Uitspraak 201709819/1/R2


Volledige tekst

201709819/1/R2.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellante sub 1], gevestigd te Klundert, gemeente Moerdijk,

2.    [appellant sub 2], wonend te Zevenbergen, gemeente Bernheze,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Moerdijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordelijke randweg Zevenbergen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door L.D. de Kuijper-Huibregtse, is verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door A.J.M.M. Korsten en W.F.J. van de Ven, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de Noordelijke randweg rondom Zevenbergen mogelijk, die een verbindingsweg wordt tussen de De Langeweg en de rest van de N285 ten noorden van de kern van Zevenbergen. De randweg wordt volgens de plantoelichting ongeveer 2 km lang en heeft een profiel van één rijstrook per richting. Met de aanleg van de Noordelijke randweg rondom Zevenbergen beoogt de raad de kern van Zevenbergen te ontlasten van oost-westverkeer en te voorkomen dat de kern dichtslibt.

[appellante sub 1] en [appellant sub 2] bezitten percelen akkerbouwland die door de Noordelijke randweg worden doorkruist. Het plan heeft volgens hen nadelige gevolgen voor hun bedrijfsvoering.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellante sub 1]

3.    [appellante sub 1] stelt dat het plan tot een onaanvaardbare belemmering van haar bedrijfsvoering leidt, omdat drie van haar percelen waarop zij akkerbouw bedrijft, door de nieuwe weg worden doorsneden. Deze percelen zullen volgens haar onbruikbaar worden. De provincie Noord-Brabant heeft deze percelen nog steeds niet aangekocht. Daarmee staat niet vast dat het plan financieel uitvoerbaar is, aldus [appellante sub 1].

3.1.    Waar [appellante sub 1] betoogt dat de raad haar bedrijfsbelangen onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming, overweegt de Afdeling het volgende. Aan het plan ligt een belangenafweging ten grondslag, waarbij de raad in het algemeen belang ter vermindering van verkeersoverlast in de kern van Zevenbergen de keuze heeft gemaakt de Noordelijke randweg rond die kern aan te leggen. Volgens de raad wordt het wel lastiger om na de aanleg van de weg de percelen van [appellante sub 1] te bewerken, maar zullen ze nog steeds bruikbaar zijn. Ter zitting hebben de raad en het college toegelicht dat de resterende percelen na de aanleg van de weg nog een voldoende omvang hebben voor de bewerking ervan en ook bereikbaar zullen blijven. De Afdeling ziet in wat partijen over en weer hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat de percelen van [appellante sub 1] onbruikbaar zullen zijn als gevolg van het plan. De gevolgen van de realisering van de randweg voor de bedrijfsvoering op de agrarische percelen zullen voor [appellante sub 1] ingrijpend zijn, maar in verhouding tot de met de randweg te dienen belangen niet zo dat de raad in redelijkheid niet tot de aanleg daarvan heeft kunnen besluiten. Het betoog faalt.

3.2.    Waar [appellante sub 1] betoogt dat het plan niet financieel uitvoerbaar is, omdat de provincie haar gronden nog niet heeft aangekocht, overweegt de Afdeling het volgende.

In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

Volgens de raad verloopt het verwerven van de gronden via een apart traject, waarbij het niet noodzakelijk is dat hierover reeds afspraken zijn vastgelegd voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. De raad heeft onweersproken gesteld dat de provincie voor het verwerven van de gronden voldoende middelen heeft gereserveerd. Het college heeft ter zitting verklaard dat niet is uitgesloten dat alle percelen van [appellante sub 1] zullen worden verworven. Als minnelijke verwerving niet lukt zal worden overgegaan tot onteigening van het voor de randweg benodigde deel van de percelen. Ter zitting heeft het college verder verklaard dat het grondcompensatie heeft aangeboden voor het areaal dat verloren gaat en dat [appellante sub 1] volledig schadeloos zal worden gesteld, voor zover zij schade lijdt door de negatieve gevolgen voor haar bedrijfsvoering. Daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

4.    [appellante sub 1] betoogt dat in het plan geen maatregelen zijn uitgewerkt over de aanpassing van de bestaande drainage en het aanbrengen van een omheining om haar percelen. Het gemeentebestuur heeft in de inspraakprocedure volgens haar toegezegd dat maatregelen voor aanpassing van de drainage in het definitieve ontwerp van het plan zouden worden uitgewerkt en dat een inventarisatie over aanpassingen aan het drainagesysteem zou plaatsvinden.

