Uitspraak 201806050/1/A1


Volledige tekst

201806050/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018 in

zaak nr. 18/965 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Barneveld.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 heeft het college geweigerd [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor een schuilgelegenheid op het perceel [locatie] te Kootwijkerbroek (hierna: het perceel).

Bij besluit van 15 januari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, alsmede incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft daarop een zienswijze ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.L. de Vries, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

[appellant] heeft in maart 2017 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend ter legalisering van een bouwwerk in de vorm van een schuilgelegenheid voor paarden in het weiland bij de woning op het perceel. Niet in geschil is dat deze schuilgelegenheid een oppervlakte heeft van ongeveer 75 m².

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op de gronden waar het bouwwerk is gerealiseerd de enkelbestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1", met de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde" en de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV".

De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan omdat binnen de bestemming "Agrarisch" gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. De schuilgelegenheid bevindt zich niet binnen een bouwvlak.

Het college heeft geweigerd de vergunning te verlenen. Het heeft daaraan kort gezegd ten grondslag gelegd dat het toestaan van de schuilgelegenheid op de betrokken plaats in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het wettelijk kader is vermeld op de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan [appellant] betoogt, de schuilgelegenheid niet op grond van artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zonder omgevingsvergunning kon worden gebouwd.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte de schuur op het perceel als het hoofdgebouw aangemerkt. Volgens de rechtbank is niet de schuur, maar de bedrijfswoning het hoofdgebouw. Daarvan uitgaande, is de rechtbank voorts tot de conclusie gekomen dat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 2, derde lid, onder f, onder 3°, van bijlage II van het Bor voor het vergunningvrij bouwen, dat een maximale oppervlakte van 150 m² aan al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken niet wordt overschreden. Deze maximale oppervlakte wordt wel overschreden, omdat het bijgebouw bij de bedrijfswoning reeds een oppervlakte heeft van 75,17 m² en de schuur een oppervlakte heeft van 174 m². De rechtbank is aldus tot het oordeel gekomen dat voor de schuilgelegenheid een omgevingsvergunning is vereist.

De gronden van het hoger beroep

[appellant] betoogt dat de rechtbank bij het oordeel dat de maximaal toegestane oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken wordt overschreden, ten onrechte de oppervlakte van de reeds aanwezige schuur ten behoeve van het op het perceel gevestigde bedrijf heeft meegerekend. De oppervlakte van 174 m² van deze schuur dient volgens hem buiten beschouwing te blijven, omdat het gaat om bedrijfsmatige bebouwing. Het bestemmingsplan staat dat voor het perceel tot een oppervlakte van 221 m² bij recht toe. Indien [appellant] de schuilgelegenheid had gebouwd op het moment dat de schuur nog niet aanwezig was, had hij dit zonder omgevingsvergunning kunnen doen. Vervolgens had hem, gelet op het limitatief-imperatieve stelsel in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zonder meer een omgevingsvergunning voor de schuur moeten worden verleend. Dat de situatie nu andersom is, in die zin dat de schuur reeds aanwezig is en de schuilgelegenheid eerst daarna is gebouwd, kan gelet op de rechtszekerheid niet tot gevolg hebben dat de schuilgelegenheid om die enkele reden niet zonder omgevingsvergunning kon worden gebouwd, aldus [appellant].

5.1.    De rechtbank behoefde, anders dan [appellant] betoogt, bij haar oordeel over de maximale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet uit te gaan van de door [appellant] vermelde hypothetische situatie dat de schuilgelegenheid zou zijn gebouwd vóór de bij het bedrijf behorende schuur. In de feitelijk aan de orde zijnde situatie is de schuur reeds aanwezig. Volgens artikel 2, aanhef en derde lid, onder f, van bijlage II van het Bor, telt de oppervlakte mee van zowel de met als de zonder vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken die reeds aanwezig zijn in het bebouwingsgebied. De rechtbank heeft daarom terecht de oppervlakte van zowel de aanwezige schuur van 174 m², als van het bij de woning behorende bijgebouw van 75,17 m², in aanmerking genomen en terecht overwogen dat die gebouwen tezamen reeds de maximale oppervlakte van 150 m² overschrijden.

De verwijzing van [appellant] ter ondersteuning van zijn betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2405) leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Deze uitspraak betreft een geheel ander onderwerp (invordering) en mist relevantie voor deze zaak.

