Uitspraak 201806985/1/A1


Volledige tekst

201806985/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Melvert Agro B.V. en [appellant B], gevestigd respectievelijk wonend te Gemert-Bakel,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2018 in zaak nr. 18/570 in het geding tussen:

Melvert Agro B.V. en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2016 heeft het college Melvert Agro B.V. onder dwangsom gelast om, voor zover hier van belang, sloopwerkzaamheden en het verwijderen van asbesthoudende materialen binnen het afgezette gebied op het aan Melvert Agro B.V. toebehorende perceel [locatie] te Erp te staken en gestaakt te houden (last 1, met een dwangsom van 5.000 euro ineens bij overtreding) en het afgezette gebied niet te betreden of te laten betreden (last 2, met een dwangsom van 2.000 euro per overtreding, met een maximum van 12.000 euro).

Nadat door overtreding van deze twee lasten de maximale dwangsombedragen waren verbeurd, heeft het college bij besluit van 25 november 2016 deze lasten opnieuw opgelegd, ditmaal met hogere dwangsommen: 40.000 euro ineens bij overtreding van last 1, en 15.000 euro per overtreding van last 2, met een maximum van 90.000 euro.

Nadat opnieuw zowel een bij het besluit van 28 september 2016 opgelegde last als de twee bij het besluit van 25 november 2016 opnieuw opgelegde lasten waren overtreden, heeft het college bij besluit van 22 december 2016 opnieuw onder meer last 1 en 2 opgelegd, met ongewijzigde dwangsombedragen.

Bij besluit van 12 mei 2017 heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen vanwege overtreding van de lasten 1 en 2 in het besluit van 22 december 2016: 40.000 euro vanwege overtreding van last 1, en 15.000 euro vanwege overtreding van last 2.

Bij besluit van 24 januari 2018 heeft het college het door Melvert Agro B.V. en [appellant B] tegen het besluit van 12 mei 2017 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, en de invordering van de dwangsom vanwege overtreding van last 2 herroepen.

Bij uitspraak van 13 juli 2018 heeft de rechtbank het door Melvert Agro B.V. en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Melvert Agro B.V. en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Melvert Agro B.V. en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2019, waar Melvert Agro B.V., vertegenwoordigd door [appellant B], vergezeld door [persoon], en mr. J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door M. de Laat en F.A. van den Langenberg, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Na een stalbrand bij de veehouderij op het perceel [locatie] te Erp zijn asbestrestanten achtergebleven. Melvert Agro B.V. is eigenaar van de veehouderij, en [appellant B] is middellijk bestuurder van Melvert Agro B.V.

Nadat bleek dat de asbestrestanten in strijd met diverse wettelijke bepalingen werden opgeruimd, is meermalen opgetreden door het opleggen van verschillende lasten onder dwangsom.

De huidige zaak gaat uitsluitend over de vraag of na eerdere overtredingen met verbeurte van dwangsommen, de laatstelijk bij het besluit van 22 december 2016 opgelegde last 1 opnieuw was overtreden.

De bij het besluit van 22 december 2016 opgelegde last 1 luidt: "Geconstateerd is dat door een niet daarvoor gecertificeerd bedrijf of persoon asbestverwijderingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden op uw perceel. Om voortduring of herhaling van de overtreding te voorkomen dient u per direct de sloopwerkzaamheden en het verwijderen van asbesthoudende materialen binnen het afgezette gebied op het perceel [locatie] te staken en gestaakt te houden, behoudens voor zover wij toestemming hebben verleend om de (sloop)werkzaamheden te hervatten."

Het college heeft op basis van een op 28 januari 2017 uitgevoerde controle door de omgevingsdienst Brabant-Noord geconcludeerd dat deze last is overtreden, en bij het besluit van 12 mei 2017 de daardoor verbeurde dwangsom van 40.000 euro ingevorderd. Deze invordering is gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 24 januari 2018.

