Uitspraak 201703740/1/R3


Volledige tekst

201703740/1/R3.
Datum uitspraak: 19 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

2.    [appellant sub 2], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

3.    [appellant sub 3], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

4.    [appellant sub 4], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

5.    [appellante sub 5], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

6.    [appellant sub 6], wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

7.    Vereniging tot behoud van het Zeehosterrein (hierna: de Vereniging), gevestigd te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Katwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], [appellant sub 6] en de Vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Stichting Het Raamwerk (hierna: Het Raamwerk) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

De Vereniging en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2019, waar zijn verschenen:

-    [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde A],

-    [appellant sub 4],

-    de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde B],

-    de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en T. Massaro.

Tevens is ter zitting gehoord Het Raamwerk, vertegenwoordigd door [gemachtigde C].

Overwegingen

Inleiding

1.    Het Raamwerk is een instelling die aan mensen met een verstandelijke, lichamelijke en/of gedragsmatige beperking ondersteuning biedt bij wonen, dagbesteding en (para)medische zorg. Eén van de locaties waar zij actief is, is het Zeehospitium-terrein in Katwijk. Dit wordt door de gemeente omschreven als een bijzondere woonwijk waar wonen en zorg samenkomen. Door functies te mengen, wordt de scheiding tussen "dorp" en Het Raamwerk opgeheven, aldus de gemeente.

Het Raamwerk is bezig het terrein te herontwikkelen. De eerste fase van de herontwikkeling is mogelijk gemaakt met twee eerdere bestemmingsplannen, "Katwijk aan Zee 2015" en "Zeehospitium Fase 1b". Het nu voorliggende plan voorziet in de tweede, afsluitende, fase. Het plan maakt onder meer de bouw mogelijk van twee appartementengebouwen, een woonzorggebouw, rijwoningen en zogenoemde duinwoningen.

2.    De Vereniging heeft als statutair doel - kort samengevat - het behouden van de natuurwaarden en de landschappelijke inrichting van het zeehospitiumterrein. De overige appellanten zijn omwonenden.

3.    Alle appellanten richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 6", met name vanwege de maximaal toegestane bouwhoogte van het woongebouw dat hier is voorzien. De bezwaren tegen dit plandeel worden hierna eerst besproken. Daarna komen de overige beroepsgronden (van met name de Vereniging) aan de orde: eerst de bezwaren tegen het hele plan en daarna die tegen andere afzonderlijke plandelen.

4.    Ter zitting heeft [appellant sub 3] de beroepsgrond over het ter inzage leggen van de planschaderisicoanalyse ingetrokken. De Vereniging heeft de beroepsgrond over het monumentale karakter van het gebouw De Waaier ingetrokken.

Algemeen toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verplichting tot herstel gebrek

6.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plandeel "Wonen - 6"

Bouwhoogte en afwijking stedenbouwkundig plan

7.    [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6], [appellante sub 5] en de Vereniging richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen - 6". Zij hebben met name bezwaar tegen de maximaal toegestane bouwhoogte. Die wijkt volgens hen ten onrechte af van het stedenbouwkundig plan uit 2004. Daarin was de maximale bouwhoogte volgens hen vier meter lager. De omwonenden stellen dat zij op basis van het stedenbouwkundig plan hun eigen woningen in de omgeving hebben gekocht. Doordat het bestemmingsplan nu een hogere bouwhoogte toestaat, vrezen zij vermindering van uitzicht en privacy en daling van de waarde van hun woningen.

Om de gevolgen voor uitzicht te beoordelen, heeft de raad gebruik gemaakt van de zichtlijnstudie van Theo Verburg Architecten van 1 december 2014. Deze studie geeft volgens [appellant sub 3] echter geen goed beeld van de verandering ten opzichte van het stedenbouwkundig plan. Zo heeft het gebouw in de oude situatie ten onrechte een hoogte van 22 m boven NAP in plaats van 21 m boven NAP. Ook had volgens [appellant sub 3] voor zijn verdieping uitgegaan moeten worden van een ooghoogte van 21,54 m boven NAP.

De Vereniging betoogt dat het gebouw vanwege zijn omvang verstorend is voor het karakter van het gebied. De Vereniging denkt dat het gebouw dieper kan worden aangelegd, zodat het niet nodig is om hoger dan 21 m boven NAP te bouwen.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat nooit een concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat de maximale bouwhoogte in het bestreden plandeel niet hoger zou worden dan 21 m boven NAP. Ook is nooit toegezegd dat het uitzicht van de omwonenden vrij zou blijven. Het stedenbouwkundig plan uit 2004 heeft volgens de raad geen verbindende kracht. Bovendien blijkt daar niet ondubbelzinnig uit dat het gebouw tot maximaal 21 m boven NAP zou komen.

Verder stelt de raad dat de sterk veranderde marktomstandigheden sinds 2004 de aanleiding zijn geweest om het gebouw aan te passen ten opzichte van het stedenbouwkundig plan. Daarvoor is een uitvoerig proces gevolgd. Aanvullend op het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan, het masterplan, is door de raad op 30 mei 2013 het document "Uitwerking fase 2" vastgesteld, dat als specifieke ruimtelijke onderlegger voor het voorliggende plan fungeert. Zowel het stedenbouwkundig plan uit 2004 als dit document uit 2013 zijn als bijlagen bij de plantoelichting gevoegd. In het uitwerkingsdocument uit 2013 is gemotiveerd in hoeverre is afgeweken van het masterplan. Er is voorts een zichtlijnenstudie gemaakt en mede op basis daarvan is de maximale bouwhoogte verhoogd met zo min mogelijk invloed op de zichtlijnen van omwonenden. Het uitzicht van omwonenden kan veranderen, maar onaanvaardbaar nadeel ontstaat niet, aldus de raad.

