Uitspraak 201803048/1/R1


Volledige tekst

201803048/1/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], en de erven van wijlen [overledene] (hierna: [appellant] en anderen),

en

de raad van de gemeente Koggenland,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3131, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 28 november 2016 waarbij het bezwaar van [appellant] en anderen ongegrond is verklaard, vernietigd. Dit bezwaar zag op het besluit van de raad van 20 juni 2016 tot afwijzing van het verzoek om de bestemming van een perceel aan de Zuid-Spierdijkerweg te wijzigen.

[appellant] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.

Bij besluit van 16 april 2018 heeft de raad het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2019, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde A], in gezelschap van [gemachtigde B], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door H. Mels, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] en anderen zijn eigenaar van het perceel aan de Zuid-Spierdijkerweg waarover het in deze zaak gaat en willen op dat perceel zorgwoningen bouwen. Om dat mogelijk te maken, hebben zij bij de raad een verzoek ingediend om het geldende bestemmingsplan te wijzigen. Het bestemmingsplan waarvan [appellant] en anderen wijziging verzoeken, is het bestemmingsplan "Komplan 2008", vastgesteld op 10 november 2008. Aan het perceel is de bestemming "Agrarische doeleinden zonder bebouwing" toegekend.

Bij besluit van 20 juni 2016 heeft de raad het verzoek afgewezen omdat de verzochte ontwikkeling planologisch onwenselijk wordt geacht. Bij besluit van 28 november 2016 heeft de raad het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2016, overeenkomstig het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften (hierna: de bezwaarschriftencommissie), ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 november 2017 heeft de Afdeling dat besluit vernietigd, omdat [appellant] en anderen ten onrechte niet waren gehoord.

Op 19 december 2017 heeft de bezwaarschriftencommissie [appellant] en anderen alsnog gehoord. Nadat de termijn om een nieuw besluit op bezwaar te nemen was verstreken en [appellant] en anderen de raad in verband daarmee in gebreke hadden gesteld, hebben zij op 11 april 2018 beroep ingesteld. Bij besluit van 16 april 2018 heeft de raad het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2016, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, opnieuw ongegrond verklaard.

2.    De Afdeling stelt vast dat de raad het besluit van 16 april 2018 na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit heeft genomen. Daarom is het beroep van [appellant] en anderen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ook gericht tegen het besluit van 16 april 2018.

Toetsingskader

3.     Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het gewenste bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Beroep voor zover gericht tegen het besluit van 16 april 2018

Afwijken van het advies van de bezwaarschriftencommissie

4.    [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 januari 2018, het bezwaar ongegrond heeft verklaard. In dat kader voeren zij aan dat de raad bij het bestreden besluit is afgeweken van het advies zonder deze afwijking voldoende te motiveren.

4.1.    Artikel 7:13, zevende lid, van de Awb luidt: "Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden."

4.2.    De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd om voorafgaand aan de beslissing op het bezwaar een onafhankelijk stedenbouwkundig advies te vragen over de stedenbouwkundige aspecten van het verzoek. De raad heeft bij besluit van 16 april 2018 het besluit van 20 juni 2016 met een nadere motivering gehandhaafd. De raad heeft gemotiveerd waarom een woonbestemming op het perceel niet wenselijk is. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat het advies van de bezwaarschriftencommissie is gebaseerd op enkele onjuiste uitgangspunten. De bezwaarschriftencommissie baseert zich volgens de raad namelijk ten onrechte op het standpunt dat het raadsbesluit is genomen uit zorg voor vrij uitzicht voor omwonenden.

