Uitspraak 201809549/1/R3


Volledige tekst

201809549/1/R3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    de raad van de gemeente Zoeterwoude,

2.    [appellante sub 2] en AM B.V., beide gevestigd te Utrecht (hierna: gezamenlijk en in enkelvoud: [appellante sub 2]),

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft het college besloten de raad een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ertoe strekkende dat de plandelen met de bestemmingen "Groen", "Natuur", "Verkeer", "Water", "Wonen - Deellocaties" en "Wonen - Zwethof" geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Zwethof 2018", zoals dat door de raad bij besluit van 6 september 2018 is vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de raad en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2019, waar zijn verschenen:

- de raad, vertegenwoordigd door P.M. Ceelen,

- [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. R.D. van Oevelen, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde],

- het college, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, vergezeld door I.T.F. Vermeulen.

Overwegingen

1.    Het bestemmingsplan "Zwethof 2018" voorziet in 44 nieuwe woningen in de Zwet- en Groote Blankaartpolder te Zoeterwoude. De gemeente en [appellante sub 2] ontwikkelen dit plan gezamenlijk. De plandelen met de bestemmingen "Groen", "Natuur", "Verkeer", "Water", "Wonen - Deellocaties" en "Wonen - Zwethof" zijn getroffen door de bestreden reactieve aanwijzing. Het college heeft de bestreden reactieve aanwijzing gegeven wegens strijd met artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening ruimte 2014. Uit deze bepaling vloeit voort, aldus het college, dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter is dan 3 hectare indien dat plan c.q. die locatie is opgenomen op de bij het Programma ruimte behorende, door Provinciale Staten vastgestelde, zogeheten 3 hectarekaart. Het plan Zwethof is echter niet op de 3 hectarekaart opgenomen.

2.    De raad en [appellante sub 2] betogen dat het college niet bevoegd was een reactieve aanwijzing te geven. Zij wijzen erop dat het college geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan. Volgens hen is er geen verschoonbare reden voor het niet naar voren brengen van een zienswijze. Zij stellen dat het ontwerpplan op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat het ontwerpplan aan het college is toegezonden. Het college had het ontwerpplan, nu dit aan het college is toegezonden, moeten beoordelen, aldus de raad en [appellante sub 2]. In dit verband voeren zij aan dat naast toezending van het ontwerpbestemmingsplan tevens, conform de door de provincie verlangde werkwijze, een zogeheten e-formulier is ingezonden, maar dat het gebruik van het e-formulier niet wettelijk is voorgeschreven. Volgens de raad en [appellante sub 2] had het college tijdig kennis kunnen nemen van de omvang van de beoogde ontwikkeling door raadpleging van het ontwerpplan. Daarbij geeft de raad te kennen dat naar aanleiding van het voorontwerp uitvoerig bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en de provincie.

3.    De relevante bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

4.    Uit artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in samenhang gelezen met het zesde lid, volgt dat een reactieve aanwijzing uitsluitend kan worden gegeven indien en voor zover het college met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan een zienswijze heeft ingediend en deze bij de vaststelling van het plan niet volledig is overgenomen of indien en voor zover de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van het college van gedeputeerde staten.

Niet in geschil is dat het gemeentebestuur heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om het provinciebestuur in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpplan, als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder b, van de Wro. Voorts is niet in geschil dat het college geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht. Het standpunt van het college komt erop neer dat het door de inhoud van het meegezonden e-formulier op het verkeerde been is gezet over de inhoud van het ontwerpplan. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college om deze reden redelijkerwijs niet kan worden verweten dat het geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

5.    In dit geval moest het provinciebestuur bekend worden verondersteld met de ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan werd voorbereid en de mogelijk daarbij betrokken provinciale belangen. Aan het provinciebestuur was immers reeds het voorontwerp toegezonden en naar aanleiding van dit voorontwerp heeft vervolgens ook bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen het gemeentebestuur en het provinciebestuur. Het bestemmingsplan is wat betreft de omvang van de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan en het voorontwerp. De gestelde omstandigheid dat er in het gezamenlijk met het ontwerpplan aangeboden e-formulier een onjuiste oppervlakte van de ontwikkeling zou zijn genoemd, daargelaten of in dit geval sprake is van een onjuistheid, rechtvaardigt reeds hierom niet de conclusie dat het provinciebestuur door dit e-formulier op het verkeerde been kan zijn gezet over de inhoud van het ontwerpplan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college redelijkerwijs niet kan worden verweten dat het geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.

6.    De beroepen zijn gegrond. De reactieve aanwijzing dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.8, vierde lid, in samenhang met het zesde lid, van de Wro.

De Afdeling stelt vast dat het volledige bestemmingsplan naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:469, reeds bekend is gemaakt op 4 maart 2019.

7.    Ten aanzien van [appellante sub 2] dient het college op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Ten aanzien van de raad is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 9 oktober 2018 waarbij het college heeft besloten de raad van de gemeente Zoeterwoude een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en AM B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van:

a. € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, en

b. € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor [appellante sub 2] en AM B.V. vergoedt;

V.    draagt de raad van de gemeente Zoeterwoude op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Boer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019

745.

BIJLAGE

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.8

1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

a. de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld;

b. de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onder a, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

(…)

4. In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.

(…)

6. Indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, tweede tot en met vierde lid, zijn op deze aanwijzing niet van toepassing. (…)

Verordening ruimte 2014

Artikel 2.1.1 Stedelijke ontwikkelingen

Lid 1 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.