Uitspraak 201805193/1/A1


Volledige tekst

201805193/1/A1.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te De Lier, gemeente Westland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2018 in zaak nr. 18/855 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 5.000,00.

Bij besluit van 2 januari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door P. Poeren, is verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te De Lier (hierna: het perceel). Op het perceel staan twee woonunits en vijf kleinere containers. Bij besluit van 21 juli 2016 heeft het college aan [appellant] gelast om binnen twee weken na bekendmaking van dit besluit de twee woonunits en de vijf kleinere containers te (doen) verwijderen en (doen) verwijderd te houden. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 5.000,00 per keer dat geconstateerd wordt dat niet aan de last voldaan is, waarbij geldt dat maximaal één dwangsom per week is verschuldigd totdat een maximum is bereikt van € 20.000,00.

2.    De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend de invorderingsbeschikking van 21 augustus 2017 aan de orde is. Dat betekent dat de Afdeling wat [appellant] aanvoert met betrekking tot de invorderingsbeschikkingen van 11 augustus 2016, 16 oktober 2016 en 24 oktober 2016 niet zal beoordelen.

3.    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.

In het besluit van 21 juli 2016 staat dat [appellant] een dwangsom verschuldigd is indien na het verstrijken van de begunstigingstermijn geconstateerd wordt dat niet aan de last is voldaan, waarbij geldt dat maximaal één dwangsom per week is verschuldigd totdat een maximum is bereikt van € 20.000,00. Het verbeuren van een dwangsom is daarmee afhankelijk gesteld van een constatering.

In het besluit van 21 augustus 2017 is vermeld dat op 21 oktober 2016 en 11 augustus 2017 door de heer Molegraaf, toezichthoudend ambtenaar bij de gemeente Westland, is geconstateerd dat de woonunits nog steeds op het perceel aanwezig zijn, waardoor de overtreding voortduurt. Blijkens de rapportage van 21 oktober 2016 zag de controle op vochtproblemen in de woning op het perceel. In de rapportage is geconstateerd dat er een overtreding van artikel 1a en 1b van de Woningwet is. Het college heeft ter zitting bevestigd dat bij de controle van 21 oktober 2016 geen overtreding van de bij besluit van 21 juli 2016 opgelegde last is geconstateerd. Daarnaast heeft het college ter zitting toegelicht dat de toezichthouder op 11 augustus 2017 een foto heeft gemaakt waarop een woonunit te zien is. Volgens het college blijkt daaruit dat nog niet aan de last werd voldaan. De Afdeling stelt vast dat de foto waar het college naar verwijst een ongedateerde foto betreft. Hoewel de Afdeling het college heeft verzocht de rapportages van alle dwangsomcontroles over te leggen, heeft het college geen rapportage overgelegd die ziet op de ongedateerde foto. De Afdeling is van oordeel dat de enkele ongedateerde foto geen constatering is dat de bij besluit 21 juli 2016 opgelegde last is overtreden, zodat geen dwangsom was verbeurd. Het college was daarom niet bevoegd tot invordering over te gaan. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.

4.    Wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 2 januari 2018 alsnog gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 21 augustus 2017 herroepen.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2018 in zaak nr. 18/855;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 2 januari 2018, kenmerk Z-H-BZ-2017-3091;

V.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 21 augustus 2017, kenmerk Z-AC-2016-1122-018;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 423,00 (zegge: vierhonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

270-884.