2.    In het van de controle gemaakte verslag is vermeld dat tijdens de controle is gezien en vastgelegd dat er personen aan het werk waren zonder de benodigde beschermingsmiddelen, en dat niemand van AMF asbestsanering is aangetroffen. De personen die in het verontreinigde afgezette gebied werkzaam waren is gevraagd zich te melden, waarop zij zijn gevlucht. Het was, aldus het verslag, duidelijk te zien dat de mensen onbeschermd waren en bezig waren met het opruimen van asbestverdacht materiaal in een afgezet asbestverontreinigd gebied. Verder is in het verslag vermeld dat [appellant B], nadat hem was gemeld dat werknemers van hem waren herkend, heeft gesteld dat die werknemers mogelijk van de ene naar de andere stal liepen. Daarop is [appellant B] gemeld dat is gezien dat die werknemers aan het opruimen waren in het verontreinigd gebied, waarop [appellant B] heeft gezegd dat hij daarvoor geen opdracht heeft gegeven.

3.    De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de controle is verricht door drie toezichthouders, waarvan één een asbestdeskundige is. Van de controle is een verslag gemaakt, en de bevindingen zijn ter zitting mondeling toegelicht door deze asbestdeskundige. Daarbij is onder meer toegelicht dat de toezichthouders iemand op zijn knieën met een emmer voor de muur iets in een emmer zagen doen en dat die persoon bezig was de rand schoon te maken.

De rechtbank is van oordeel dat de in het controlerapport vermelde bevindingen, de foto’s en de video-opname aannemelijk maken dat een aantal personen bezig was met het opruimen van asbestverdacht materiaal zonder de nodige bescherming. Verder is, aldus de rechtbank, niet betwist dat de eindschoonmaak nog moest plaatsvinden, waarbij kleine delen als naden en kieren moeten worden schoongemaakt. Daarom kan worden aangenomen dat het gebied nog steeds een asbestverdacht gebied was. Verder is niet van belang welk materiaal precies is verwijderd, omdat al het aanwezige materiaal asbestverdacht is. Ook staat vast dat de personen niet in dienst waren bij AMF asbestsanering, en dat kan worden aangenomen dat deze personen niet bevoegd waren tot asbestsanering. Dat geen toestemming zou zijn gegeven om de werkzaamheden uit te voeren, betekent niet dat de last niet zou zijn overtreden: de last ziet niet alleen op het uitvoeren, maar ook op het laten uitvoeren van sloopwerkzaamheden en de verwijdering van asbesthoudende materialen. Melvert Agro B.V. en [appellant B] hebben zeggenschap over, en eindverantwoordelijkheid voor, wat er op het perceel gebeurt.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om het controlerapport ondeugdelijk te achten. Het college heeft dit rapport aan zijn invorderingsbesluit ten grondslag mogen leggen. Het is aannemelijk geworden dat tijdens de controle op 28 januari 2018 is gehandeld in strijd met de last, zodat van rechtswege een dwangsom van 40.000 euro is verbeurd.

4.    Melvert Agro B.V. en [appellant B] hebben in beroep grotendeels hun bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald. Die houden, kort weergegeven, het volgende in. Ten eerste is volgens hen onvoldoende aangetoond of duidelijk geworden dat in opdracht van hen asbesthoudende materialen werden verwijderd. Het controlerapport is daarvoor te summier, en bevat volgens hen op geen enkele wijze objectieve gegevens of concrete waarnemingen die de conclusie dat er een overtreding is gepleegd kunnen dragen. Bovendien is volgens hen geen opdracht gegeven om de werkzaamheden uit te voeren. Bovendien zou niet duidelijk zijn welke werkzaamheden nog zouden moeten zijn uitgevoerd, omdat de sanering feitelijk al zou zijn afgerond. Van het feitelijk slopen of verwijderen van materialen zou geen sprake zijn geweest. In hoger beroep is aanvullend aangevoerd dat ‘opruimen’, waarover de rechtbank spreekt, nog niet hetzelfde is als sloop- of verwijderingswerkzaamheden als bedoeld in de last. Daarnaast hebben Melvert Agro B.V. en [appellant B] in hoger beroep aanvullend aangevoerd dat inderdaad een van hun Poolse aannemers, de heer [persoon], destijds ter plaatse was. Hij zou echter in het niet afgezette deel van de stal bezig zijn geweest en alleen maar door het afgezette deel van de stal zijn gelopen omdat dit een kortere route was om een sigaret te roken.

