Uitspraak 201806581/1/A1


Volledige tekst

201806581/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Benschop, gemeente Lopik,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2018 in zaak nr. 17/643 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Lopik.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel [locatie] te Benschop (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.W.M. van Alphen, rechtsbijstandverlener te Uden, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Achter de op het perceel aanwezige woonboerderij is sinds 2004 [partij] gevestigd. Ten oosten van de woonboerderij ligt een uitweg ten behoeve van het kabelmontagebedrijf.

[appellant] woont op het naastgelegen perceel op nummer […]. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen het bedrijfsmatig gebruik van de uitweg, omdat dit in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" en de daarin voor het perceel opgenomen bestemming "Woondoeleinden". [appellant] stelt van dit gebruik hinder te ervaren.

Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat het gebruik van de uitweg volgens het college in overeenstemming is met de aan [partij] verleende omgevingsvergunning van 20 juni 2014.

2.         [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de uitweg geen onderdeel uitmaakt van de in 2014 verleende omgevingsvergunning voor het bedrijf. Hij voert daartoe aan dat [partij] uitsluitend vergunning heeft gevraagd voor de activiteit bouwen van een bedrijfshal en kantoorruimte, en niet voor het gebruik van de uitweg. Ook de naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1016, verleende nieuwe omgevingsvergunning van 23 januari 2018 heeft geen betrekking op het bedrijfsmatig gebruik van de uitweg, aldus [appellant].

2.1.    De omgevingsvergunning van 20 juni 2014, die inmiddels is vernietigd, zag op de activiteiten bouw en strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het door [partij] ingediende aanvraagformulier van 18 december 2012 en de daarbij behorende situatietekening van 4 november 2013, nr. B4.010, blijkt dat de aanvraag om omgevingsvergunning niet alleen betrekking had op de bouw van een bedrijfsloods en kantoor, maar tevens zag op het gebruik van de uitweg op de percelen 1128 en 1129. De betreffende uitweg staat op de situatietekening op genoemde percelen ingetekend. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de situatietekening met daarop de uitweg ook als afbeelding 4 is opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing. De situatietekening en de ruimtelijke onderbouwing zijn als gewaarmerkte stukken bij de omgevingsvergunning van 20 juni 2014 gevoegd.

De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het gebruik van de uitweg ten behoeve van het bedrijf van [partij] bij de omgevingsvergunning van 20 juni 2014 is vergund, zodat het college ten tijde van het besluit op bezwaar van 10 januari 2017 niet bevoegd was daartegen handhavend op te treden. De stelling van [appellant] dat in de ruimtelijke onderbouwing niet wordt ingegaan op het gebruik van de uitweg, leidt niet tot een ander oordeel, gelet op de duidelijke tekeningen die onderdeel zijn van de aanvraag en de vergunning. Hetgeen [appellant]   heeft aangevoerd over de omgevingsvergunning van 23 januari 2018 laat de Afdeling buiten beschouwing, omdat die vergunning dateert van na het besluit op bezwaar van 10 januari 2017.

Het betoog faalt.

3.    Reeds gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de uitweg. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan het betoog van [appellant] over artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

457-908.