4.1.    Volgens de inspraakreactie en de plantoelichting moet in overleg met de eigenaar het drainagesysteem worden aangepast indien lokaal drainage door de wegaanleg wordt doorsneden. Maatregelen worden in het definitief ontwerp uitgewerkt. Met het definitief ontwerp doelt de raad volgens het verweerschrift niet op het definitief ontwerp van het bestemmingsplan, maar op het definitieve technische ontwerp van de weg. Dit geldt volgens de raad ook voor een omheining na aanleg van de weg. De twee zaken spelen volgens de raad pas in het uitvoeringstraject en komen op dat moment dan ook pas aan de orde.

Het college heeft ter zitting toegelicht dat de aannemer na een aanbesteding het definitieve technische ontwerp zal maken. De aanpassing van de drainage hangt volgens het college af van wat er precies aangekocht zal worden. Dit maakt onderdeel uit van de grondverwervingsovereenkomst waarbij ook het waterschap wordt betrokken. Het college heeft ter zitting verklaard dat de drainage indien nodig zal worden aangepast en hersteld. Dat geldt ook voor de omheining.

Omdat de toezegging over de uitwerking van maatregelen voor aanpassing van de drainage en het aanbrengen van de omheining geen betrekking had op het bestemmingsplan maar op de uitvoering van het definitieve technisch ontwerp, in het bijzonder op eventuele herstelwerkzaamheden die in het technisch ontwerp van de weg zouden worden opgenomen, was de toezegging geen reden om deze maatregelen in het bestemmingsplan uit te werken.

Het betoog faalt.

5.    [appellante sub 1] betoogt dat ten onrechte geen landbouwverkeer wordt toegestaan op de voorziene randweg na de aanleg daarvan. Hierdoor zal zij een deel van haar percelen niet meer kunnen bereiken.

5.1.    In de plantoelichting staat dat de voorziene Noordelijke randweg een provinciale gebiedsontsluitingsweg zal zijn buiten de bebouwde kom met een ontwerpsnelheid van 80 km per uur. De weg wordt voorzien van één rijstrook per richting met dubbele doorgetrokken asmarkering ten behoeve van de rijrichtingscheiding. Volgens de plantoelichting wordt de Noordelijke randweg niet toegankelijk voor landbouwverkeer. Het landbouwverkeer wordt via de oude N285 en het onderliggend wegennet afgewikkeld. Daarmee voldoet de nieuwe randweg aan het concept Duurzaam Veilig voor gebiedsontsluitingswegen, omdat op grond daarvan op wegen buiten de bebouwde kom, waar mogelijk, landbouwverkeer moet worden afgewikkeld via het onderliggend wegennet. Volgens de raad voorziet het plan niet in de realisatie van een parallelweg voor landbouwverkeer, omdat deze oplossing niet realistisch is gezien het doel, het extra ruimtebeslag en de kosten.

Ter zitting heeft het college toegelicht dat de oude N285 geschikt blijft voor het landbouwverkeer en naar een 50 km per uur weg wordt afgewaardeerd. De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat de ontsluiting van de percelen van [appellante sub 1] niet wordt belemmerd als gevolg van het plan. De huidige weg die [appellante sub 1] gebruikt om haar percelen te bereiken blijft beschikbaar. Het westelijk deel van de door de randweg doorsneden percelen krijgt een tweede inrit. Om het oostelijke deel van haar percelen te bereiken kan [appellante sub 1] de weg boven de voorziene tunnel gebruiken. De verkeersbestemming ter plaatse maakt beide voorzieningen mogelijk.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bereikbaarheid van de percelen van [appellante sub 1] voldoende is gewaarborgd.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 2]

6.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan tot rechtsonzekerheid leidt omdat de raad niet voorafgaand aan de vaststelling van het plan duidelijkheid heeft gegeven over de verwerving van zijn gronden.

6.1.    De Afdeling overweegt dat de provincie niet verplicht is om de gronden te verwerven voordat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld. Het rechtszekerheidsbeginsel staat hieraan niet in de weg. Wel moet voldoende zeker zijn dat het plan ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Omdat de onderhandelingen over minnelijke verwerving ten tijde van de vaststelling al waren begonnen en de raad uitdrukkelijk heeft verklaard dat indien nodig tot onteigening zal worden overgegaan, is de uitvoering van het plan afdoende verzekerd. Het betoog faalt.

7.    [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Boermans
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

429-875.