Uitspraak 201706796/2/R2


Volledige tekst

201706796/2/R2.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1],

2.    [appellant sub 2],

beiden wonend te Liessel, gemeente Deurne,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Deurne,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3698, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 11 juli 2017 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 5 februari 2019 (hierna: het herstelbesluit), heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, teneinde de gebreken te herstellen.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht.

Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1.    Onder 11.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad nader dient te onderzoeken of het bestaande niet-agrarische hobbymatige gebruik door [appellant sub 2] van de 2 schuren op zijn ongenummerde perceel aan de Hazeldonksedreef onder het gebruiksovergangsrecht valt en toereikend te motiveren dat het plan voldoet aan de Verordening Ruimte 2014. Als dit bestaande gebruik legaal blijkt te zijn, dan moet de raad ten aanzien van artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels een gewijzigd besluit nemen, aangezien de huidige formulering van deze planregel dit bestaande niet-agrarische hobbymatige gebruik niet toestaat.

Tussenconclusie

2.    Gelet op hetgeen onder 11 van de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van de raad van 11 juli 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hazeldonksedreef ong. tegenover Hazeldonksedreef [.]" genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels. Het beroep van [appellant sub 2] tegen dit besluit is gegrond, zodat het besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Zoals reeds onder 10 van de tussenuitspraak is overwogen is dit besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verharding' in het noordelijke deel van de verbeelding, genomen in strijd met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 1] tegen dit besluit eveneens gegrond en dient dit besluit in zoverre te worden vernietigd.

Herstelbesluit

3.    De raad heeft in het herstelbesluit ervoor gekozen om op basis van een viertal aanvullende, schriftelijke getuigenverklaringen over het historische gebruik van de 2 schuren het toegestane gebruik daarvan te verruimen, omdat volgens de raad aannemelijk is dat het bestaande, niet-agrarische gebruik door [appellant sub 2] van de 2 schuren onder het gebruiksovergangsrecht valt. De raad heeft artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels gewijzigd vastgesteld en die planregel luidt nu: "ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', uitsluitend hobbymatig en/of agrarisch gebruik, uitsluitend door de eigenaar van het perceel."

4.    [appellant sub 2] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij zich met het besluit van 5 februari 2019 kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist. Voor zover hij betoogt dat een fout zit in de planregels wat betreft de maximale goot- en bouwhoogte en de Afdeling verzoekt om op dit punt zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, verwijst de Afdeling naar hetgeen hierna onder 6 wordt overwogen.

5.    [appellant sub 1] betoogt dat met de schriftelijke getuigenverklaringen niet is aangetoond dat niet-agrarisch hobbymatig gebruik van de 2 schuren onder het gebruiksovergangsrecht valt en daarom het toegestane gebruik van beide schuren in strijd is met de Verordening. In dit verband wijst zij erop dat alle gebouwen op het perceel enige tijd leeg hebben gestaan voorafgaand aan de verkoop van het perceel door [persoon A] aan [persoon B] in 1992. Verder stelt [appellant sub 1] dat uit de getuigenverklaringen niet duidelijk blijkt op welke gebouwen die betrekking hebben en in welke periode bepaald gebruik plaatsvond. Daarnaast zijn volgens [appellant sub 1] de getuigenverklaringen ook onderling tegenstrijdig.

5.1.    Aan het herstelbesluit heeft de raad vier schriftelijke getuigenverklaringen ten grondslag gelegd, te weten van [persoon B], [persoon C], [persoon A], een gezamenlijke verklaring van [persoon D] en [persoon E] en van [persoon F]. De Afdeling volgt [appellant sub 1] niet in haar betoog dat deze vier schriftelijke getuigenverklaring onduidelijk zijn of onderling tegenstrijdig. De getuigenverklaringen geven een consistent beeld van het gebruik van de diverse gebouwen op het perceel van [appellant sub 2] - waarvan een aantal inmiddels zijn gesloopt - en de jaartallen die daarbij horen. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan "Correctieve herziening IX bestemmingsplan buitengebied" uit 1988 bepalend is voor de vraag of het niet-agrarische gebruik onder het gebruiksovergangsrecht valt.

