Uitspraak 201802770/2/R3


Volledige tekst

201802770/2/R3.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen,

2.    [appellante sub 2], gevestigd te Rotterdam,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2802, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 14 december 2017 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 14 november 2018 heeft de Afdeling de hersteltermijn verlengd tot 16 weken na 22 augustus 2018.

Bij besluit van 29 november 2018 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Overschie" gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] hebben een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 4.2 overwogen dat het besluit van 14 december 2017 niet berust op een deugdelijke motivering.

2.    Gelet op hetgeen onder 4.2 van de tussenuitspraak is overwogen zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] tegen het besluit van 14 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Overschie" gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, omdat door de raad niet duidelijk is gemaakt waarom het belang bij de beoogde nieuwe groenbestemming voor hem zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen.

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het onder 4.2 genoemde gebrek in het besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.

4.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 29 november 2018 het bestemmingsplan "Overschie" gewijzigd vastgesteld. Daarbij is op de verbeelding een deel van de bestemming "Groen" aangepast naar de bestemmingen "Wonen" en "Tuin".

5.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

6.    [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] hebben in hun zienswijze aangegeven dat zij kunnen instemmen met het besluit van 29 november 2018. Tegen het besluit van 29 november 2018 is dan ook geen beroep van rechtswege van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] ontstaan.

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 14 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Overschie" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 14 december 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Overschie", voor zover de voorziene woningen aan de Burgemeester Wijnaendtslaan nabij huisnummer 50 niet in hun geheel als zodanig zijn bestemd;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor [appellante sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

646.