Uitspraak 201807374/1/A1


Volledige tekst

201807374/1/A1.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te 's-Gravenzande, gemeente Westland,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juli 2018 in zaak nr. 17/6838 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10 april 2017 heeft het college geweigerd aan [appellante] omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van woonunits voor de huisvesting van arbeidsmigranten op de percelen [locaties], alle te 's-Gravenzande.

Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. Kartal en R.A.C. van Soldt, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] exploiteert op verschillende locaties in de gemeente Westland een tuinbouwbedrijf. Bij afzonderlijke besluiten van 27 april 2012 zijn aan haar omgevingsvergunningen verleend voor het plaatsen van woonunits voor de huisvesting van de bij haar bedrijf werkzame arbeidsmigranten. Deze vergunningen zijn verleend voor de duur van vijf jaar.

Op 3 februari 2017 heeft [appellante] de in deze procedure aan de orde zijnde aanvragen ingediend. Het college heeft geweigerd de omgevingsvergunningen te verlenen. Volgens hem bestaat er strijd met het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". Het is niet bereid om van dit bestemmingsplan af te wijken.

[appellante] is het niet eens met de weigering en heeft daartegen rechtsmiddelen aangewend.

Relevante regelgeving

2.    Op de percelen rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" met als dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch" en als functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - I".

Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor "Agrarisch - Glastuinbouw" (A-GT) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;

b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);

c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;

d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;

e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;

f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning;

[…]."

Artikel 1.20 bedrijfswoning

"een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel."

Artikel 1.21 luidt: bestaande bedrijfswoning

"een bedrijfswoning die op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan als zodanig aanwezig was."

Artikel 1.41 glastuinbouwbedrijf

"een volwaardig en doelmatig bedrijf gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief telen en verzorgen van gewassen, geheel of hoofdzakelijk met behulp van kassen en de daarbij behorende bouwwerken en installaties."

Beoordeling van het hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er strijd met het bestemmingsplan bestaat. Zij voert daartoe aan dat het tijdelijk huisvesten van arbeidskrachten onder artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels valt. Zij voert verder aan dat, ook indien dat niet het geval is, er geen strijd met het bestemmingsplan bestaat, omdat de arbeidsmigranten in een bestaande bedrijfswoning als bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder f, van de planregels wonen.

3.1.    Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf. Ingevolge artikel 1.41 van de planregels is een glastuinbouwbedrijf een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief telen en verzorgen van gewassen, geheel of hoofdzakelijk met behulp van kassen en de daarbij behorende bouwwerken en installaties. Anders dan [appellante] stelt, valt het huisvesten van arbeidsmigranten daar niet onder. Deze huisvesting past daarom niet in artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels.

Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder f, gelezen in samenhang met artikel 1.20 van de planregels is het toegestaan dat de ondernemer of bij dat bedrijf werkzaam personeel op het perceel wonen in een bedrijfswoning, mits dat een bestaande bedrijfswoning is. Een bestaande bedrijfswoning is ingevolge artikel 1.21 van de planregels een bedrijfswoning die op het moment van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan als zodanig aanwezig was. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 1 juni 2012 tot en met 12 juli 2012 ter visie gelegen. Uit de door het college in beroep overgelegde stukken blijkt dat in augustus 2012, dus na de tervisielegging van het ontwerp, met de bouw van de units op de vier percelen is begonnen. Ter zitting heeft [appellante] dit bevestigd. Reeds om die reden is van een bestaande bedrijfswoning geen sprake. [appellante] kan daarom niet worden gevolgd in haar betoog dat artikel 3.1, aanhef en onder f, van de planregels het gebruik van het perceel voor het huisvesten van arbeidskrachten toestaat.

Het betoog faalt.

4.    Voor zover [appellante] verwijst naar het op 12 september 2018 door de raad van de gemeente vastgestelde 'Ontwikkelkader voor de realisatie van nieuwe locaties huisvesting arbeidsmigranten' stelt de Afdeling vast dat dit beleidsstuk dateert van na het besluit op bezwaar 29 augustus 2017. Dit beleid wordt om die reden in deze procedure buiten beschouwing gelaten. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat dit beleid bij de beoordeling van een nieuwe door [appellante] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning wel is betrokken.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

473.