De conclusie is dat de rechtbank terecht, reeds op de grond dat de maximaal toegestane oppervlakte van 150 m² in artikel 2, aanhef en derde lid, onder f, van bijlage II van het Bor wordt overschreden, heeft geoordeeld dat de schuilgelegenheid niet zonder omgevingsvergunning mocht worden gebouwd. Zij heeft daarom de vraag of aan overige voorwaarden voor het zonder vergunning mogen bouwen als bedoeld in artikel 2, aanhef en derde lid, van bijlage II is voldaan, in het midden kunnen laten.

Het betoog faalt.

[appellant] betoogt verder dat indien zijn betoog dat voor de schuilgelegenheid geen omgevingsvergunning is vereist niet wordt gevolgd, de rechtbank heeft miskend dat het college de vergunning niet in redelijkheid heeft mogen weigeren. Volgens hem is onduidelijk welk beleid het college aan die weigering ten grondslag heeft gelegd. Indien moet worden vastgesteld dat het college geen planologisch afwijkingenbeleid kent, leidt dat tot het oordeel dat het besluit in strijd is met het verbod van willekeur, aldus [appellant].

6.1.    Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

6.2.    Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat er in het bestemmingsplan bewust voor is gekozen om op agrarische bestemmingen buiten de bouwvlakken geen schuilgelegenheden voor dieren meer toe te staan, omdat was gebleken dat dit de openheid en de kwaliteit van het buitengebied teveel aantastte.

Het heeft zich verder op het standpunt gesteld dat dit laatste ook hier het geval is. Het heeft dit gebaseerd op twee ruimtelijke adviezen, te weten het "Memo Stedebouw en Omgevingsbeleid" en het advies "Ruimtelijke Ontwikkeling" van 14 december 2017, waarin de situatie ter plaatse is beoordeeld. Volgens het advies "Ruimtelijke Ontwikkeling" staat de betrokken schuilgelegenheid op een agrarische strook grond, die een onderbreking vormt van de ter plaatse aanwezige lintbebouwing en die een doorzicht geeft naar het achterliggende landschap. Volgens dit advies zorgt legalisering van het gebouw voor een blijvende en verdere verdichting en het onderbreken van de waardevolle zichtlijn ter plaatse.

Het college heeft aan de weigering verder ten grondslag gelegd dat van het verlenen van medewerking een ongewenste precedentwerking uit kan gaan.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college met het voorgaande de weigering om mee te werken voldoende heeft gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de foto’s zoals opgenomen in het "Memo Stedebouw en Omgevingsbeleid" voormelde conclusie van het college over de verdichting ondersteunen.

Dat, zoals [appellant] betoogt, het college ter zake geen formeel afwijkingenbeleid kent, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft zijn stelling dat daardoor het risico op willekeur ontstaat niet aannemelijk gemaakt. In ieder geval is niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in dit geval sprake is.

De rechtbank heeft verder terecht de omstandigheid dat [appellant] de openheid van het gebied ter plaatse relativeert, onvoldoende geacht voor het oordeel dat het college niet aan zijn vaste praktijk en aan de ter plaatse aanwezige openheid, heeft mogen vasthouden.

De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft mogen weigeren.

Het betoog faalt.

Conclusie

Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Het incidenteel hoger beroep

Het college heeft ter zitting medegedeeld dat het incidenteel hoger beroep is ingesteld op de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond wordt verklaard. Nu de Afdeling tot het oordeel is gekomen dat het door [appellant] ingestelde hoger beroep ongegrond is, is de voorwaarde waaronder het college incidenteel hoger beroep heeft ingesteld niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep komen te vervallen.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Bolleboom lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

641.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

het bouwen van een bouwwerk,

(…),

het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,

(…).

Artikel 2.12, eerste lid:

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.9:

Bij de vaststelling of het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II in achtererfgebied als bedoeld in dat artikellid al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, worden reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied, bedoeld in dat artikellid, in mindering gebracht op het door het bestemmingsplan of de beheersverordening toegestane maximum van die bouwwerken.

Artikel 1 van bijlage II:

In deze bijlage wordt verstaan onder:

achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

Artikel 2, aanhef en derde lid:

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

t/m e. (…).
de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,

2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,

(…).

Bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

(…).

Artikel 3.2.1:

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
(…).