Uitspraak 201804029/1/R2


Volledige tekst

201804029/1/R2.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], allen wonend te Utrecht, en [appellant D], wonend te [woonplaats] (hierna: [appellant] en anderen),

en

1. de raad van de gemeente Utrecht,

2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Bartóklaan, Schönberglaan, Oog in Al" vastgesteld.

Bij afzonderlijke besluiten van 22 maart 2018 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunningen voor het bouwen van 43 appartementen, het bouwen van 5 woningen, het bouwen van 3 patiowoningen en het vellen van een houtopstand verleend.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en vastgesteld met toepassing van de Coördinatieverordening 2009 (hierna: de verordening).

Tegen de besluiten van 8 maart 2018 en 22 maart 2018 hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en [vergunninghoudster] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2018, waar [appellant A] en [appellant D], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. F. Koer en drs. B. van der Padt, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker en mr. D.G.J. Caelers, beiden advocaat te Den Haag, gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken overgelegd.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde [appellant] en anderen in de gelegenheid te stellen nader te reageren op de door [vergunninghoudster] ingediende nadere stukken.

[appellant] en anderen hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te repliceren. De raad en het college hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te dupliceren.

[vergunninghoudster] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 5 maart 2019, waar [appellant A] en [appellant D], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. F. Koer, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker en mr. D.G.I. Caelers, beiden advocaat te Den Haag, en ir. A.E.M. van der Reijt, deskundige, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is een partiële herziening van het op 26 november 2015 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten" en voorziet in de herontwikkeling van een voormalige school- en bedrijfslocatie aan de Schönberglaan 8 respectievelijk de Bartóklaan 5 te Utrecht. [vergunninghoudster] is de ontwikkelaar van het plangebied. Het plan en de omgevingsvergunningen maken de bouw van 43 appartementen, 8 grondgebonden woningen en de kap van een boom mogelijk. [appellant] en anderen wonen en verblijven aan de Bartóklaan tegenover het plangebied. Zij kunnen zich niet vinden in de bouwhoogte en het uiterlijk van het voorziene appartementengebouw en vrezen voor parkeeroverlast.

Procedureel

Ontvankelijkheid

2.    De raad en [vergunninghoudster] stellen dat de Actiegroep Bartóklaan-Welgelegen (hierna: de Actiegroep) niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De raad stelt hiertoe dat bij gebrek aan inzicht in de statuten van de Actiegroep onduidelijk is welke statutaire belangen de Actiegroep nastreeft en dat de Actiegroep geen bestuur en leden heeft. [vergunninghoudster] stelt daartoe dat de Actiegroep geen rechtspersoon is. Volgens de raad en [vergunninghoudster] is het beroep van de Actiegroep om deze redenen niet-ontvankelijk.

[vergunninghoudster] stelt verder dat [appellant] en [appellant C] niet-ontvankelijk zijn in hun beroep omdat de zienswijze niet door hen is ondertekend. Voorts is [appellant D] volgens haar niet-ontvankelijk omdat hij geen belanghebbende bij de bestreden besluiten is. [vergunninghoudster] voert hiertoe aan dat [appellant D] geen eigenaar of huurder is van de woning aan de Bartóklaan en in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) van de gemeente Vlissingen staat ingeschreven.

2.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

2.2.    Eerst kort voor de zitting is gebleken dat de woning aan de Bartóklaan niet op naam staat van [appellant D] en dat hij zowel in Vlissingen, waar hij volgens de BRP staat ingeschreven, als in Utrecht woont. Dat betekent echter nog niet dat [appellant D] geen rechtstreeks belang kan hebben bij het bestreden besluit. Op grond van het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat [appellant D] geen belanghebbende is. Om die reden moet van de belanghebbendheid van [appellant D] worden uitgegaan.

2.3.    De Afdeling stelt vast dat het beroep is ingesteld door [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] en niet, zoals de raad stelt, door de Actiegroep.

Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

De zienswijze is ondertekend door het dagelijks bestuur van de Actiegroep "namens de leden van de Actiegroep". Uit de zienswijze van de Actiegroep volgt dat de bewoners van het appartementengebouw aan de Bartóklaan tegenover het plangebied, waartoe in ieder geval [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] behoren, hun individuele belangen hebben gebundeld en een gezamenlijke zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpplan.

