Uitspraak 201902032/1/A3 en 201902032/2/A3


Volledige tekst

201902032/1/A3 en 201902032/2/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,

appellant,

en

de burgemeester van Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2016 heeft de burgemeester voor zover thans van belang, de aan [appellant] verleende vergunningen voor exploitatie van [eetcafé] en de aanwezigheid in het eetcafé van een kansspelautomaat (hierna: de Apv-vergunningen), ingetrokken.

Bij besluit van 2 november 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 december 2018 heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2017 vernietigd en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.

Bij besluit van 4 februari 2019 heeft de burgemeester opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2016 beslist.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht om een schadevergoeding. Voorts heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Derksen, advocaat te Oss, en de burgemeester, vertegenwoordigd door F.E.M. van Buuren en M.M.A.J.M. Ondersteijn, zijn verschenen. Voorts is als tolk B.P. den Butter verschenen.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    [appellant] is enig eigenaar en leidinggevende van het [eetcafé]. Hij was ten minste sinds augustus 2005 in het bezit van een drank- en horecavergunning, een exploitatievergunning en een aanwezigheidsvergunning.

Besluiten 15 november 2016 en 2 november 2017

3.    Bij het besluit van 15 november 2016 heeft de burgemeester deze vergunningen ingetrokken. [appellant] heeft in bezwaar de gronden tegen de intrekking van de drank- en horecavergunning ingetrokken. Aan de intrekking van de Apv-vergunningen heeft de burgemeester, onder verwijzing naar de artikelen 1:6, aanhef en onder b, en 1:8 van de Algemene plaatselijke verordening Veghel 2012 (hierna: de Apv Veghel), ten grondslag gelegd dat intrekking noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Aanleiding voor de intrekking is een aantal strafrechtelijke veroordelingen van [appellant], een lopende vervolging wegens de mishandeling van twee politieagenten op 16 september 2016 en overige procedures waarin hij als verdachte is aangemerkt.

Bij het besluit van 2 november 2017 heeft de burgemeester het bezwaar tegen de intrekking van de Apv-vergunningen ongegrond verklaard. Volgens de burgemeester is de openbare orde in het geding, omdat [appellant] niet meer voldoet aan het in artikel 8 van de Drank- en Horecawet neergelegde vereiste dat leidinggevenden van een horecabedrijf niet van slecht levensgedrag zijn en wegens het incident van 16 september 2016, waarbij [appellant] verdacht is van mishandeling van twee politieagenten, en een vervolging voor een op 11 januari 2017 gepleegde diefstal. De intrekking is volgens de burgemeester overeenkomstig de Beleidsregels Brabants Alcohol- en Horecasanctiebeleid (hierna: de Beleidsregels) en de bijbehorende sanctietabel.

De burgemeester heeft zich in het besluit van 2 november 2017, op het standpunt gesteld dat de mishandeling van twee politieagenten door [appellant] bij het incident van 16 september 2016 als een categorie 0-overtreding, een zeer ernstig incident, in de zin van de Beleidsregels en bijbehorende sanctietabel is aan te merken.

Uitspraak Afdeling 27 december 2018

4.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 december 2018 geoordeeld dat de burgemeester het incident van 16 september 2016 ten onrechte als een categorie 0-incident heeft aangemerkt. De Afdeling heeft voorts geoordeeld dat de burgemeester de intrekking van de Apv-vergunningen niet op de artikelen 1:6 en 1:8 van de Apv Veghel kon baseren, omdat het levensgedrag van een exploitant als zodanig niet als intrekkingsgrond daarin staat vermeld. De Afdeling heeft daarom het besluit op bezwaar vernietigd en de burgemeester opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 december 2018 dit als volgt verwoord:

"2.3. De Beleidsregels beschrijven een categorie 0-overtreding als volgt: "Categorie 0 (spoedeisend): Bij Categorie 0-overtredingen gaat het om urgente, ernstige zaken die direct dienen te worden beëindigd. Er is sprake van acuut gevaar voor natuur en milieu en/of de volksgezondheid is in gevaar en/of de veiligheid is in het geding. Er is snelheid vereist om tot beëindiging van de overtreding te komen." Als actie die in geval van een categorie 0-overtreding kan worden ondernomen, vermelden de Beleidsregels het direct toepassen van bestuursdwang zonder begunstigingstermijn.

De bij de Beleidsregels horende sanctietabel vermeldt onder het kopje 'ordeverstoring en ernstige incidenten' de artikelen 172 en 174 tot en met 176a van de Gemeentewet, daarbij wordt als overtreding vermeld "Gevaar voor openbare orde, veiligheid of zedelijkheid door voorgedane feiten". Als mogelijke sanctie bij overtredingen van categorie 0 of 1 staat onder meer facultatieve intrekking van Apv-vergunningen vermeld.

2.4. Uit de processen verbaal van 17 september 2016 over het incident van 16 september 2016 blijkt het volgende. De zoon van [appellant] is gearresteerd vanwege verdenking van een mishandeling op de kermis in Veghel. [appellant] heeft de agent die zijn zoon naar een politievoertuig verplaatste in zijn gezicht geslagen. [appellant] stelt dat hij alleen geduwd heeft. Een andere agent heeft [appellant] weggeduwd. [appellant] is vervolgens gearresteerd met behulp van pepperspray. Bij die arrestatie heeft hij zich volgens het proces verbaal verzet en is de pees van de ringvinger van een agent gescheurd.