5.2.    Wat betreft de schuur die in het zuidelijke deel van het plangebied staat, heeft de raad op basis van de vier schriftelijke getuigenverklaringen aannemelijk kunnen achten dat het huidige niet-agrarische gebruik van deze schuur onder het gebruiksovergangsrecht valt. Hierbij is van belang dat uit de vier verklaringen blijkt dat voormalig eigenaar [persoon A] tot 1985 varkens heeft gehouden in deze schuur en daarna het voorste deel van deze schuur is gebruikt als garage en hobbyruimte en het achterste deel als opslagruimte. Derhalve was sprake van niet-agrarisch gebruik ten tijde van het eerdergenoemde bestemmingsplan uit 1988 en is dat gebruik onder het gebruiksovergangsrecht komen te vallen. Nadat [persoon A] het perceel in 1992 aan [persoon B] heeft verkocht, heeft [persoon B] dat niet-agrarische hobbymatige gebruik voortgezet. Daarover verklaart [persoon B] dat hij de woning aan de Hazeldonksedreef heeft gekocht als burgerwoning en de voormalige agrarische gebouwen op het perceel ook overeenkomstig die woonbestemming voor privédoeleinden gebruikte.

Voor zover [appellant sub 1] verwijst naar een taxatierapport uit 1991 dat zij heeft laten opstellen en dat mede betrekking heeft op de gronden in het plangebied, stelt de Afdeling vast dat dit rapport geen uitsluitsel geeft over het destijds bestaande gebruik van de zuidelijke schuur. Aan de notariële koopakte waar [appellant sub 1] naar heeft verwezen komt geen doorslaggevende betekenis toe, aangezien het feitelijke gebruik bepalend is voor de toepasselijkheid van het overgangsrecht en niet de inhoud van een privaatrechtelijke overeenkomst.

Dat voorafgaand aan de verkoop van het perceel door [persoon A] aan [persoon B] de zuidelijke schuur en overige gebouwen enige tijd leeg hebben gestaan, betekent niet dat daardoor het gebruiksovergangsrecht is uitgewerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1445 (onder 3.5), betekent een onderbreking van het gebruik op zichzelf niet dat dit gebruik, na de hervatting ervan, voor de toepassing van het overgangsrecht niet langer is aan te merken als voortgezet gebruik. Dit hangt af van de duur en de oorzaak van de onderbreking en de door betrokkene getoonde intentie het gebruik voort te zetten. In dit kader is van belang dat de door [appellant sub 1] gestelde onderbreking van het gebruik aanzienlijk korter dan één jaar heeft geduurd en aannemelijk is dat de intentie steeds was om het hobbymatige gebruik van de schuur voort te zetten en dat de reden voor de onderbreking uitsluitend is gelegen in de eigendomsoverdracht.

Gezien het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet-agrarisch hobbymatige gebruik van de zuidelijke schuur sinds 1985 onafgebroken plaatsvindt en derhalve het bestaande gebruik van [appellant sub 2] onder het gebruiksovergangsrecht valt. Daarmee is het herstelbesluit, gelet op artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening, wat betreft de zuidelijke schuur niet in strijd met de Verordening. In zoverre faalt het betoog van [appellant sub 1].

5.3.    Met betrekking tot de vervallen schuur, die voorheen werd gebruikt als kippenhok en in het noordelijke deel van het plangebied staat, blijkt uit de getuigenverklaringen niet dat deze schuur direct voorafgaand aan 1988 en sindsdien voor niet-agrarische hobbymatige doeleinden is gebruikt. Gezien de inmiddels jarenlange vervallen staat van deze schuur, heeft [appellant sub 2] ook niet aannemelijk gemaakt dat - voor zover al sprake is geweest van niet-agrarisch gebruik dat onder het overgangsrecht viel van het plan uit 1988 - dit gebruik tot op heden onafgebroken heeft plaatsgevonden en dat deze vervallen schuur op dit moment nog steeds onafgebroken wordt gebruikt. [appellant sub 1] betoogt derhalve terecht dat voor deze schuur geen sprake is van gebruiksovergangsrecht.

Gelet hierop is de gewijzigde planregel zoals die is opgenomen in het herstelbesluit in strijd met de Verordening, voor zover die planregel betrekking heeft op de noordelijke, vervallen schuur. In zoverre slaagt het beroep van [appellant sub 1].

Het verzoek van de raad

6.    In een nader stuk van 28 februari 2019 verzoekt de raad aan de Afdeling om door middel van zelf te voorzien de goot- en bouwhoogte in de planregels te wijzigen, aangezien uit metingen is gebleken dat 1 van de 2 legale schuren - de zuidelijke schuur naast de Hazeldonksedreef - hoger blijkt te zijn dan de goothoogte van 2,5 meter en de bouwhoogte van 5 meter die maximaal is toegestaan in het plan. Deze schuur blijkt een goothoogte te hebben van 2,75 meter en een bouwhoogte van 5,67 meter. De raad wijst erop dat in de bouwvergunning uit 1950 een bouwhoogte van 6,5 meter is vergund. [appellant sub 2] heeft dit verzoek in zijn zienswijze onderschreven.