Dit betekent dat in het besluit de reden voor die afwijking vermeld is. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het besluit van 16 april 2018 onvoldoende gemotiveerd van het advies is afgeweken. Het bestreden besluit is niet in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb genomen.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

5.    [appellant] en anderen betogen dat geen evenwichtige belangenafweging aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, omdat de raad voorbij gaat aan hun belangen. Daarbij is mede van betekenis dat op korte termijn geen bouwlocaties voor zorgwoningen voorhanden zijn, aldus [appellant] en anderen. In dat verband voeren zij ook aan dat aanleiding bestaat om van het beleid af te wijken als de door hen gewenste wijziging van het bestemmingsplan, zoals de raad stelt, strijd met gemeentelijk beleid oplevert.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat vanuit ruimtelijke kwaliteitsaspecten een ontwikkeling zoals [appellant] en anderen die willen, in planologisch opzicht niet gewenst is. De raad heeft dit toegelicht met de overweging dat hij medewerking onthoudt vanwege het open karakter van het gebied, de functie als bufferzone ter plaatse en de traditionele lintbebouwing langs de Zuid-Spierdijkerweg. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "De Burgh", een nabijgelegen woonwijk, is overwogen dat de open ruimte in de lintbebouwing bijdraagt aan een belangrijke kwaliteit in de gemeente als groene zone en doorzicht. Omdat de raad deze consistente lijn wil blijven volgen, is bij de belangenafweging een groter gewicht toegekend aan het algemeen belang en het belang dat is betrokken bij het ruimtelijk aanzien van de omgeving. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat, ingeval er behoefte zou zijn aan zorgwoningen, woningbouw in lintbebouwing niet uitgesloten is, maar dat daarvoor betere locaties beschikbaar zijn, zoals de locatie van de huidige Jozefschool die dichterbij winkels en voorzieningen ligt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen grond bestaat om tot wijziging van de bestemming over te gaan op grond van het verzoek van [appellant] en anderen. Het vragen van een deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, zoals [appellant] en anderen ter zitting hebben verzocht, acht de Afdeling in het licht daarvan niet nodig.

Het betoog faalt.

Beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit

6.    [appellant] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Omdat aan dit beroep daarna tegemoetgekomen is, verzoeken zij de Afdeling om de raad te veroordelen in de werkelijk door hen gemaakte proceskosten. Zij wijzen daarbij op schade wegens renteverlies en gestegen bouwkosten.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad op het moment van het instellen van het beroep te laat was met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar en dat er een tijdige ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. Op het moment van die ingebrekestelling was de raad ook al te laat met het nemen van een besluit. Ruim een maand na de ingebrekestelling hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld. Omdat de raad bij besluit van 11 april 2018 alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen, hebben [appellant] en anderen geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

6.2.    Over de proceskosten wordt hierna in overweging 8 geoordeeld.

Conclusie

7.    Het beroep is, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 16 april 2018, ongegrond. Het beroep is, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk, omdat de raad is tegemoetgekomen aan dit beroep.

8.    Wel moet de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. Over het verzoek van [appellant] en anderen om vergoeding van de werkelijk door hen gemaakte proceskosten, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan, indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, van het forfaitaire stelsel worden afgeweken. Daarvan is in dit geval geen sprake. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat nu het besluit van 16 april 2018 in rechte stand houdt, daarmee vaststaat dat de raad [appellant] en anderen niet de mogelijkheid hoefde te bieden om ter plaatse de bouw van zorgwoningen te realiseren. Het betoog van [appellant] en anderen over renteverlies en bouwkosten treft in verband daarmee geen doel. De Afdeling zal daarom het forfaitaire stelsel toepassen. Daarbij zal de Afdeling een wegingsfactor van 0,5 (licht) hanteren.

9.    Voor vergoeding van griffierecht is geen aanleiding, omdat het door [appellant] en anderen betaalde griffierecht geacht wordt mede te zijn voldaan voor het beroep gericht tegen het besluit van 16 april 2018 en het beroep gericht tegen dat besluit ongegrond is.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 16 april 2018, ongegrond;

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Koggenland tot vergoeding van bij [appellant] en de erven van wijlen [overledene] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,- (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Sparreboom
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

195-909.