Uitspraak 201806588/1/A1


Volledige tekst

201806588/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2018 in zaak nr. 18/1894 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college

Procesverloop

[wederpartij] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens haar van rechtswege gegeven omgevingsvergunning voor het gedeeltelijk gebruiken van de bestaande bebouwing op het perceel [locatie] te Alkmaar (hierna: het perceel) voor maximaal 1.500 m² vvo reguliere detailhandel.

Bij uitspraak van 25 juli 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog bekend te maken dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend aan [wederpartij] en bepaald dat het college aan [wederpartij] een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee het die termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. V.M. Behrens en mr. S. Ramsoekh, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [wederpartij] is eigenaar van de panden op het perceel. Deze panden verhuurt zij voor diverse sportvoorzieningen. [wederpartij] wenst een gedeelte van de panden te verhuren voor reguliere detailhandel.

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Alkmaar Zuid-West" is aan het perceel de enkelbestemming "Gemengd 3" toegekend, met de functieaanduiding "detailhandel perifeer". Het gebruik van het perceel voor reguliere detailhandel is daarmee in strijd. Volgens [wederpartij] is voor het afwijkende gebruik voor detailhandel een omgevingsvergunning van rechtswege gegeven, omdat zij in een brief van 21 augustus 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft gedaan en het college niet tijdig op die aanvraag heeft beslist.

Is een aanvraag gedaan?

2.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] met haar brief van 21 augustus 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft gedaan en dat, nu het daar niet tijdig op heeft beslist, van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven voor het gebruik van de panden voor reguliere detailhandel. Het college voert daartoe aan dat geen sprake is van een concrete en ondubbelzinnige aanvraag, aangezien er een discrepantie zit tussen de tekst van de brief van 21 augustus 2017 en de daarbij behorende tekening. In de brief wordt gesproken van maximaal 1500 m² vloeroppervlak, terwijl op de schets een grotere oppervlakte dan 1500 m² is gearceerd. In dit verband acht het college verder van belang dat [wederpartij], gelet op eerder door haar via het Omgevingsloket online voor het perceel ingediende aanvragen, geacht mag worden op de hoogte te zijn van de reguliere wijze om een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen via het Omgevingsloket.

2.1.    Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."

Artikel 4:20b, eerste lid, luidt:

"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."

Artikel 4:20c, eerste lid, luidt:

"Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven."

Artikel 3.9 van de Wabo luidt:

"1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. […]

2. […]

3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. […]

4. […]."

2.2.    In deze zaak staat de vraag centraal of het verzoek van [wederpartij] van 21 augustus 2017 een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb is. In de brief van 21 augustus 2017 staat het volgende:

"Betreft: planologische medewerking [locatie] te Alkmaar (kadastraal bekend Alkmaar sectie C nummer 6694)

Datum: 21 augustus 2017

Geacht College,

Momenteel worden de gebouwen aan de [locatie] te Alkmaar verhuurd voor diverse sportvoorzieningen.

Het huidige bestemmingsplan is Alkmaar Zuid-West en de bestemming is Enkelbestemming Gemengd-3. In artikel 10.1 sub i van de planvoorschriften is bepaald dat onder meer detailhandel perifeer is toegestaan. Het huidige gebruik biedt voor ons als eigenaar geen zekerheid voor de toekomst.

[…]

Inmiddels heeft een derde partij zich gemeld voor een langjarige huurovereenkomst echter voor het gebruik van een gedeelte van het pand voor detailhandel. Vandaar ons verzoek om planologisch mee te werken door te vergunnen dat de bestaande bebouwing op de [locatie] gedeeltelijk wordt gebruikt voor maximaal 1.500 m² VVO reguliere detailhandel, een en ander zoals schetsmatig weergegeven op bijgevoegde tekening.[…]."

2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:829, is de gebruikelijke weg om een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen langs elektronische weg als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) via het Omgevingsloket online of met gebruikmaking van het formulier als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor. Een aanvraag kan ook worden gedaan op andere wijze.

Een verzoek om omgevingsvergunning dat op andere wijze is gedaan, is alleen dan een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, als voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is of kan zijn dat een aanvraag is gedaan. Het dient daarbij altijd te gaan om een zelfstandig stuk. Alleen bij een dergelijke evidente aanvraag kan dus een omgevingsvergunning van rechtswege zijn gegeven.

2.4.    [wederpartij] heeft het verzoek op andere wijze gedaan in een zelfstandig stuk. De omstandigheid dat [wederpartij] in het verleden ook aanvragen via het Omgevingsloket online heeft ingediend, laat onverlet dat hij het verzoek om omgevingsvergunning op andere wijze in een zelfstandig stuk mocht indienen.

Met de brief van 21 augustus 2017 had voor het college meteen duidelijk kunnen zijn dat wordt verzocht om een omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik van maximaal 1.500 m² van het verhuurbare vloeroppervlak (hierna: vvo) van de bestaande bebouwing op het perceel voor reguliere detailhandel. Duidelijk is op welk gedeelte van de bestaande bebouwing de aanvraag betrekking heeft, namelijk het op de tekening weergegeven gearceerde gedeelte, en voorts is duidelijk dat het aangevraagde vloeroppervlak het vvo en niet het bruto vloeroppervlak (bvo) is. De op de tekening gearceerde oppervlakte is dan ook niet groter dan 1.500 m² vvo, zodat geen sprake is van een discrepantie tussen de tekst van de brief en de tekening. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [wederpartij] een aanvraag heeft gedaan en dat van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven.

Het betoog faalt.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Het college dient ten aanzien van [wederpartij] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Van den Broek    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

457-908.