Gelet hierop acht de Afdeling voldoende duidelijk dat de zienswijze in ieder geval namens [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] naar voren is gebracht. Het beroep is dan ook ontvankelijk.

Omvang van het geding

3.    Voor zover het beroep is gericht tegen andere besluiten dan die van 8 maart 2018 en 22 maart 2018, te weten het besluit van het college van 29 mei 2017 op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, het besluit van het college van 21 april 2017 waarbij het bezwaar van [persoon] tegen het besluit van het college van 15 december 2016 ongegrond is verklaard en dit besluit in stand is gelaten en omgevingsvergunning is verleend voor de kap van boom nummer 5 aan de Bartóklaan te Utrecht, het besluit van het college van 6 januari 2016 waarbij een horecavergunning voor de inrichting aan de Bartóklaan 21 te Utrecht is geweigerd en het besluit van de raad van 18 december 2014 waarbij de visie Welgelegen is vastgesteld, stelt de Afdeling vast dat deze besluiten, die niet in de coördinatie zijn betrokken, geen onderdeel uitmaken van deze procedure.

De beroepsgronden die tegen deze besluiten zijn gericht blijven daarom buiten beschouwing.

Coördinatieprocedure

4.    [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunningen ten onrechte gecoördineerd zijn voorbereid met het bestemmingsplan.

Daartoe voeren zij aan dat zij door de coördinatieprocedure geen bezwaar hebben kunnen maken en beroep hebben kunnen instellen tegen de omgevingsvergunningen. Zij betogen dat hun rechtsbeschermingsmogelijkheden hierdoor zijn ingeperkt.

Voorts stellen [appellant] en anderen dat als gevolg van de coördinatieprocedure bij de beantwoording van de zienswijze te weinig aandacht is besteed aan hun zienswijze over de ontwerpen van de omgevingsvergunningen.

4.1.    De omgevingsvergunningen kunnen volgens de verordening met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd worden voorbereid en vastgesteld. Gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen de toepassing van de verordening. Deze bepaling staat evenwel niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.

4.2.    Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat hun rechtsbeschermingsmogelijkheden ten onrechte zijn ingeperkt als gevolg van de coördinatie van de bestreden besluiten, overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 3.31, derde lid, van de Wro is op de voorbereiding van gecoördineerde besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Ingevolge artikel 3:15 van de Awb bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen, waarna een definitief besluit wordt genomen. Vervolgens kan tegen dit besluit beroep worden ingesteld bij de Afdeling. Weliswaar kan in deze procedure tegen een besluit geen bezwaar worden gemaakt, wordt geen besluit op bezwaar genomen en kan hiertegen geen beroep worden ingesteld bij de rechtbank, maar de wet voorziet in de mogelijkheid dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt en dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure dan van toepassing is. De gevoerde procedure is derhalve niet in strijd met een hogere regeling of een algemeen rechtsbeginsel.

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er voorts niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten over de ontwerpen van de omgevingsvergunningen niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Bestemmingsplan

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Plangrens

6.    [appellant] en anderen betogen dat omgevingsvergunningen voor de Leidseweg 119 en de Bartóklaan 3 ten onrechte niet gecoördineerd met de bestreden besluiten zijn voorbereid en bekendgemaakt waardoor de ontwikkelingen op de percelen Leidseweg 119 en de Bartóklaan 3 ten onrechte niet in het plangebied zijn opgenomen. Daartoe voeren zij aan dat door de raad een integrale visie, de visie Welgelegen, is vastgesteld voor het gebied Welgelegen. Besluitvorming over projecten in de wijk Welgelegen vindt volgens hen in delen plaats, waardoor de visie langzamerhand wordt verlaten en een onsamenhangend geheel ontstaat.

