Uitspraak 201807690/7/R1


Volledige tekst

201807690/7/R1.
Datum uitspraak: 26 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Ermelo (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Ermelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Kerklaan-Postlaantje" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 april 2019, waar [verzoeker B], en de raad, vertegenwoordigd door T. van Essen en mr. A.M. Duits, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Uwoon, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

1.1.    De raad heeft bij besluit van 8 juni 2017 het bestemmingsplan "Kerklaan-Postlaantje" vastgesteld. Dit plan voorziet in de herontwikkeling van de gronden tussen de Kerklaan en het Postlaantje in het centrumgebied van Ermelo met in totaal 62 appartementen en 363 m² aan commerciële ruimte. Tegen het besluit van 8 juni 2017 heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1386, het besluit van 8 juni 2017 gedeeltelijk vernietigd. Deze vernietiging zag op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het gebouw van de school "De Wegwijzer" in het westelijke deel van het plangebied. In de uitspraak van 25 april 2018 heeft de Afdeling overwogen dat, hoewel reeds voor de vaststelling van het plan vast is komen te staan dat het schoolgebouw een nestlocatie van de huismus is, de raad deze omstandigheid niet heeft betrokken bij het te nemen besluit. De raad heeft opnieuw een planregeling vastgesteld voor de hiervoor genoemde gronden. De planregeling van het voorliggende plan is identiek aan de vernietigde planregeling van het bij besluit van 8 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Kerklaan-Postlaantje". Het plan voorziet in 22 appartementen op de gronden waarop voorheen het schoolgebouw was gesitueerd.

[verzoeker] vreest dat als gevolg van de appartementen waarin dit plan voorziet een groot parkeerprobleem zal ontstaan. Hij stelt dat de parkeerbehoefte niet juist is berekend.

Spoedeisend belang

2.    Op 14 november 2018 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de 22 appartementen waarin dit plan voorziet. [verzoeker] heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de verleende vergunning. Nu nog geen beslissing is genomen op het bezwaar van [verzoeker] is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, zodat de voorzieningenrechter hierna zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Parkeren

3.    [verzoeker] betoogt dat de parkeerbehoefte niet juist is berekend en dat sprake is van een parkeerbehoefte die zo groot is dat een parkeerprobleem zal ontstaan dat vanwege de beperkte ruimte niet achteraf kan worden opgelost. [verzoeker] heeft zelf de parkeerbehoefte berekend en stelt dat in de berekening van de raad ten onrechte twee posten zijn weggelaten, namelijk "parkeren vanuit de omgeving" en "bezoekers woningen". Volgens [verzoeker] had met deze twee posten rekening moeten worden gehouden, mede gelet op de huidige parkeerdruk in de omgeving.

3.1.    Bij het voorbereiden van dit plan heeft de raad niet opnieuw afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast waardoor het plan op hetzelfde ontwerpbesluit rust dat ook ten grondslag is gelegd aan het besluit van 8 juni 2017. De planregeling is wat betreft parkeren ongewijzigd gebleven ten aanzien van het besluit van 8 juni 2017, alleen de plantoelichting is op dit aspect aangevuld. De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker] zijn betoog over de door de raad berekende parkeerbehoefte op zichzelf ook reeds naar voren heeft kunnen brengen in de procedure tegen het besluit van 8 juni 2017, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, waarin is overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot ernstige parkeerproblemen in de omgeving vanwege onvoldoende parkeercapaciteit. Daarnaast betreft de wijziging in de plantoelichting slechts een korte weergave van hetgeen in de procedure tegen het besluit van 8 juni 2017 is aangedragen en toegelicht door de raad. [verzoeker] heeft op deze toelichting kunnen reageren in de procedure tegen het besluit van 8 juni 2017 en de Afdeling heeft deze toelichting expliciet betrokken in haar uitspraak van 25 april 2018. De voorzieningenrechter wijst op rechtsoverweging 5.4 van die uitspraak waarin de Afdeling overweegt dat de weergegeven toelichting van de raad - die nu in de plantoelichting is opgenomen - over de zo nodig extra te realiseren parkeerplaatsen in de omgeving van het plangebied niet met concrete gegevens is bestreden door onder meer [verzoeker].

Gelet op het voorgaande en gelet op de uitspraak van 25 april 2015 waarin de beroepsgronden van onder meer [verzoeker] over het aspect parkeren uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat in de bodemzaak geen inhoudelijk oordeel zal worden gegeven over de door [verzoeker] aangevoerde gronden.

3.2.    Voor zover de Afdeling in de bodemzaak al een inhoudelijk oordeel zal geven over hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd overweegt de voorzieningenrechter dat het geschil zich toespitst op twee punten. Namelijk 1) de stelling van [verzoeker] dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de parkeerplaatsen die worden gerealiseerd openbare parkeerplaatsen zijn en gelet op de parkeerdruk in de omgeving niet alleen zullen worden gebruikt voor de voorziene appartementen maar ook door bezoekers van functies van buiten het plangebied en 2) de stelling van [verzoeker] dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte geen rekening heeft gehouden met de bezoekers van de appartementen. De voorzieningenrechter ziet in deze twee punten op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet in stand zal blijven. Daarbij is van belang dat de raad de parkeerbehoefte heeft berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in de "Nota Parkeernormen Ermelo" en die zijn gebaseerd op de CROW-publicatie "317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Bij de kencijfers van het CROW zijn bezoekers inbegrepen. De raad heeft door uit te gaan van de parkeernormen die zijn gebaseerd op deze kencijfers, derhalve rekening gehouden met de parkeerplaatsen die nodig zijn voor de bezoekers van de voorziene appartementen. Verder is van belang dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3525, onder 7.1) alleen rekening hoeft te worden gehouden met de parkeerdruk als gevolg van de functies waarin het plan voorziet, in dit geval de 22 appartementen. Niet geldt dus de eis dat dit plan bestaande parkeerproblemen door bezoekers, dan wel gebruikers, van functies van buiten het plangebied, wat daar ook van zij, oplost. Dat de parkeerplaatsen die worden gerealiseerd ook door de bezoekers en gebruikers van functies buiten het plangebied kunnen en zullen worden gebruikt, maakt niet dat de raad moet voorzien in extra parkeerplaatsen, naast de parkeerplaatsen die nodig zijn voor de bezoekers en bewoners van de 22 appartementen.

Conclusie

4.    Nu de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Bouman, griffier.

w.g. Polak    w.g. Bouman
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2019

849.