Uitspraak 201805756/1/A3


Volledige tekst

201805756/1/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2018 in zaak

nr. 17/6822 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2017 heeft het college zijn beslissing tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang in de vorm van het direct ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning aan de [locatie 1] te Rotterdam op schrift gesteld en kenbaar gemaakt. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op [appellant] worden verhaald.

Bij besluit van 20 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P. Vandervoodt, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] huurde een driekamerwoning aan de [locatie 1] te Rotterdam. Hij had de woning onderverhuurd aan [persoon]. Op 25 april 2017 is in de woning een hennepkwekerij, bestaande uit 222 planten, aangetroffen. De planten stonden in een growtent in de woonkamer en in een slaapkamer. Een fraudespecialist van de netbeheerder heeft geconstateerd dat door de elektrische installatie van de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was.

Omdat er een gevaarlijke situatie was, is de hennepkwekerij met toepassing van spoedeisende bestuursdwang direct ontmanteld. De beslissing tot toepassing van bestuursdwang is daarna op schrift gesteld. De kosten ervan zijn verhaald op [appellant]. Het college heeft [appellant] als overtreder aangemerkt, omdat hij als huurder en onderverhuurder van de woning verantwoordelijk was voor de wijze waarop de woning werd gebruikt en niet is gebleken dat hij de richtlijnen voor goed verhuurderschap in acht heeft genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist, dan wel redelijkerwijs niet had kunnen weten dat in de woning een hennepkwekerij was.

Wettelijk kader

2.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

Artikel 5:25, eerste lid, luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet van de hennepkwekerij wist of kon weten.

Hij voert aan dat in ieder geval op 6 april 2017 nog geen hennepkwekerij in de woning was. Op die dag en op 20 maart 2017 hebben medewerkers van een installatiebedrijf werkzaamheden in de woning verricht. Een coördinator van het bedrijf heeft verklaard dat deze medewerkers geen hennepkwekerij hebben waargenomen. Zij waren niet in iedere kamer geweest, maar als er op het moment van de bezoeken al een hennepkwekerij was geweest, mag worden aangenomen dat de medewerkers dit wel hadden gehoord of geroken, aldus [appellant]. [appellant] kwam daarnaast zelf maandelijks in de woning om de huur op te halen en heeft daarbij nooit iets gemerkt wat zou kunnen duiden op een hennepkwekerij in de woning. Van de maanden februari, maart en april 2017 heeft hij als bewijs de kwitanties overgelegd. In de aangifte van de netbeheerder staat weliswaar dat er aanwijzingen zijn dat de apparatuur in de woning ten behoeve van de hennepkwekerij al langer in gebruik was, maar de apparatuur zou tweedehands geweest kunnen zijn. De rechtbank is hier volgens [appellant] aan voorbijgegaan.

Verder voert [appellant] aan dat hij, door maandelijks langs te komen, heeft voldaan aan het vereiste om zich tot op zekere hoogte te informeren over het gebruik van de woning. Meer toezicht kon volgens [appellant] niet worden gehouden, omdat daarmee een inbreuk op de privacy van de onderhuurder zou worden gemaakt. De onderhuurder stond niet op het adres [locatie 1] ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente, maar er bestaat geen verplichting voor de verhuurder om zorg te dragen dat dan wel te controleren of een huurder op dat adres staat ingeschreven. [appellant] heeft geen aanleiding gehad om eraan te twijfelen of de onderhuurder de woning bewoonde. De uitspraken van de Afdeling waar de rechtbank naar heeft verwezen, van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2216) en 23 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2969), zijn daarom niet vergelijkbaar, aldus [appellant].

3.1.    De rechtbank heeft naar de uitspraken van 23 september 2015 en 16 augustus 2017 verwezen om het begrip overtreder uit te leggen en heeft met juistheid vastgesteld dat ook degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, als overtreder wordt aangemerkt. Van een onderverhuurder mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde wordt gemaakt. De onderverhuurder kan als overtreder worden aangemerkt, indien hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of redelijkerwijs niet kon weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt.

3.2.    In de aangifte staat dat vanaf november 2016 in de woning een hennepkwekerij was. De Afdeling acht dit aannemelijk. Zo volgt uit de zeer gedetailleerde aangifte dat de assimilatielampen onder een dikke laag stof zaten, dat op de assimilatiekappen veegsporen onder het stof zaten, dat de filters recent vervangen moeten zijn geweest, dat sinds medio 2016 het waterverbruik in de woning hoog en het gasverbruik laag was, dat op de vloer droge resten van hennepplanten lagen en dat de kweekpotten voorzien waren van kalkaanslag die in de laatste week van hennepteelt ontstaat en dus niet van de aanwezige hennepplanten afkomstig kon zijn. Deze hennepplanten waren namelijk volgens de aangifte 21 dagen oud. De rechtbank is niet voorbijgegaan aan de stelling van [appellant] dat de apparatuur tweedehands zou kunnen zijn, maar heeft overwogen dat hij met deze stelling onvoldoende heeft betwist dat de hennepkwekerij al langer in bedrijf was, ook omdat de assimilatielampen op houten latten waren gemonteerd die op maat waren gemaakt voor de woning. Ten slotte hebben buurtbewoners aan een medewerker van de netbeheerder verklaard dat de bewoner van [locatie 2] zelden aanwezig was en als hij er was, na korte tijd weer vertrok.

Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, is de leeftijd van de hennepplanten een schatting. Tussen de werkzaamheden in de woning op 6 april 2017 en het aantreffen van de hennepkwekerij zitten 19 dagen. Dat de medewerkers van het installatiebedrijf geen hennepkwekerij hebben waargenomen, of niet voor zover zij zich kunnen herinneren, kan worden verklaard. Gelet op de geschatte leeftijd van de hennepplanten is het namelijk niet onaannemelijk dat de hennepplanten na de werkzaamheden in de woning zijn geplant. Verder is van belang dat de medewerkers niet in iedere kamer van de woning zijn geweest.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende toezicht heeft gehouden. De kwitanties tonen niet aan dat hij de woning binnen is gegaan en heeft gecontroleerd. Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat hij aanwezig was bij de werkzaamheden in de woning. De coördinator van het bedrijf heeft echter verklaard dat [persoon] aanwezig was, zoals ook is vermeld op een werkbon. Het telefoonnummer dat op de werkbon achter de naam [persoon] staat, is niet het nummer van [appellant]. In overleg met de onderhuurder had [appellant] voorts de woning kunnen controleren zonder inbreuk te maken op de privacy van de onderhuurder. Van een verhuurder kan redelijkerwijs worden gevergd dat hij controleert of een huurder in de basisregistratie personen staat ingeschreven om zich zo te informeren over het gebruik dat van het verhuurde wordt gemaakt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1219). Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist, dan wel redelijkerwijs niet had kunnen weten dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was. Onder deze omstandigheden konden de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op [appellant] worden verhaald.

Het betoog faalt.

Slotsom

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Daalder    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

582-851.