6.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling stelt vast dat de omgevingsvergunningen voor de projecten aan de Leidseweg 119 en de Bartóklaan 3 niet gecoördineerd met de bestreden besluiten zijn voorbereid en bekendgemaakt. De projecten aan de Leidseweg 119 en de Bartóklaan 3 zijn weliswaar in hetzelfde stratenkwadrant gelegen als het plangebied, maar worden volgens de raad op een ander moment ontwikkeld dan de locaties waarop de bestreden besluiten zien. De bestreden besluiten zien op een concreet deelproject, waartoe de Leidseweg 119 en de Bartóklaan 3 niet behoren. Volgens de raad wordt elk deelproject getoetst aan de Visie Welgelegen. Bovendien is door [vergunninghoudster] toegelicht dat voor de ontwikkeling van het project aan de Leidseweg 119 geen bestemmingsplanwijziging nodig is en dat de ontwikkeling aan de Bartóklaan 3 alleen ziet op het bouwen van een extra verdieping op een bedrijfsgebouw.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Appartementengebouw

7.    [appellant] en anderen betogen dat de raad het plan had moeten toetsen aan een eerdere versie van de visie Welgelegen, waarin zij zich, anders dan in de vastgestelde visie Welgelegen, kunnen vinden. Zij stellen dat in de eerdere versie van de visie Welgelegen voor het plangebied grondgebonden woningen waren opgenomen en dat er sprake was van zogeheten spiegeling, te weten het aanhouden van dezelfde omvang. Ter zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat zij zich niet met de bouwhoogte van het appartementengebouw en het ontbreken van spiegeling kunnen verenigen. Zij stellen bovendien dat het plan ook voorziet in de mogelijkheid van dakterrassen, waardoor er, in strijd met de visie Welgelegen, een extra verdieping bijkomt.

7.1.    De raad acht het appartementengebouw stedenbouwkundig aanvaardbaar en heeft geen aanleiding gezien het plan te toetsen aan een eerdere versie van de visie Welgelegen. Daarbij neemt hij in aanmerking dat de hoogte van het appartementengebouw gelijk is aan de bestaande bebouwing aan de Bartóklaan. Daarnaast vormt het appartementengebouw een markering van de daarachter gelegen grondgebonden woningen.

7.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad het appartementengebouw heeft getoetst aan de visie Welgelegen, zoals die op 18 december 2014 is vastgesteld en ten tijde van de vaststelling van het plan gold. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de visie Welgelegen voor dit deel van de Bartóklaan wordt uitgegaan van 4 bouwlagen en dat het appartementengebouw, dat volgens de bouwregels een maximum bouwhoogte mag hebben van 13 m, daarmee overeenstemt. Ingevolge artikel 1, lid 1.17, van de planregels is een dakterras, anders dan gesteld, geen bouwlaag en past een dakterras derhalve eveneens in de visie Welgelegen. In de visie Welgelegen staat verder niets over spiegeling.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het appartementengebouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Er was derhalve geen aanleiding voor de raad om het plan te toetsen aan een eerdere versie van de visie Welgelegen.

Voor zover ter zitting door [appellant] en anderen is gesteld dat zij mogelijk hinder zullen ondervinden als gevolg van dakterrassen, heeft de raad gewezen op artikel 4, lid 4.2.1, onder d, van de planregels, op grond waarvan dakterrassen minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijnen moeten liggen. Hiermee is volgens de raad geborgd dat geen onaanvaardbare overlast door geluid of inkijk vanwege dakterrassen zal plaatsvinden. De Afdeling acht dit standpunt, gelet op de aan te houden afstand ten opzichte van de woningen van [appellant] en anderen, niet onredelijk.

Het betoog faalt.

Parkeren

8.    [appellant] en anderen stellen dat het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de in het plan voorziene woningen onjuist is berekend. Hiertoe voeren zij aan dat het op de parkeereis in mindering te brengen rechtens verkregen niveau lager is dan de raad stelt. Ook is het daarmee te corrigeren aantal bestaande parkeerplaatsen dat door realisering van het plan zal verdwijnen volgens hen hoger dan de raad stelt. Hierdoor is de parkeerbehoefte per saldo groter dan in de aan het plan ten grondslag gelegde Parkeerbalans staat. Verder stellen [appellant] en anderen dat feitelijk niet voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd omdat 5 van de voorziene parkeerplaatsen aan andere woningen dan de in het plan voorziene woningen moeten worden toegerekend.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende parkeerplaatsen voor de met het plan mogelijk gemaakte woningen zullen worden aangelegd en dat de aanleg daarvan feitelijk ook mogelijk is.