5.    Er is inmiddels geen twijfel meer aan dat de tijdens de controle waargenomen personen werknemers waren van Melvert Agro B.V. Verder is er geen reden om te twijfelen aan de waarneming van de toezichthouders dat één van deze personen in het afgezette gebied bezig is geweest met een emmer.

Wat de vraag betreft of de waargenomen bezigheden in strijd zijn met de last, merkt de Afdeling op dat de rechtbank deze last terecht aldus heeft uitgelegd, dat onder meer het verwijderen (opruimen) van asbestverdacht materiaal uit het afgezette gebied door anderen dan het voor de sanering ingeschakelde AMF asbestsanering niet is toegestaan. Verder staat vast dat op de datum van de controle de asbestsanering nog niet was afgerond, alleen al omdat daarvoor nog een keuring en vrijgave van de locatie moest plaatsvinden. Overigens heeft het college er ter zitting op gewezen dat de locatie na de keuring ook niet direct geheel is vrijgegeven, omdat de sanering onder meer wat spouwmuren betreft nog niet was afgerond. In zoverre heeft de rechtbank dan ook geen aanwijzing hoeven zien dat de aangetroffen personen niet bezig waren met het verder opruimen van asbest.

De door Melvert Agro B.V. en [appellant B] gegeven verklaringen overtuigen de Afdeling er niet van dat de toezichthouders ten onrechte hebben geconcludeerd dat binnen het afgezette gebied in strijd met de opgelegde last asbestverdacht materiaal werd opgeruimd.

In dat verband merkt de Afdeling op dat Melvert Agro B.V. en [appellant B] in eerste instantie hebben betoogd niet te weten welke personen aanwezig waren. Tijdens de zitting van de rechtbank hebben zij echter verklaard inmiddels wel een van de betrokken personen te hebben herkend, te weten hun aannemer, de heer [persoon]. Vervolgens hebben zij pas in hoger beroep voor de aanwezigheid van de heer [persoon] als verklaring gegeven dat hij voor een rookpauze een kortere route door het afgezette deel van de stal heeft genomen. Ook als deze verklaring voor waar zou moeten worden gehouden, is daarmee niet weerlegd dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat een van de werknemers op zijn knieën aan het werk was met een emmer in het afgezette gebied. Volgens het college was deze persoon bezig de rand schoon te maken. Dat standpunt is pas ter zitting bij de Afdeling concreet bestreden: pas toen is medegedeeld dat in de emmer schroeven of bouten zouden hebben gezeten die bij de installatie van een plafond in het niet afgezette deel van de stal werden gebruikt en die moesten worden gesorteerd. Deze verklaring acht de Afdeling niet overtuigend. Niet alleen omdat terzake pas in een laat stadium is verklaard, maar ook omdat Melvert Agro B.V. en [appellant B] geen goede reden hebben gegeven waarom de betrokken werknemer uitgerekend in het afgezette gebied schroeven of bouten ten behoeve van werkzaamheden in een heel ander deel van de stal zou gaan sorteren.

Er is ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de rechtbank gezien de bevindingen van de toezichthouders niet heeft kunnen oordelen dat aannemelijk is gemaakt dat met de last strijdige werkzaamheden plaatsvonden en dat die werkzaamheden aan Melvert Agro B.V., de eigenaar van de veehouderij, kunnen worden toegerekend.

6.    Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat tijdens de controle op 28 januari 2018 is gehandeld in strijd met last, zodat van rechtswege een dwangsom van 40.000 euro is verbeurd.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Van der Zijpp
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

262.