7.2.    De maximale bouwhoogte van de gronden die zijn bestemd als "Wonen - 6" is volgens de verbeelding en artikel 11, lid 11.2.1, onder c, van de regels gedeeltelijk 10 m en gedeeltelijk 13 m.

Volgens de verbeelding is het peil voor deze gronden 12 m boven NAP. De bouwhoogte van een bouwwerk moet op grond van artikel 2, lid 2.3, ten opzichte van het peil worden bepaald. Ten opzichte van het NAP mag de bebouwing dus 22 m onderscheidenlijk 23 m hoog zijn.

Er zijn maximaal vier bouwlagen toegestaan (artikel 11, lid 11.2.1, onder d, van de regels).

7.3.    In paragraaf 1.1 van de toelichting staat:

"In 2004 heeft de gemeente Katwijk het stedenbouwkundig plan vastgesteld voor de herinrichting van het terrein van het Rijnlands Zeehospitium aan de Drieplassenweg. De voormalige bebouwing van het Zeehospitium was niet meer toereikend naar de huidige maatstaven. Het stedenbouwkundig plan voorziet in de benodigde herontwikkeling van het Zeehospitium. In dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingen uit het stedenbouwkundig plan nader uitgewerkt en juridisch vastgelegd."

7.4.    Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan in beginsel afwijken van het stedenbouwkundig plan, zoals dat destijds voor de totale herontwikkeling is vastgesteld. Gelet op de belangrijke rol die het stedenbouwkundig plan heeft gespeeld in de besluitvorming over de herontwikkeling van het Zeehospitium-terrein was de raad desalniettemin verplicht te onderbouwen waarom hij ervan afwijkt en waarom de betrokken belangen zich daartegen niet verzetten.

7.5.    Zowel in de stukken als ter zitting is door partijen gediscussieerd over de vraag in welke mate "gebouw 6" in het bestemmingsplan verschilt van het stedenbouwkundig plan. Volgens de afbeelding op p. 12 van het stedenbouwkundig plan zou het gebouw uit drie lagen bestaan en 9 m hoog worden ten opzichte van het peil van 12 m boven NAP. In de tekst op de volgende bladzijde staat echter dat het gebouw 12 m hoog wordt. Het stedenbouwkundig plan maakt dus niet duidelijk of de beoogde maximale hoogte van het gebouw 9 m of 12 m is. Wat hier verder ook van zij, vaststaat dat het stedenbouwkundig plan uitging van drie bouwlagen, terwijl het bestemmingsplan vier bouwlagen toestaat. Het bestemmingsplan wijkt in zoverre in ieder geval af van het stedenbouwkundig plan.

7.6.    De raad vindt de afwijking voor omwonenden aanvaardbaar op grond van de zichtlijnenstudie. De Afdeling ziet geen reden voor het oordeel dat de raad zich niet op deze studie heeft mogen baseren. Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat ten onrechte is uitgegaan van een bouwhoogte van 22 m in plaats van 21 m boven NAP in de situatie van het stedenbouwkundig plan, heeft de raad ter zitting toegelicht dat de extra meter is toe te rekenen aan de dakopstanden op het gebouw. Gelet op de afbeeldingen in de zichtlijnenstudie is er geen reden om hieraan te twijfelen. Voor zover [appellant sub 3] stelt dat had moeten worden uitgegaan van een ooghoogte van 21,54 m boven NAP, stelt de Afdeling vast dat dit ook is gedaan. Dit volgt uit het toelichtende kader op p. 5.

7.7.    Bij de beoordeling of de raad, gelet op de belangen van de omwonenden, in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een extra bouwlaag ten opzichte van het stedenbouwkundig plan, stelt de Afdeling voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Uit de afbeeldingen van de zichtlijnenstudie volgt dat het uitzicht op zee voor de omwonenden grotendeels behouden blijft. De raad heeft toegelicht dat de toevoeging van een vierde laag aanvankelijk gepaard zou gaan met een verhoging van de basishoogte van 12.00 m boven NAP naar 14.00 m boven NAP, in welk geval ook de woningen op de onderste laag zicht op zee zouden hebben. Dit peil was uitgangspunt in het ontwerpplan. In de plantoelichting is vermeld dat uit later overleg met het waterschap is voortgevloeid dat dit voorgenomen peilniveau weer met 2 m is verminderd. Bij de zichtlijnenstudie is vervolgens rekening gehouden met deze verlaging, dus met een peil van 12 m boven NAP. Dat peil is ook in het bestemmingsplan vastgelegd. De extra bouwlaag beperkt het uitzicht in de richting van het gebouw wel iets meer, met name voor omwonenden die op de 4e en 5e verdiepingen wonen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de uitvoering van het plan.

7.8.    Over de door de Vereniging geopperde diepere aanleg van het gebouw heeft de raad ter zitting toegelicht dat dit vanwege de waterkering ter plaatse niet mogelijk is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid tot het gekozen peil heeft kunnen komen. Verder is duidelijk dat de Vereniging uit landschappelijk oogpunt ter plaatse liever een lager gebouw zou zien, maar dat is op zichzelf genomen onvoldoende voor het oordeel dat de raad de bij het besluit betrokken belangen niet op evenwichtige wijze heeft afgewogen.

