Uitspraak 201710325/1/R1


Volledige tekst

201710325/1/R1.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Burgerbrug, gemeente Schagen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Schagen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Burgerbrug - [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2019, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door G.J. van Leeuwen, zijn verschenen. Voorts is [persoon] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het kader van de provinciale ruimte voor ruimte regeling wordt ter compensatie van de sloop van de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1] met het plan voorzien in een bestemmingsvlak op datzelfde perceel met de bestemming "Wonen". Ten zuiden en ten westen van deze bestemming bevindt zich een strook met de bestemming "Agrarisch".

[appellant] woont op het aangrenzende perceel [locatie 2], waarop zich een agrarisch bouwvlak bevindt. [appellant] stelt dat de afstand van zijn perceel tot het nieuw op te richten bouwvlak met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie 1] te klein is. Voorts heeft hij bezwaren tegen de wijze van invulling van de bestemming "Wonen" en de bestemming "Agrarisch".

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bebouwing

3.    [appellant] vreest voor een toename van bebouwing in het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen". Voorts stelt [appellant] dat in het plan de locatie van de woning vastgesteld had moeten worden.

3.1.    Artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en sub b en sub f, van de planregels voor de bestemming "Wonen" luidt: "Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

[…]

b. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1;

[…]

f. de afstand van een hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 15 m en niet meer bedragen dan 25 m."

3.2.    Het perceel [locatie 1] is te onderscheiden in twee bestemmingsvlakken. Het noordelijke deel van het perceel heeft de bestemming "Wonen - Stolp" en het zuidelijke deel van het perceel de bestemming "Wonen". Artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en sub b, van de planregels bepaalt dat in het zuidelijke deel van het perceel niet meer dan 1 woning is toegestaan. De vrees van [appellant] voor een toename van bebouwing is derhalve niet gegrond. Verder volgt uit artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en sub f, van de planregels een beperking ten aanzien van de situering van de woning. Deze beperking is opgenomen om aan te sluiten bij de bestaande bebouwingkarakteristiek van woningen aan de Grote Sloot. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situering van de woning binnen het bestemmingsvlak voldoende is bepaald.

Het betoog faalt.

Afstand

4.    [appellant] betoogt dat een afstand van 50 m tussen zijn perceelgrens en het vlak met de bestemming "Wonen" dient te worden aangehouden.

4.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een afstandsnorm van 50 m geldt, ingeval op het perceel [locatie 2] agrarische activiteiten plaatsvinden. Hoewel deze activiteiten zich in de huidige situatie niet voordoen, heeft de raad een afstand van 50 m aangehouden vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak op het perceel [locatie 2].

4.2.    Ter zitting heeft de raad aangegeven uit te gaan van een afstand van 50 m vanaf de perceelgrens tussen het perceel [locatie 1] en het perceel [locatie 2] tot aan het vlak met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie 1]. Deze afstand is ook aangegeven in het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen. De Afdeling stelt op basis van de verbeelding vast dat tussen het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" en de perceelgrens een afstand van circa 45 m is aangehouden. Derhalve is de door de raad beoogde afstand tot de perceelgrens niet juist verwerkt op de verbeelding. Ter zitting heeft de raad dit erkend. Aangezien de verbeelding niet overeenstemt met hetgeen de raad heeft beoogd te regelen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 26 september 2017 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Invulling van het perceel

5.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat in het plan ten onrechte niet is aangesloten bij de ruimtelijke kwaliteitseisen, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan.

5.1.    In paragraaf 2.3 van de plantoelichting en in de reactie op de zienswijzen is beschreven dat de raad heeft beoogd de beeldkwaliteitseisen voor de inrichting van de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" uit het beeldkwaliteitsplan leidend te laten zijn voor het plan. In het plan heeft de raad op dit punt echter geen waarborgen opgenomen, bijvoorbeeld door in de planregels te verwijzen naar het beeldkwaliteitsplan. Gelet op het voorgaande, overweegt de Afdeling dat de raad met het voorliggende plan niet heeft geregeld, wat hij beoogd heeft te regelen, zodat het besluit van 26 september 2017 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.    Gelet op hetgeen onder 4.2 en 5.1 is overwogen, is het beroep gegrond. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Proceskosten

7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schagen van 26 september 2017, waarbij het bestemmingsplan "Burgerbrug - [locatie 1]" is vastgesteld;

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Schagen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 98,86 (zegge: achtennegentig euro en zesentachtig cent), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Schagen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

191-890.