8.2.    De methode aan de hand waarvan de daadwerkelijke parkeerbehoefte vanwege het plan moet worden berekend is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat voor het plan op grond van de parkeernorm een parkeereis geldt van 31,6 parkeerplaatsen.

De methode aan de hand waarvan de daadwerkelijke parkeerbehoefte wordt berekend is als volgt. Volgens de "Nota Stallen en Parkeren" en in de daarbij behorende bijlage "Bijlage 1: Nota Parkeernormen Fiets en Auto" (hierna: de nota Parkeernormen) wordt eerst de parkeereis van de ontwikkeling berekend door de omvang van de functie te vermenigvuldigen met de parkeernorm. Vervolgens wordt bij sloop en nieuwbouw in het plangebied rekening gehouden met het zogenoemde rechtens verkregen niveau, zijnde de parkeerplaatsen behorend bij de meest recente legale functie (conform de maximum parkeernorm), gecorrigeerd voor de parkeerplaatsen die op eigen terrein vanwege de realisering van de ontwikkeling komen te vervallen. De parkeerplaatsen behorend bij het aldus gecorrigeerde rechtens verkregen niveau worden afgetrokken van de parkeereis (conform de minimum parkeernorm), zodat alleen het verschil aan parkeerplaatsen nog moet worden gerealiseerd.

8.3.    Aan het plan is de "Parkeerbalans, Bartóklaan, Schönberglaan, Oog in Al" (hierna: de Parkeerbalans) ten grondslag gelegd. Daaruit volgt dat het rechtens verkregen niveau afgerond 18 parkeerplaatsen bedraagt. Aan een deel van de gronden waarop het appartementengebouw is voorzien was in het vorige bestemmingsplan, "Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten", dat op 26 november 2015 door de raad is vastgesteld, de bestemming "Bedrijf" toegekend. Bij de berekening van het rechtens verkregen niveau voor de voormalige bedrijfsbestemming heeft de raad aangesloten bij functies die horen bij de bestemming "Bedrijf".

Voor zover [appellant] en anderen stellen dat de functie van het gebouw op de gronden waar het appartementengebouw is voorzien "religiegebouw" was, waardoor het rechtens verkregen niveau lager en het voor het plan benodigde aantal parkeerplaatsen dus hoger zou zijn, overweegt de Afdeling dat een religiegebouw, gelet op het vorige bestemmingsplan, niet de meest recente legale functie is. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de berekening van het rechtens verkregen niveau niet van de door de raad gehanteerde functies die horen bij de voorheen geldende bestemming "Bedrijf" mocht uitgaan. [appellant] en anderen hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat bij het bepalen van de bij de toegelaten bedrijfsfuncties behorende parkeernormen voor het rechtens verkregen niveau gebruik is gemaakt van een onjuiste classificatie van die functies, nu daarbij volgens de nota Parkeernormen mocht worden uitgegaan van de maximum parkeernorm.

Voor zover [appellant] en anderen voorts betogen dat bij de berekening van het rechtens verkregen niveau voor de eveneens op het perceel aanwezige voormalige school uit had moeten worden gegaan van 40 leerlingen in plaats van 50 leerlingen, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verschil wat betreft het rechtens verkregen niveau 0,48 parkeerplaats zou zijn en dat dit verwaarloosbaar is.

Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het rechtens verkregen niveau afgerond 18 parkeerplaatsen bedraagt.

Door de raad is toegelicht dat na verwezenlijking van het plan 6 parkeerplaatsen op eigen terrein komen te vervallen, die van het rechtens verkregen niveau moeten worden afgetrokken. [appellant] en anderen hebben hun stelling dat 16 parkeerplaatsen op eigen terrein als gevolg van het plan komen te vervallen niet aannemelijk gemaakt. De foto’s die zij hebben overgelegd zijn daartoe onvoldoende, omdat daaruit niet blijkt dat het gaat om parkeerplaatsen op eigen terrein. Op die foto’s zijn, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, in- en uitritten en locaties bij overheaddeuren te zien die de raad niet heeft hoeven aanmerken als bestaande parkeerplaatsen en die de raad daarom niet hoefde te betrekken bij de correctie. Openbare parkeerplaatsen die volgens [appellant] en anderen komen te vervallen mogen volgens de nota Parkeernormen evenmin van het rechtens verkregen niveau worden afgetrokken. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat 6 parkeerplaatsen van het rechtens verkregen niveau mogen worden afgetrokken.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat voor de in het plan voorziene woningen met een parkeereis van afgerond 32 parkeerplaatsen, na aftrek van het rechtens verkregen niveau van 18 parkeerplaatsen - welke worden verminderd met 6 bestaande parkeerplaatsen die door het plan verdwijnen - afgerond 20 parkeerplaatsen nodig zijn.

