Uitspraak 201806554/1/R1


Volledige tekst

201806554/1/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Heerlen,

appellante,

en

de raad van de gemeente Heerlen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar [appellante], en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.M.F. Notermans, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het plan voegt een aantal stedenbouwkundige bepalingen, waaronder een regeling voor aan- en bijgebouwen bij woningen, toe aan bestaande bestemmingsplannen van de gemeente Heerlen.

[appellante] woont aan de Ovidiusstraat 32 te Heerlen. Zij richt zich tegen de regeling voor aan- en bijgebouwen in artikel 4, lid 4.7.2, van de planregels, een bepaling in lid 4.11 om daarvan af te kunnen wijken en het bouwovergangsrecht dat in artikel 5, lid 5.1 is opgenomen.

2.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat iedereen beroep zou kunnen instellen. Om belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen zijn, moet sprake zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit.

2.1.    De Afdeling is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [appellante] geen belanghebbende is. Haar belangen zijn niet rechtstreeks betrokken bij de bepalingen die zij bestrijdt. Voor het perceel van [appellante] en de woonpercelen in haar omgeving geldt het bestemmingsplan "Heerlen Zuid". In dat plan is binnen de bestemming "Wonen" een uitputtende regeling opgenomen voor aan- en bijgebouwen. Dat betekent dat de in onderhavig plan opgenomen bepalingen die [appellante] bestrijdt niet van toepassing zijn op haar perceel en de woonpercelen in haar omgeving. In artikel 3, derde lid, van de planregels is namelijk bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen alleen aanvullend zijn voor die onderwerpen waarvoor in een rechtsgeldig bestemmingsplan geen uitputtende regeling is opgenomen.

3.    Nu het beroep niet-ontvankelijk is, kan de Afdeling het beroep niet inhoudelijk behandelen.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019

703.