2.5. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de intrekking van de Apv-vergunningen niet in overeenstemming is met de Beleidsregel en de bijbehorende sanctietabel. Het incident van 16 september 2016 vormde immers geen van het eetcafé uitgaand acuut gevaar dat direct beëindigd diende te worden. Er is derhalve geen sprake van een categorie 0-overtreding als beschreven in de Beleidsregels. De burgemeester heeft [appellant] ook niet de volgens de Beleidsregels bij een categorie 0-overtreding horende sanctie van bestuursdwang opgelegd. Voorts is niet duidelijk hoe de vermelding in de sanctietabel van de Gemeentewetbepalingen zich verhoudt tot intrekking van Apv-vergunningen.

Voor zover de burgemeester de Apv-vergunningen heeft ingetrokken wegens het levensgedrag van [appellant], wordt overwogen dat de rechtbank heeft miskend dat in de aan de intrekking ten grondslag gelegde artikelen 1:6 en 1:8 van de Apv Veghel het levensgedrag van een exploitant als zodanig niet als intrekkingsgrond staat vermeld. De intrekking op grond van deze artikelen kon dus niet worden gebaseerd op het levensgedrag van [appellant].

Het betoog slaagt."

Het nieuwe besluit op bezwaar van 4 februari 2019

5.    Bij besluit van 4 februari 2019 heeft de burgemeester de intrekking van de Apv-vergunningen gehandhaafd. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het incident van 16 september 2016 als een categorie 0- dan wel categorie 1-incident moet worden aangemerkt. Hij heeft voorts aan de intrekking ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar de artikelen 1.6, 1.8 en 2.28, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Meierijstad (hierna: APV Meierijstad), dat [appellant], gelet op het incident van 16 september 2016, van slecht levensgedrag is. Volgens de burgemeester stelt artikel 2.28, derde lid, in verbinding gelezen met de artikelen 1.6 en 1.8, expliciet het levensgedrag van de leidinggevende centraal op grond waarvan een vergunning kan worden geweigerd. Dit betekent dat wanneer het levensgedrag een weigeringsgrond is, dit tevens de mogelijkheid biedt om een vergunning in te trekken, aldus de burgemeester.

Beroepsgronden [appellant]

6.    [appellant] betoogt dat de burgemeester ten onrechte de intrekking van de Apv-vergunningen heeft gehandhaafd. Hij voert hiertoe aan dat de burgemeester het incident van 16 september 2016 ten onrechte als categorie 0- dan wel categorie 1-incident heeft aangemerkt. Hij wijst erop dat de Afdeling in voormelde uitspraak uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Voorts voert hij aan dat intrekking op grond van slecht levensgedrag niet mogelijk is nu artikel 2.28 van de APV Meierijstad uitsluitend ziet op de weigering van een vergunning. De intrekkingsgronden staan opgenomen in artikel 1.6 en daarin komt slecht levensgedrag niet als intrekkingsgrond voor, aldus [appellant].

Beoordeling

7.    Artikel 1.6 van de APV Meierijstad luidt: "De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn, dan wel bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. indien de houder dit verzoekt."

Artikel 1.8, eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van de openbare orde."

Artikel 2.28, derde lid, luidt: "In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of vanwege de wijze van bedrijfsvoering van de houder of leidinggevende, of met diens levensgedrag."

7.1.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in het nieuwe besluit op bezwaar ten onrechte de intrekking van de Apv-vergunningen heeft gehandhaafd.

De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de Afdeling in haar uitspraak van 27 december 2018 uitdrukkelijk heeft geoordeeld dat het incident van 16 september 2016 niet als een categorie 0-incident kan worden aangemerkt, omdat het incident van 16 september 2016 geen van het eetcafé uitgaand acuut gevaar vormde dat direct beëindigd diende te worden. De burgemeester kon in het nieuwe besluit op bezwaar dit incident dus niet wederom als categorie 0-incident aanmerken. Niet voldoende gemotiveerd is waarom het zou gaan om een categorie 1-incident. Zo er al sprake zou zijn van een categorie 1-incident dan zou de daarbij behorende eerste sanctie-stap een bestuurlijke waarschuwing zijn. Die heeft de burgemeester niet toegepast.

De voorzieningenrechter overweegt voorts dat in de artikelen 1:6 en 1:8 van de APV Meierijstad het levensgedrag van een exploitant als zodanig niet als intrekkingsgrond staat vermeld. De intrekking van de Apv-vergunningen op grond van deze artikelen kon dus niet worden gebaseerd op het levensgedrag van [appellant]. De intrekking kon evenmin worden gebaseerd op artikel 2.28, derde lid, alleen al omdat dit artikel uitsluitend ziet op de weigering en niet op de intrekking van een vergunning.

Het betoog slaagt.

8.    Het beroep is gegrond. Het besluit op bezwaar van 4 februari 2019 dient te worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2016 gegrond verklaren en dat besluit herroepen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit. Nu in de hoofdzaak is beslist, dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.

Het verzoek om schadevergoeding

9.    [appellant] heeft in zijn beroepschrift tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend. Ter zitting van de voorzieningenrechter is partijen verzocht na te gaan of ten aanzien van dit verzoek een schikking kan worden bereikt. Bij brief van 24 april 2019 heeft de burgemeester de voorzieningenrechter bericht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de schadevergoeding. De burgemeester heeft hiertoe een door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst overgelegd. Bij brief van 29 april 2019 heeft [appellant] de voorzieningenrechter bericht dat het verzoek om schadevergoeding wordt ingetrokken. Op dit onderdeel wordt derhalve geen uitspraak meer gedaan.

Proceskosten

10.    De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de burgemeester van Meierijstad van 4 februari 2019, kenmerk 194868094;

III.    herroept het besluit van 15 november 2016, kenmerk 94.863;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.    wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

VI.    veroordeelt de burgemeester van Meierijstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1066,72 (zegge: duizendzesenzestig euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat de burgemeester van Meierijstad aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 518,00 (zegge: vijfhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Soffner
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

818.