8.4.    Ter zitting heeft de raad toegelicht 30 parkeerplaatsen te zullen aanleggen. Dat is ruim voldoende om in de parkeerbehoefte van het plan te kunnen voorzien. Ingevolge artikelen 3 en 4 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Wonen" onderscheidenlijk de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" mede bestemd voor parkeervoorzieningen. Ter zitting heeft de raad een kaartje overgelegd, waar op gronden met de bestemming "Wonen" onderscheidenlijk de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" 35 parkeerplaatsen zijn ingetekend. Zelfs indien de stelling van [appellant] en anderen dat 5 van de op dat kaartje ingetekende parkeerplaatsen aan andere woningen moeten worden toegerekend juist is, laat dit onverlet dat voldoende parkeerplaatsen voor de in het plan voorziene woningen gerealiseerd zullen worden.

8.5.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de parkeerbehoefte van het plan kan worden voorzien.

Het betoog faalt.

De omgevingsvergunningen

Redelijke eisen van welstand

9.    [appellant] en anderen betogen dat het bouwplan voor het bouwen van 43 appartementen in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Zij voeren hiertoe aan dat de schaal, omvang en stijl van de voorziene bebouwing niet passen binnen de omgeving en niet aansluiten bij de omliggende bebouwing. Ook wordt volgens [appellant] en anderen de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte verzwakt. Verder zijn de plannen niet in overeenstemming met het markante karakter van de wijk en is er geen sprake van een naar zijn verschijningsvorm oogstrelend bouwwerk.

9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3023) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.

9.2.    Het college heeft het positieve advies van de Commissie Welstand en Monumenten (hierna: de commissie) van 30 juni 2015 (hierna: het welstandsadvies) aan zijn besluit waarbij omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van 43 appartementen ten grondslag gelegd. In het welstandsadvies staat dat de commissie constateert dat de aanvraag voldoet aan de redelijke eisen van welstand. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het welstandsadvies zodanige gebreken of onjuistheden bevat, dat het college dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mocht leggen. Zij hebben ook geen advies van een deskundige overgelegd waarin het welstandsadvies wordt bestreden. Evenmin hebben [appellant] en anderen voldoende gemotiveerd waarom het welstandsadvies in strijd is met volgens de welstandsnota geldende criteria. Hun stellingen dat de schaal, omvang en stijl van de voorziene bebouwing niet passen binnen de omgeving en niet aansluiten bij de omliggende bebouwing, de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte wordt verzwakt, de plannen niet in overeenstemming zijn met het markante karakter van de wijk en dat er geen sprake is van een naar zijn verschijningsvorm oogstrelend bouwwerk zijn enkel gebaseerd op een persoonlijke opvatting en niet op een deskundigenoordeel.

Voor zover ter zitting is aangevoerd dat vooraf nadere stedenbouwkundige randvoorwaarden voor het plangebied hadden moeten worden vastgesteld, overweegt de Afdeling dat de raad erop heeft gewezen dat dergelijke randvoorwaarden in de visie Welgelegen en de welstandsnota "De schoonheid van Utrecht" zijn opgenomen. In het welstandsadvies is aan de randvoorwaarden in de welstandsnota getoetst.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voor de appartementen voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Het betoog faalt.

