Uitspraak 201805849/1/A1


Volledige tekst

201805849/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Staatsbosbeheer, gevestigd te Amersfoort,

appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het college een beschikking genomen als bedoeld in de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb) - een zogenoemde beschikking ernst en spoed - voor de locatie stort Avelingen aan de Nieuwe Wolpherensedijk, ongenummerd, in Gorinchem (hierna: de locatie).

Tegen dit besluit heeft Staatsbosbeheer beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2019, waar Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door mr. E.N. Vrijman, en het college, vertegenwoordigd door M.J.A. Verhees en drs. J. Wiers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De locatie is van 1968 tot 1974 in gebruik geweest als stortplaats voor bouw-, sloop- en huishoudelijk afval. Hier is een deklaag overheen gestort. Het college stelt dat de deklaag ernstig is verontreinigd met nikkel, zink, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en lood en dat deze verontreiniging onacceptabele risico’s voor het ecosysteem oplevert. Het college heeft daarom Staatsbosbeheer opgedragen om binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de beschikking ernst en spoed te beginnen aan de sanering van de locatie.

2.    Niet in geschil is dat de deklaag ernstig verontreinigd is. Evenmin in geschil is dat er geen humane risico’s of verspreidingsrisico’s zijn die nopen tot een spoedige sanering van de locatie. Staatsbosbeheer en het college zijn het er niet over eens of er op grond van ecologische risico’s met spoed moet worden gesaneerd. Het college stelt zich op het standpunt dat de locatie moet worden gekwalificeerd als het in paragraaf 5.2 van bijlage II van de Circulaire bodemsanering 2013 genoemde gebiedstype ‘natuur’, omdat de locatie onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland.  Staatsbosbeheer vindt dat de locatie vanwege het feitelijke gebruik onder het in paragraaf 5.2 genoemde gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’ valt. Tussen partijen is niet in geschil dat als de locatie valt onder het gebiedstype ‘natuur’, er sprake is van onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem die nopen tot het spoedig saneren van de locatie, terwijl dat niet het geval is als de locatie moet worden ingedeeld in het gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’, omdat dan de interventiewaarden niet worden overschreden.

3.    Staatsbosbeheer betoogt dat het gebruik van de locatie ertoe leidt dat moet worden uitgegaan van het gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’, omdat de locatie wordt gebruikt als grasland en het gras wordt gemaaid en afgevoerd. Volgens Staatsbosbeheer betekent de omstandigheid dat de locatie onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland niet dat de locatie voor natuur gebruikt wordt.

3.1.    Artikel 37, eerste lid, van de Wbb luidt:

"Gedeputeerde staten stellen in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is."

3.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat de locatie moet worden aangemerkt als het gebiedstype ‘natuur’ in plaats van ‘groen met natuurwaarden’. Gelet op artikel 37 van de Wbb moet worden gekeken naar het huidige dan wel voorgenomen gebruik. Dat de locatie onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland, betekent niet dat reeds daarom de locatie als ‘natuur’ moet worden aangemerkt. Niet in geschil is dat op de locatie de beoogde ecologische waarden niet zijn gerealiseerd en dat de locatie feitelijk gebruikt wordt als grasland, al dan niet beweid door koeien. Naar het oordeel van de Afdeling moet daarom vanwege het huidige gebruik de locatie worden aangemerkt als ‘groen met natuurwaarden’. De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege het voorgenomen gebruik de locatie moet worden gekwalificeerd als ‘natuur’. Weliswaar zou het zo kunnen zijn dat in de toekomst op de locatie ecologische waarden worden gerealiseerd, maar op dit moment is Staatsbosbeheer niet voornemens om het huidige gebruik te veranderen.

Het betoog slaagt.

3.3.    Gelet op hetgeen onder 3.2 is overwogen, had vanwege het huidige en voorgenomen gebruik moeten worden uitgegaan van het gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’. Dat betekent dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem en de verontreiniging in de deklaag daarom niet met spoed gesaneerd hoeft te worden. Het besluit van 6 juni 2018 is daarom in strijd met artikel 37 van de Wbb.

4.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 6 juni 2018 moet worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat spoedige sanering noodzakelijk is en voor deze sanering een termijn is gesteld. De overige beroepsgronden, die ook betrekking hebben op de sanering, behoeven geen bespreking. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door vast te stellen dat spoedige sanering niet noodzakelijk is en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit van 6 juni 2018.

5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 juni 2018, kenmerk D-18-1826414/JED, voor zover daarbij is bepaald dat een spoedige sanering noodzakelijk is en voor die sanering een termijn is gesteld;

III.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 6 juni 2018, voor zover dat vernietigd is;

IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Staatsbosbeheer het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019

190-811.