7.9.    Het voorgaande brengt de Afdeling tot het oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom het afwijken van het stedenbouwkundig plan voor "gebouw 6" aanvaardbaar is. Daarom falen de betogen.

Bebouwing buiten stedelijk gebied?

8.    [appellant sub 3] betoogt dat het bestreden plandeel in strijd met artikel 2.3.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) voorziet in nieuwe bebouwing buiten het stedelijk gebied. De motivering van de raad op dit punt in de zienswijzennota overtuigt [appellant sub 3] niet. Er wordt namelijk verwezen naar historische en nog aanwezige bebouwing, maar daaraan kunnen volgens [appellant sub 3] geen rechten worden ontleend. Ook wordt het nieuwe gebouw geen onderdeel van het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Het gebouw zal volgens [appellant sub 3] namelijk solitair in het duingebied staan. Verder wijst [appellant sub 3] op het Kustpact, dat mede namens de gemeente Katwijk is ondertekend. De ruime uitleg van het Kustpact die de raad voorstaat, verdraagt zich echter slecht met de uitgangspunten daarvan, aldus [appellant sub 3].

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het bestreden plandeel betrekking heeft op gronden binnen het stedelijk gebied.

8.2.    Titel 2.3 van het Barro ziet op het "Kustfundament". Artikel 2.3.1 luidt:

"1. In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

kustfundament: gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 2;

nieuwe bebouwing: oprichten van bouwwerken, anders dan het vervangen van bouwwerken door bouwwerken van gelijke omvang;

primaire waterkering: primaire waterkering als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, voor zover gelegen op het kustfundament;

stedelijk gebied: bij bestemmingsplan toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van dat samenstel en met uitzondering van lineaire bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken.

2. Deze titel is van toepassing op gronden binnen de begrenzing van het kustfundament."

Artikel 2.3.5, eerste lid, van het Barro luidt:

"Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden buiten het stedelijk gebied maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande geldende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk."

8.3.    Uit de verbeelding van het Barro op ruimtelijkeplannen.nl volgt dat het plangebied wat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 6" behoort tot het kustfundament. Daarom is artikel 2.3.5 van het Barro van toepassing.

8.4.    Om te beoordelen of het bestreden plandeel met dit artikel in strijd is, moet worden vastgesteld of het hier gaat om gronden buiten het "stedelijk gebied", zoals gedefinieerd in artikel 2.3.1 van het Barro. Hiervoor is het voorafgaande planologische regime van belang.

Het Zeehospitium-terrein had in het vorige plan "Katwijk aan Zee 1982" de bestemming "Verzorgings- en verpleeginstellingen". Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van dat plan waren de aldus aangewezen gronden "bestemd voor verpleeg- en verzorgingshuizen, dagverblijven, voor daarbij behorende bejaardenwoningen, zusterhuizen, dienst- en werkruimten, dienstwoningen met bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken, parken, toegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, tuinen en erven alsmede voor duinen met natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden."

Gelet op deze bestemming is het Zeehospitium-terrein naar het oordeel van de Afdeling in zijn geheel een bij bestemmingsplan toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen en dienstverlening en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur. Dit betekent dat het plangebied behoort tot het stedelijk gebied als bedoeld in artikel 2.3.1 van het Barro. Aangezien artikel 2.3.5, eerste lid, alleen het bouwen buiten het stedelijk gebied uitsluit, is het bestreden plandeel hiermee dus niet in strijd. Alleen al hierom faalt het betoog.

Behoefte appartementen

9.    [appellant sub 3] betoogt dat onvoldoende is onderbouwd dat behoefte bestaat aan de appartementen die zijn voorzien in het bestreden plandeel. Daarom is het plan volgens hem in zoverre in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Ter zitting heeft hij erop gewezen dat in zijn directe omgeving appartementen leeg hebben gestaan en dat andere plekken eerder niet in ontwikkeling zijn gebracht omdat de nodige behoefte ontbrak.

9.1.    De raad is van mening dat de woningen die het bestreden plandeel mogelijk maakt zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht voorzien in een behoefte. Daarbij verwijst hij naar paragraaf 3.2 van de plantoelichting. Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat er leegstand is geweest vanwege de crisis. Inmiddels is er echter weer volop behoefte aan woningen van alle categorieën, aldus de raad ter zitting.

9.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidde ten tijde van belang:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

9.3.    In de plantoelichting wordt voor de beoordeling van de actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verwezen naar paragraaf 3.2. In die paragraaf wordt ingegaan op de vergelijkbare eis die is gesteld in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. Er staat:

"De ontwikkeling van de woningen voorziet in een actuele behoefte, om deze reden is de ontwikkeling van het Zeehospitium terrein opgenomen in de Woonvisie 2015-2019 van de gemeente Katwijk. Voor het Zeehospitium is rekening gehouden met in totaal 104 woningen. Op regionaal niveau is de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2014 van belang. Deze regionale woonvisie is vastgesteld op 17 december 2014 en wordt door de provincie gebruikt om bestemmingsplannen te toetsen. Voor het bepalen van de kwantitatieve behoefte aan woningbouw in de regio wordt aangesloten bij de WBR2013 (inmiddels WBR2016). Naast een regionale behoefte bestaat er namelijk ook nog een bovenregionale behoefte aan woningbouw die opgevangen moet worden. Op basis van de WBR2016 (die uitgaat van hogere aantallen benodigde woningbouw ten opzichte van de WBR2013) ligt er voor de gemeente Katwijk een behoefte aan nog eens 1.442 woningen in de periode 2015-2019. Voor de periode 2020-2024 ligt de behoefte op nog eens 1.112 woningen en van 2025-2029 moeten er nog 818 extra woningen gerealiseerd worden. Het planvoornemen geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

Daarnaast is in fase 2 een grote diversiteit in planvorming. Naast appartementen worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Alle woningen worden aangeboden in diverse prijssegmenten. Omdat voorliggende ontwikkeling ook zorgwoningen mogelijk maakt wordt ook in een maatschappelijke behoefte voorzien."

