden gerelativeerd vanwege de afstand tot de omliggende woningen en doordat gebladerte dit gedurende een deel van het jaar wegneemt, alsmede doordat de paal volgens het college niet opvalt in de natuurlijke omgeving van het recreatieterrein. Het voorgaande had de rechtbank tot het oordeel moeten leiden dat zich voor de stichting geen gevolgen van enige betekenis voordoen, aldus het college.

4.1.    Artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting luidt:

De stichting heeft ten doel:

a. het beschermen of verbeteren van het leefmilieu en het woongenot van de bewoners van de "Achterste Distelberg", ofwel de woonbuurt in de omgeving van Duinoord te Helvoirt, in brede zin.

b. meer specifiek het voorkomen of terugdringen van overlast als gevolg van recreatiebedrijvigheid in bovengenoemde buurt, in het bijzonder de overlast die wordt veroorzaakt door de exploitatie van Duinoord en/of aan Duinoord gelieerde bedrijvigheid.

c. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de genoemde uitspraak van 23 augustus 2017, is uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit

- zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

4.3.    De stichting komt blijkens haar doelstelling op voor de belangen van de bewoners van de "Achterste Distelberg", ofwel de woonbuurt in de omgeving van recreatieterrein Duinoord.

Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit voor de betrokken bewoners geen gevolgen van enige betekenis heeft, slaagt niet. De rechtbank heeft uit hetgeen het college in beroep naar voren heeft gebracht terecht afgeleid dat het college niet betwist dat het gebruik van de paal die deel uitmaakt van de tokkelbaan, geluid veroorzaakt in de vorm van gegil, dat voor omwonenden duidelijk hoorbaar is. Het college betwist derhalve niet dat dit feitelijke gevolg van realisering van het bouwwerk voor omwonenden valt vast te stellen.

Met de stelling dat dit geluid kan worden geacht weg te vallen tegen geluid dat reeds op andere locaties van het terrein wordt geproduceerd, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen niet van enige betekenis zijn. Door de functie van het bouwwerk komen gebruikers daarop met grote vaart aan een katrol terecht, waardoor extra geluid in de vorm van gegil wordt veroorzaakt ten opzichte van andere locaties op het terrein. Dit geluid komt ook van grotere hoogte, waardoor het meer ruimtelijke invloed heeft. Dat de paal qua geluid geen merkbare factor oplevert, zoals het college in het aanvullende stuk van 29 februari 2019 heeft gesteld, volgt de Afdeling daarom niet.

De Afdeling ziet, anders dan het college, in de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:860) geen grond voor een ander oordeel. Hetgeen de Afdeling in die zaak heeft overwogen, mist relevantie voor het oordeel over de belanghebbendheid in deze zaak, nu de onderscheidenlijke zaken niet vergelijkbaar zijn.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht, reeds gelet op het aspect geluid, tot het oordeel is gekomen dat de stichting als belanghebbende is aan te merken. Het antwoord op de vraag of de stichting mede op grond van het aspect zicht al dan niet belanghebbend moet worden geacht, zoals eveneens door het college ter discussie is gesteld, kan daarom in het midden blijven.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Wijchen een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

641.