Omgevingsvergunning voor de activiteit kappen

10.     [appellant] en anderen betogen dat aan de omgevingsvergunning voor de kap van boom nummer 6 aan de Schönberglaan geen zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt omdat de herbeplantingsplicht die in de omgevingsvergunning is opgenomen niet ziet op eenzelfde boom op dezelfde locatie. Zij stellen hiertoe dat het gaat om een beeldbepalende en ecologisch waardevolle boom. Voorts verzoeken [appellant] en anderen de Afdeling, met verwijzing naar de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 van de gemeente Utrecht (hierna: APV), om een herbeplantingsplicht op te leggen ter vervanging van de voortijdig en derhalve illegaal gekapte bomen nummer 5 aan de Bartóklaan en nummer 6 aan de Schönberglaan.

10.1.    Voor zover [appellant] en anderen opkomen tegen de voortijdige, illegale kap van de bomen nummers 5 en 6, stelt de Afdeling vast dat in deze procedure alleen de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor de kap van boom nummer 6 aan de orde is. De uitvoering van de kap van deze boom en in verband daarmee de eventuele oplegging van een herbeplantingsplicht is een kwestie van handhaving en kan niet in deze procedure aan de orde komen. De omgevingsvergunning voor de kap van boom nummer 5, die geen deel uitmaakt van de gecoördineerde besluiten, is onherroepelijk. De feitelijke uitvoering van de kap van deze boom en in verband daarmee de eventuele oplegging van een herbeplantingsplicht is eveneens een kwestie van handhaving en kan evenmin in deze procedure aan de orde komen.

10.2.    Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat geen zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt aan de vergunning voor het kappen van boom nummer 6 te Utrecht, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de rapportage van 2 november 2016 van de bomendeskundige van de afdeling Cultuurtechniek van Stadsbedrijven van de gemeente Utrecht blijkt dat de boom ecologische waarde en ruimtelijke waarde heeft. In de toelichting van de APV staat dat het behoud van een waardevolle boom afgewogen dient te worden tegen andere belangen, zoals het belang van degene tot het kappen van een boom wil overgaan. Volgens het college is het belang van het kappen van de boom erin gelegen dat er een appartementengebouw voor 43 woningen wordt gerealiseerd. Gezien de groei van het aantal inwoners van Utrecht, acht het college het van belang dat de ruimte in de stad efficiënt wordt benut en dat er woningen worden gerealiseerd. Vanwege de sloop en nieuwbouw kan de boom volgens het college niet behouden blijven. Het innemen van de kroon, om ruimte te creëren, zal, zeker in combinatie met het nodige wortelverlies ten gevolge van het verwijderen van de fundering, een te zware ingreep zijn voor de boom, zo stelt het college. Voorts is aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat 8 bomen worden herbeplant. Deze bomen hebben een minimale stamomtrek van 35-40 cm en zijn minimaal circa 7 m hoog. Dit is een grotere maat dan die op grond van het Utrechtse bomenbeleid (met een minimale stamomtrek van 15-18 cm omtrek en een hoogte van 1 m) over het algemeen minimaal wordt voorgesteld. Hierdoor zullen de waarden die door de kap verloren gaan worden ondervangen en gezien het aantal bomen dat wordt herbeplant zelfs verbeteren, zo stelt het college. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat het niet mogelijk is om eenzelfde boom op dezelfde locatie te herbeplanten. Onder deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het bouwen van het appartementengebouw dan aan het behouden van de boom of het herbeplanten van eenzelfde boom op dezelfde locatie. Het betoog faalt.

Alternatieven

11.    [appellant] en anderen betogen dat een alternatieve invulling van het plan met grondgebonden woningen onvoldoende is bezien. Zij stellen dat met dit alternatief kan worden aangesloten bij de reeds gerealiseerde initiatieven in de omgeving.

11.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

In de plantoelichting staat dat de regionale woningvoorraad in Utrecht in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om het woningtekort niet verder te laten groeien. De toevoeging van de 43 appartementen past volgens de plantoelichting binnen de regionale ruimtevraag en voldoet aan een behoefte. Volgens het raadsvoorstel wordt een appartementencomplex gebouwd voor de doelgroep starters. Ter zitting is door de raad onweersproken toegelicht dat de woningbehoefte in Utrecht ook betrekking heeft op starterswoningen en dat grondgebonden woningen voor deze locatie daarom niet geschikt zijn.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de alternatieven onvoldoende zijn afgewogen.

Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

12.    [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

13.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Pans    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

429-880.