9.4.    Volgens de toelichting voorziet het plan dus in een actuele regionale behoefte omdat de voorziene woningen passen in de regionaal afgestemde woningbouwplanning. [appellant sub 3] heeft dit niet bestreden. Voor zover hij wijst op eerdere leegstand en verandering of beëindiging van eerdere plannen voor woningbouw is van belang dat - naar niet in geschil is - de marktomstandigheden rond woningbouw inmiddels zijn veranderd. De beschrijving van de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningbouw betreft bovendien de gehele planperiode. De Afdeling ziet dan ook niet in waarom de hiervoor weergegeven toelichting over de actuele regionale behoefte niet toereikend zou zijn. Daarom faalt het betoog.

Bezwaren tegen het hele plan

Verhouding eerdere plannen

10.    De Vereniging betoogt - zo heeft zij ter zitting verduidelijkt - dat de raad voor het gehele Zeehospitium-terrein één nieuw bestemmingsplan had moeten vaststellen. Zij stelt dat door de fasering in de stukken niet altijd duidelijk is wat slaat op het gehele terrein en wat alleen op het plangebied van het voorliggende plan. Het gaat onder meer om de informatie over de verhardingen en het parkeren.

10.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat de plannen die de vorige fase mogelijk hebben gemaakt nog actueel zijn en dat daarom niet een nieuw plan voor het hele terrein is vastgesteld.

10.2.    De Vereniging heeft niet bestreden dat de plannen die de vorige fase mogelijk hebben gemaakt nog actueel zijn. De raad heeft er dan ook in redelijkheid toe kunnen besluiten om niet één plan vast te stellen voor het gehele Zeehospitium-terrein. Dit doet er niet aan af dat, wanneer als gevolg van de fasering de onderbouwing van het nu voorliggende plan onduidelijk zou zijn, dit reden kan zijn voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Vereniging heeft echter onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de fasering ertoe heeft geleid dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Parkeren

11.    De Vereniging vreest - gelet op het verhandelde ter zitting - dat parkeerplaatsen zullen worden voorzien op te grote afstand van de functies in het plangebied. Zij denkt dat er daarom buiten het Zeehospitium-terrein geparkeerd zal gaan worden, hetgeen tot overlast zal leiden.

11.1.    De raad stelt dat artikel 16, lid 16.1, van de planregels een regeling voor het parkeren bevat voor het hele plangebied. In bijlage 4 van de toelichting is de parkeerbalans opgenomen. In tabel 2 daarvan zijn gedetailleerd de parkeernormen voor fase 2 bepaald. Bij de verlening van de omgevingsvergunningen voor bouwen zal worden getoetst of daaraan is voldaan, aldus de raad.

11.2.    Artikel 16, lid 16.1, van de regels van het plan luidt:

"16.1 Voldoende parkeren

a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.

b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeerbalans, zie Bijlage 4 van de toelichting, voor het plangebied bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie."

11.3.    In bijlage 4 van de toelichting van het plan is een parkeerbalans opgenomen voor het gehele Zeehospitium-terrein. Volgens deze parkeerbalans kan op het terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor alle aanwezige en te realiseren functies.

De Vereniging heeft de parkeerbalans op zichzelf niet bestreden, maar vreest dat op te grote afstand van functies en buiten de onder het centraal plein gelegen ondergrondse parkeergarage geparkeerd zal worden. In dit kader is van belang dat uit artikel 16, lid 16.1, onder a, van de planregels volgt dat per bouwplan waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd moet worden beoordeeld of op het bouwperceel of in de omgeving daarvan is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee is gewaarborgd dat de parkeergelegenheid niet op te grote afstand van de ontwikkeling wordt voorzien. De Afdeling ziet in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen reden waarom de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid met deze regeling heeft kunnen volstaan. Daarom faalt het betoog.

Verontreiniging

12.    De Vereniging betoogt dat gevaar bestaat voor verontreiniging van grondwater en oppervlaktewater. Als compensatie voor de toename van de verharding wordt als maatregel namelijk hemelwater van dakvlakken en wegen afgekoppeld. Volgens de Vereniging dreigt daardoor uitloging van bouwmaterialen. Weliswaar zullen volgens de raad geen uitlogende materialen worden toegepast, maar dat is niet in de planregels geborgd, aldus de Vereniging.

12.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet verplicht was regels in het plan op te nemen die voorkomen dat er mogelijkerwijs een gevaar zou kunnen ontstaan voor verontreiniging van het milieu door het uitlogen van bouwmaterialen. Bij de afkoppeling van hemelwater van dakvlakken moet worden voldaan aan de algemene zorgplicht van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer en artikel 4 van het Besluit lozing afvalwater huishoudens. Mocht Het Raamwerk zich niet houden aan de toezegging om geen uitlogende materialen toe te passen, dan kan op basis van het Besluit opgetreden worden, aldus de raad.