De Afdeling overweegt dat tegen dit onderdeel van het oorspronkelijke plan, zoals dat op 11 juli 2017 is vastgesteld, door zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] geen beroepsgronden naar voren zijn gebracht. De opdracht in de tussenuitspraak zag ook niet op dit planonderdeel en in het herstelbesluit is geen wijziging aangebracht in deze goot- en bouwhoogte. Het verzoek van [appellant sub 2] komt neer op een bestrijding van de aanduiding voor de maximale goot- en bouwhoogte. Daarmee heeft [appellant sub 2] zijn beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van [appellant sub 1], kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellant sub 2] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft. Gezien het voorgaande verzet artikel 8:69 van de Awb zich tegen inwilliging van het verzoek. De Afdeling zou buiten de omvang van het geschil treden als deze onjuiste aanduiding in de verbeelding door middel van zelf voorzien zou worden gewijzigd. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.

Eindconclusie

Het herstelbesluit

7.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het besluit van de raad van 5 februari 2019, voor zover de vaststelling van artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels betrekking heeft op de noordelijke, vervallen schuur en de aanduiding 'veldschuur' in de verbeelding ter hoogte van de noordelijke, vervallen schuur, is genomen in strijd met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening. Het beroep van [appellant sub 1] tegen dit besluit is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Zelf voorzien

8.    Gezien de lange voorgeschiedenis van deze kwestie, zoals uiteengezet onder 4 van de tussenuitspraak, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Als gevolg van voormelde vernietiging geldt het gewijzigd vastgestelde artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels uitsluitend voor de zuidelijke schuur en zou voor de noordelijke, vervallen schuur een deugdelijke gebruiksregeling ontbreken. Voor de vervallen, noordelijke schuur zal de Afdeling daarom een nieuw onderdeel invoegen in artikel 3, lid 3.1, van de planregels, inhoudende dat voor die schuur uitsluitend hobbymatig agrarisch gebruik is toegestaan, en voor die schuur binnen de bestemming "Agrarisch" de aanduiding 'veldschuur 2' toekennen, zodat het toegestane gebruik van deze schuur niet in strijd is met de Verordening.

8.1.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gevolgen van de uitspraak

9.    De bestaande verharding in het noordoostelijke deel van het plangebied is niet legaal aanwezig, deze valt niet onder het overgangsrecht.

[appellant sub 2] mag het niet-agrarische, hobbymatige gebruik van de zuidelijke schuur die naast de Hazeldonksedreef staat voortzetten op grond van het gewijzigd vastgestelde plan van 5 februari 2019. De noordelijke, vervallen schuur mag enkel hobbymatig agrarisch worden gebruikt, gezien de planregel die de Afdeling voor die schuur zal invoegen.

Verder wijst de Afdeling erop - gezien de achtergronden van deze kwestie - dat de door de raad geconstateerde onjuiste goot- en bouwhoogte die in de planregels zijn opgenomen voor de zuidelijke schuur niet betekent dat die schuur daardoor deels illegaal is. Die schuur is immers in 1950 met een bouwvergunning opgericht. Voor zover die vergunde, legale goot- en bouwhoogte nu niet positief is bestemd, is dat deel van de zuidelijke schuur onbedoeld onder het bouwovergangsrecht komen te vallen. Het is aan de raad in een volgend bestemmingsplan alsnog de juiste, vergunde goot- en bouwhoogte voor de zuidelijke schuur in de planregels op te nemen.

Proceskosten

10.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 11 juli 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hazeldonksedreef ong. tegenover Hazeldonksedreef 6" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 11 juli 2017, voor zover dat ziet op:

a.    de vaststelling van artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels;

b.    de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - verharding' in het noordoostelijke deel van de verbeelding;

III.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 5 februari 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Hazeldonksedreef ong. tegenover Hazeldonksedreef [.]" gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 5 februari 2019, voor zover:

a.    de vaststelling van artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels betrekking heeft op de noordelijke, vervallen schuur;

b.    dat ziet op de aanduiding 'veldschuur' in de verbeelding ter hoogte van de noordelijke, vervallen schuur;

V.    bepaalt dat:

a.    onder verlettering van onderdeel g van artikel 3.1, eerste lid, van de planregels naar h. een onderdeel wordt ingevoegd, luidende:

"g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2', uitsluitend hobbymatig agrarisch gebruik;";

b.    de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2' wordt toegekend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter hoogte van de noordelijke, vervallen schuur zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 5 februari 2019, voor zover dat is vernietigd;

VII.    draagt de raad van de gemeente Deurne op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen V.a en V.b, worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Deurne tot vergoeding van:

a.    bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.331,77 (zegge: dertienhonderdeenendertig euro en zevenenzeventig cent), waarvan € 1.280,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b.    bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.    gelast dat de raad van de gemeente Deurne aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.    € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1];

b.    € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2].

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Vreugdenhil
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

571.

Kaart 1