Uitspraak 201903052/2/A1


Volledige tekst

201903052/2/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

DroomPark De Zanding B.V., gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 april 2019 in de zaken nrs. 19/1340, 19/1344, 19/1587, 19/935, 19/1589 en 18/6500 in het geding tussen:

Droompark

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2018 heeft het college geweigerd aan Droompark een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een impressiebord voor een nog te bouwen hotel aan de Vijverlaan 1 te Otterlo.

Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft het college geweigerd aan Droompark een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van twee showmodellen van recreatiewoningen aan de Vijverlaan 1 te Otterlo.

Bij besluit van 24 oktober 2018 heeft het college het door Droompark tegen het besluit van 16 juli 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 23 november 2018 heeft het college aan Droompark een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder omgevingsvergunning realiseren van het impressiebord en de showmodellen aan de Vijverlaan 1 en een reclamebord op de kruising van de Vijverlaan/Weversteeg en de Arnhemseweg te Otterlo.

Bij besluit van 8 januari 2019 heeft het college het door Droompark tegen het besluit van 28 augustus 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 7 maart 2019 heeft het college het door Droompark tegen het besluit van 23 november 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 april 2019 heeft de rechtbank de door Droompark tegen de besluiten van 24 oktober 2018 en 8 januari 2019 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft het door Droompark tegen het besluit van 7 maart 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard en heeft de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot twee weken na de datum van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft Droompark hoger beroep ingesteld.

Droompark heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2019, waar Droompark, vertegenwoordigd door mr. M. Gideonse en mr. M.E. Hetem, en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. Polman en mr. N.A.J. Hermsen-Weijers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Droompark exploiteert op het perceel Vijverlaan 1 het recreatiepark "De Zanding". Droompark is bezig met de herontwikkeling van het recreatiepark, waarbij onder meer het plan bestaat om een hotel te bouwen.

2.1.    Bij het besluit van 23 november 2018, dat is gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 7 maart 2019, heeft het college Droompark gelast om het impressiebord, de twee showmodellen en het reclamebord te verwijderen en verwijderd te houden.

2.2.    Droompark heeft de voorzieningenrechter verzocht om de opgelegde last onder dwangsom te schorsen, zodat zij geen dwangsommen verbeurt als zij niet aan de last voldoet. De door de rechtbank verlengde begunstigingstermijn eindigt op 30 april 2019.

3.    Droompark betoogt dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een omgevingsvergunning voor het reclamebord. Volgens haar is het reclamebord aan te merken als een bouwbord, zodat daar geen omgevingsvergunning voor nodig is op grond van artikel 2, lid 20, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).

3.1.    In artikel 2 van bijlage II bij het Bor zijn de categorieën gevallen vermeld waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist.

In lid 20 is als vergunningvrij aangewezen: "een bouwkeet, bouwbord, steiger, heistelling, hijskraan, damwand of andere hulpconstructie die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw of een tijdelijke werkzaamheid op land waarop het Besluit algemene regels milieu mijnbouw van toepassing is, mits geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd".

3.2.    Het reclamebord is geplaatst langs de Arnhemseweg aan het begin van de toegangsweg naar het recreatiepark. Tussen partijen is niet in geschil dat op die plek geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden of zullen plaatsvinden. Gelet daarop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan aan het vereiste van artikel 2, lid 20, van bijlage II bij het Bor dat het bord is geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop die activiteit of werkzaamheid wordt uitgevoerd, zodat het bord niet op grond van die bepaling zonder omgevingsvergunning mocht worden geplaatst. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was het college dan ook bevoegd om handhavend op te treden tegen het zonder omgevingsvergunning geplaatste reclamebord, waarvan ook de rechtbank terecht is uitgegaan.

4.    Droompark betoogt dat het college had moeten afzien van handhavend optreden tegen het impressiebord en de twee showmodellen, omdat deze volgens haar gelegaliseerd kunnen worden. Volgens haar heeft het college ten onrechte de omgevingsvergunningen voor het impressiebord en de showmodellen geweigerd.

4.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat het impressiebord en de twee showmodellen zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning zijn gerealiseerd. Het college was dan ook bevoegd om daartegen handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

4.2.    Voor het antwoord op de vraag of het college had moeten afzien van handhavend optreden, is van belang of ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom concreet zicht bestond op legalisatie van het impressiebord en de twee showmodellen door verlening van een omgevingsvergunning daarvoor. Ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom op 23 november 2018 bestond er geen concreet zicht op legalisatie door verlening van een omgevingsvergunning, omdat de gevraagde omgevingsvergunningen al waren geweigerd. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar op 7 maart 2019 waren de weigeringen nog steeds van kracht, zodat ook op dat moment geen concreet zicht op legalisatie bestond.

Ook als achteraf wordt vastgesteld dat het college de omgevingsvergunningen ten onrechte heeft geweigerd, hetgeen Droompark ter zitting van de voorzieningenrechter in hoger beroep heeft betoogd, dan brengt die vaststelling geen verandering in het feit dat die vergunningen op het moment van het opleggen en het in bezwaar handhaven van de last onder dwangsom, waren geweigerd en er daarom op die momenten geen concreet zicht op legalisatie bestond. Hier doet zich niet de situatie voor dat op voorhand vaststaat dat het college de vergunningen had moeten verlenen.

De voorzieningenrechter ziet in navolging van de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college had moeten afzien van handhavend optreden tegen het impressiebord en de showmodellen.

5.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen Droompark in haar verzoek om een voorlopige voorziening heeft aangevoerd, op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de bij besluit van 23 november 2018 opgelegde last onder dwangsom, zoals bij het besluit van 7 maart 2019 gehandhaafd, onrechtmatig is.

Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.1.    De afwijzing van het verzoek betekent dat Droompark alsnog aan de last moet voldoen om geen dwangsommen te verbeuren. Ter zitting heeft zij erop gewezen dat zij twee weken nodig heeft om de bouwwerken te verwijderen, zodat het niet meer mogelijk is om voor 30 april 2019 volledig aan de last te voldoen. In reactie daarop heeft het college zich ter zitting bereid verklaard om Droompark die twee weken, nadat de uitspraak op het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening uitspraak is gedaan, te gunnen om aan de last te kunnen voldoen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het college daartoe tijdig de begunstigingstermijn zal verlengen.

6.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Kors
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2019

687.