12.2.    Het voorkomen van verontreiniging van grondwater en oppervlaktewater is geregeld in specifieke publiekrechtelijke wetgeving. De Afdeling ziet geen redenen waarom de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening hierover in het plan aanvullende regels had moeten opnemen, voor zover dat al mogelijk zou zijn. Overigens heeft Het Raamwerk te kennen gegeven dat geen uitlogende materialen zullen worden gebruikt bij de realisering van het plan.

Natuur

13.    De Vereniging betoogt dat de raad zich bij de besluitvorming over het plan niet zonder meer mocht baseren op het rapport "Flora- en fauna inventarisatie Zeehospitiumterrein te Katwijk aan Zee" van Adviesbureau Mertens van september 2014. Dit rapport was bij de vaststelling van het plan namelijk meer dan twee jaar oud, aldus de Vereniging.

13.1.    Artikel 3.1.1a van het Bro luidt:

"Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar."

13.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. De Vereniging heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die doen twijfelen aan de representativiteit van het rapport van Adviesbureau Mertens. Daarom bestaat geen reden voor het oordeel dat de raad dit rapport niet in de besluitvorming over het plan mocht betrekken.

14.    De Vereniging stelt dat in de toelichting van het plan ten onrechte wordt verwezen naar de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Toen het plan werd vastgesteld waren die wetten al vervangen door de Wet natuurbescherming. Volgens de Vereniging is de raad dus uitgegaan van wetgeving die niet meer van toepassing is.

14.1.    In paragraaf 4.11 van de toelichting staat: "De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet gaan in januari 2017 op in de Wet natuurbescherming." Vervolgens worden de gevolgen van het plan getoetst aan de Wet natuurbescherming. Daarom mist het betoog feitelijke grondslag.

15.    De Vereniging betoogt dat het plan onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, waaronder met name de rugstreeppad en de zandhagedis. Weliswaar is voor de uitvoering van het plan op grond van de Flora- en faunawet een ontheffing verleend, maar de Vereniging heeft inmiddels om intrekking daarvan verzocht. Volgens haar blijkt uit de informatie die in de onderhavige procedure naar voren is gekomen dat de ontheffing niet kan blijven gelden.

15.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), voorheen de Flora- en faunawet, nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van die wetgeving. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

15.2.    Artikel 9.6, eerste lid, van de Wnb luidt:

"Ontheffingen als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet gelden als ontheffingen als bedoeld in deze wet, onder dezelfde voorschriften, beperkingen en voorwaarden. Onze Minister doet ten aanzien van categorieën van deze ontheffingen, onderverdeeld naar de bepalingen bij of krachtens de Flora- en faunawet waarop de ontheffingen betrekking hebben, mededeling in de Staatscourant van de bepaling of bepalingen bij of krachtens deze wet waarop zij vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet berusten."

15.3.    Bij besluit van 4 september 2015 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken aan Het Raamwerk op grond van artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet ontheffing verleend voor overtredingen ten aanzien van onder meer de rugstreeppad en de zandhagedis. De ontheffing ziet op het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

15.4.    Uit artikel 9.6, eerste lid, van de Wnb volgt dat de op grond van de Flora- en faunawet verleende ontheffing geldt als een ontheffing als bedoeld in de Wnb. Reeds hierom bestaat geen reden voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De bezwaren die de Vereniging tegen de ontheffing heeft, had zij in bezwaar en/of beroep tegen het besluit van 4 september 2015 naar voren moeten brengen. Dat de Vereniging inmiddels om intrekking van dat besluit heeft verzocht, kan niet afdoen aan de rechtmatigheid van het plan, reeds omdat het verzoek dateert van na de vaststelling van het plan.

Verharding

16.    De Vereniging betoogt dat het plan voorziet in meer verharding en bebouwing dan de raad heeft onderkend. Volgens de tabel in bijlage 6 van de toelichting zou de verharding met 311 m2 afnemen, maar dit klopt volgens de Vereniging niet. Zij ziet zich in haar standpunt bevestigd door het deskundigenbericht. Ter zitting heeft de Vereniging verder aangevoerd dat, voor zover de raad zich ervan bewust was dat meer verharding mogelijk werd gemaakt dan in die tabel is aangegeven, dit nergens uit blijkt.

16.1.    De raad stelt dat de tabel in bijlage 6 van de toelichting is gebaseerd op de inrichtingstekeningen die Het Raamwerk voor de uitvoering van de herontwikkeling heeft gemaakt. De raad is zich ervan bewust geweest dat de maten in de tabel niet één op één aansluiten bij de maximale maten die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De oppervlakte aan bebouwing en verharding heeft in de beraadslaging geen rol gespeeld. Naar bijlage 6 wordt in de toelichting slechts verwezen in de waterparagraaf om duidelijk te maken welke planuitvoering Het Raamwerk voor ogen heeft. Verder bestrijdt de raad de berekende oppervlaktes in het deskundigenbericht niet. De raad stelt dat een vergelijking van deze waarden met tabel 6 van de toelichting echter mank gaat, omdat in de tabel zogenoemde halfverharding niet is meegeteld. Het gaat om een gedeelte van de vlonders, de gestabiliseerde zandpaden, de grasbetontegels en het groen op de daken, tot in totaal 8.637 m2.

Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat het plan voorziet in enige flexibiliteit ten aanzien van de verharding. De raad heeft hierbij gewezen op het vergunningstelsel in het plan, dat waarborgen biedt voor het aanbrengen van verharding. De inrichtingstekening zal bij de toepassing daarvan leidend zijn, aldus de raad ter zitting.

16.2.    Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad ingestemd met de uitwerking van fase 2 van de herontwikkeling van het Zeehospitium-terrein. In het besluit staat onder de kop "Argumenten" onder meer:

"1.6 Het totale aantal m2 verharding blijft onder het maximaal toegestane aantal.

Bij aanvang van de ontwikkeling van het Zeehospitiumterrein is de afspraak gemaakt niet meer verharding te realiseren op het terrein dan bij aanvang aanwezig was. Het Raamwerk blijft, ook na aanpassingen, onder deze maximale vierkante meters verharding. Het totaal overzicht hiervan is gegeven in bijlage 2."

16.3.    Bijlage 6 van de plantoelichting is een tabel met oppervlaktes van verharding voor het gehele Zeehospitium-terrein. Daarin staat dat er voorafgaand aan de herontwikkeling 31.466 m2 aan bebouwing en verharding aanwezig was. Na de herontwikkeling zal dat 311 m2 minder zijn. Tevens is vermeld dat bepaalde landschapselementen niet zijn meegeteld. Het gaat om verhoogde vlonders, een zandpad, grasbetontegels, groen op een dak en groen op een parkeerdek.

Niet in geschil is dat de totale oppervlakte van 31.466 m2 in de tabel in bijlage 6 van de plantoelichting nagenoeg gelijk is aan de totale oppervlakte waarvan is uitgegaan bij het besluit van 30 mei 2013 (volgens de raad is er 60 m2 verschil, hetgeen in deze procedure te verwaarlozen is).

16.4.    In het deskundigenbericht is berekend hoeveel verharding kan worden aangebracht op het Zeehospitium-terrein in het kader van de herontwikkeling die mogelijk is gemaakt met de bestemmingsplannen "Zeehospitium fase 1b", "Katwijk aan Zee 2015" en het nu voorliggende plan. De oppervlaktes verharding in deze plannen zijn berekend op respectievelijk 23.137 m2, 12.446 m2 en 16.891 m2. De totale oppervlakte is 52.474 m2.

Het verschil met de situatie voorafgaande aan de herontwikkeling is volgens het deskundigenbericht +20.997 m2. De deskundige concludeert dat op grond van de vigerende plannen al meer oppervlakte kon worden verhard dan in de situatie voor de ontwikkelingen op grond van het stedenbouwkundig plan uit 2004. Indien het voorliggende bestemmingsplan maximaal wordt ingevuld, zal het verharde oppervlak nog meer toenemen.

De tabel in bijlage 6 van de toelichting geeft volgens het deskundigenbericht een onderschatting van het verharde oppervlak dat op grond van het plan gerealiseerd kan worden.

16.5.    De Afdeling stelt vast dat de raad er op zichzelf genomen terecht op wijst dat de berekende (totaal)oppervlakte aan verharding in het deskundigenbericht niet zonder meer kan worden vergeleken met de (totaal)oppervlakte in de tabel in bijlage 6. In laatstgenoemde tabel is immers de zogenoemde halfverharding niet meegeteld, terwijl dergelijke elementen in het deskundigenbericht wel als verharding zijn aangemerkt en in het totaal zijn meegenomen.

Volgens de raad is de halfverharding in totaal 8.637 m2. Als deze in mindering wordt gebracht op de totale oppervlakte die de deskundige heeft berekend, resteert echter nog steeds een toename van meer dan 12.000 m2.

16.6.    Deze toename betreft het gehele Zeehospitium-terrein, dus inclusief de eerste fase van de herontwikkeling die is voorzien in eerdere bestemmingsplannen. Het is daarom niet zo dat de gehele toename aan het nu voorliggende plan kan worden toegerekend. De raad betwist echter niet dat ook het nu voorliggende plan eraan bijdraagt dat meer verharding kan worden gerealiseerd op het Zeehospitium-terrein dan was voorzien in het besluit van 30 mei 2013. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan wat dit betreft niet toereikend gemotiveerd. In het besluit van 30 mei 2013 is immers zonder meer gesteld dat de verharding niet zal toenemen. De beslissing om (gedeeltelijk) van dit besluit terug te komen is echter niet duidelijk verantwoord in, bijvoorbeeld, de plantoelichting. De bij deze beslissing betrokken belangen zijn dan ook niet op voldoende kenbare wijze tegen elkaar afgewogen.

Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals de raad heeft aangevoerd, het plan voorziet in een vergunningplicht om bepaalde werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren. Deze vergunningplicht geldt namelijk alleen voor de bestemming "Natuur - Duinen". Binnen deze bestemming mag sowieso al 715 m2 worden verhard zonder vergunning. Bovendien volgt uit de voorwaarden niet dat de inrichtingstekening van Het Raamwerk leidend is, nog daargelaten wat dat zou betekenen voor de vraag of in een concreet geval vergunning kan worden verleend.

Om deze redenen slaagt het betoog.

17.    De Afdeling zal de raad opdragen het hiervoor geconstateerde gebrek te herstellen. Daartoe moet de raad:

(a) ofwel een nieuw besluit nemen en daarbij het plan zodanig wijzigen dat in het plangebied niet meer verharding is toegestaan dan was voorzien in het besluit van 30 mei 2013, of

(b) alsnog toereikend motiveren waarom het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is om af te wijken van het besluit van 30 mei 2013 voor zover het plan meer verharding toestaat dan destijds was voorzien.

Voor het eventuele nieuw te nemen besluit hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

18.    [appellant sub 3] twijfelt aan de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Hij stelt dat de exploitatie van de herontwikkeling van het terrein onder druk staat. Daarom had de raad in de plantoelichting volgens hem meer informatie moeten verschaffen, met name over de verliezen die in fase 1a en 1b zijn geleden en over wat fase 2 moet opbrengen.

18.1.    De raad stelt dat Het Raamwerk in 2012 heeft geconstateerd dat de grondexploitatie onder druk stond door de gewijzigde marktomstandigheden. Daarom zijn de plannen aangepast. Gelet hierop en dankzij de aantrekkende marktomstandigheden en de stijgende woningbehoefte is de financiële uitvoerbaarheid van het plan volgens de raad thans voldoende geborgd.

18.2.    Artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro luidt, voor zover hier van belang:

"Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

(…)

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan."

18.3.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de - ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit geldende - planperiode van in beginsel tien jaar.

18.4.    In de zienswijzennota staat onder meer op p. 27:

"Door Het Raamwerk is aangegeven dat de totale grondexploitatie negatief is uitgepakt. Bij aanvang van het project in 2004 was hier nog geen sprake van. Door de financiële crisis is dit echter in de eerdere Fasen (IA en 1B) wel ontstaan. Fase 2 (stand alone) is positief en dient uiteindelijk de negatieve cijfers van verliezen van de eerdere fasen op te vangen en zo bij de uiteindelijke afronding niet met een sterk negatief eindresultaat te eindigen."

18.5.    In de plantoelichting staat in paragraaf 6.1 ("Financiële uitvoerbaarheid"):

"Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

Het plan is een project van Het Raamwerk. Zij zullen samen met een ontwikkelingspartij het bouwplan uitvoeren. In 2004 is een exploitatieovereenkomst getekend tussen de gemeente Katwijk en Het Raamwerk (destijds Stichting Rijnlands Voorzieningen Centrum genoemd) waarin onder andere het kostenverhaal door de gemeente voor dit project wordt geregeld. Er is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd door Overwater Grondbeleid Adviesbureau BV op basis van het masterplan. Ook het kostenverhaal met betrekking tot planschade is geregeld in de exploitatieovereenkomst.

Voor de gemeente Katwijk is de economisch uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan geborgd middels de afgesloten exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst)."

18.6.    Naar het oordeel van de Afdeling strekt de verplichting in artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro niet zo ver dat de raad de door [appellant sub 3] gewenste informatie over de kosten en opbrengsten van de ontwikkeling voor Het Raamwerk in de plantoelichting moest vermelden.

Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. [appellant sub 3] heeft weliswaar zijn twijfels hierover geuit vanwege - zo blijkt uit zijn zienswijze over het ontwerpplan - de stelling in het besluit van 30 mei 2013 dat de grondexploitatie van Het Raamwerk onder druk staat. Hierover heeft de raad toegelicht dat dit kwam door de veranderde marktomstandigheden. Die zijn de aanleiding geweest voor wijzigingen van de herontwikkeling ten opzichte van het stedenbouwkundig plan uit 2004. Verder is van belang dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders op basis van de vertrouwelijke exploitatieopzet geen belemmeringen heeft gezien voor het slagen van de tweede fase van de herontwikkeling.

Het betoog faalt.

Vegetatie parkeergarages

19.    De Vereniging betwist dat er natuurwaarden worden toegevoegd door het aanbrengen van vegetatie op de daken van de parkeergarages waarin het plan voorziet. De waarde van de vegetatie voor de natuur is volgens haar namelijk beperkt. Bovendien betwijfelt de Vereniging of kan worden afgedwongen dat de planregels die tot het aanbrengen van vegetatie verplichten, worden nageleefd. Er is hiervoor immers geen voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen.

19.1.    De raad stelt dat niet is beoogd dat de vegetatie op de daken natuurwaarden toevoegt. Verder stelt de raad dat de Vereniging over de planregels voor de vegetatie op de daken geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. Voor zover de beroepsgrond wel besproken kan worden in deze procedure, stelt de raad dat bij de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen aan de planregels moet worden getoetst. Een voorwaardelijke verplichting is volgens de raad dan ook niet nodig.

19.2.    Artikel 6 van de planregels luidt:

"6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groen, water, speelvoorzieningen en voetpaden, kunstwerken, straatmeubilair waaronder schanskorven om hoogteverschil te overbruggen;

b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;

[…]

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.2.1 Parkeergarage

a. de parkeergarage wordt binnen de aanduiding 'parkeergarage' gebouwd;

b. het dak van de parkeergarage wordt met vegetatie bekleed.

[…]"

Artikel 7 luidt:

"7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Duinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. duinen, struiken en opgaande beplanting;

b. voetpaden

c. inritten ten dienste van de aanduiding 'wonen';

d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage;

[…]

i. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', zijn de gronden tevens bestemd voor:

1. wonen al dan niet in combinatie met een aan huis-gebonden-beroep;

2. tuinen met een landschappelijke waarde;

3. inritten en parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Parkeergarage

a. de parkeergarage wordt binnen de aanduiding 'parkeergarage' gebouwd;

b. het dak van de parkeergarage wordt met vegetatie bekleed.

[…]"

19.3.    Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat de zienswijze van de Vereniging niet refereert aan de bouwregels voor de parkeergarages, stelt de Afdeling vast dat de zienswijze van de Vereniging is gericht tegen het ontwerpplan in zijn geheel. Daarom kan niet worden gezegd dat het  betoog niet steunt op een zienswijze. Artikel 6:13 van de Awb staat dan ook niet in de weg aan de bespreking van het betoog.

19.4.    In het stedenbouwkundig plan staat:

"Het gebied zal ingericht worden als duin, met duinvegetatie. De paden en wegen worden uitgevoerd in een zandkleurige klinker met details van kinderkoppen. Dit vormt een eenheid met ‘blonde’ architectuur en groene daken."

19.5.    Gelet op het stedenbouwkundig plan staat de vegetatie op de daken van de parkeergarages ten dienste van de ruimtelijke uitstraling van het plangebied. Niet is gebleken dat de vegetatie bedoeld is om specifieke natuurwaarden te creëren, nog daargelaten wat daarvan in deze procedure het gevolg zou moeten zijn.

Verder stelt de Afdeling vast dat artikel 6, lid 6.2.1, onder b, en artikel 7, lid 7.2.1, onder b, van de planregels voorwaarden bevatten voor de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid niet heeft kunnen volstaan met het stellen van deze voorwaarden.

Om deze redenen faalt het betoog.

Het plandeel "Wonen - 2"

20.    De Vereniging richt zich ook tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2". Zij vindt dat hier te massale bebouwing mogelijk is gemaakt, die niet past bij het karakter van het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het duingebied dat tot het Natura 2000-netwerk behoort.

20.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de inzichten zijn gewijzigd sinds 2004 in verband met de gestegen woningbehoefte en de financiële haalbaarheid van de plannen. Verder is het de raad niet duidelijk wat de Vereniging bedoelt met overgangsgebied. Het terrein ligt binnen het stedelijk gebied van Katwijk. De hoogte van het gebouw heeft geen effecten op de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, aldus de raad.

20.2.    In het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" mogen 24 wooneenheden worden gerealiseerd in een bouwwerk met een goothoogte van maximaal 20 m en een bouwhoogte van maximaal 26 m.

20.3.    In het document waarin de uitwerking van de tweede fase van de herontwikkeling is beschreven (bijlage 2 van de plantoelichting) staat over dit plandeel:

"Ten opzichte van het masterplan is één woonlaag toegevoegd. Door een extra laag toe te voegen met een mooie dakopbouw/beëindiging markeert het gebouw het Zeehosgebied op afstand. Stedenbouwkundig is een stevig accent op deze hoek in verhouding met zijn omgeving. Het gebouw is enigzins gedraaid voor een betere oriëntatie van de woningen."

20.4.    Uit het hiervoor aangehaalde uitwerkingsdocument volgt dat de raad gemotiveerd heeft waarom hij om stedenbouwkundige redenen een hoogteaccent op deze locatie mogelijk wenst te maken. De raad heeft daarmee naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een in ruimtelijk opzicht onaanvaardbaar massale bebouwing. Daarom faalt het betoog.

Het plandeel "Gemengd - Woonzorgcomplex 2"

21.    De Vereniging richt zich tevens tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - Woonzorgcomplex 2". Dit is in de plantoelichting aangeduid als deelgebied 9. De Vereniging stelt dat de positionering van het hier voorziene gebouw aan de openbare weg onnodig is en niet aansluit bij de bestaande stedenbouwkundige situatie. De uitleg hierover in de zienswijzennota kan de Vereniging niet volgen.

22.    In de zienswijzennota staat (p. 32-33):

"De wijziging in deelgebied 9 is relatief gering. […] Het klopt dat de huidige groenstrook versmald gaat worden ter plaatse van het gebouw, maar echter niet zal worden onderbroken. Door de wijziging ontstaat er veel meer ruimte voor groen aan de Zeehostraat. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is deze wijziging een algehele verbetering."

22.1.    De verbeelding van het plan maakt duidelijk dat de wijziging van het deelgebied ten opzichte van het stedenbouwkundig plan uit 2004 ertoe heeft geleid dat er aan de Zeehosstraat meer ruimte is voor groen. In zoverre is te volgen waarom in de zienswijzennota wordt geconcludeerd dat de wijziging van het deelgebied een verbetering is. De Afdeling ziet in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen reden om dit standpunt voor onredelijk te houden. Daarom faalt het betoog.

Conclusie

23.    De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5] en [appellant sub 6] zijn ongegrond. Ten aanzien van hen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

24.    Het beroep van de Vereniging leidt tot de conclusie dat het besluit van 9 februari 2017 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De raad moet het in 16.6 geconstateerde gebrek in het besluit herstellen met inachtneming van hetgeen onder 17 is overwogen.

25.    Ten aanzien van de Vereniging zal in de einduitspraak worden beslist over de terugbetaling van het griffierecht en de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5] en [appellant sub 6] ongegrond;

II.    draagt de raad van de gemeente Katwijk op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 9 februari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zeehospitium fase 2" te herstellen en, voor zover nodig, een nieuw besluit te nemen en dit vervolgens zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

w.g. Helder    w.g. Jacobs
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2019

717.