Uitspraak 201900933/2/R3


Volledige tekst

201900933/2/R3.
Datum uitspraak: 16 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1], wonend te Zuid-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,

2.    [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te Zuid-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,

en

de raad van de gemeente Hoeksche Waard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuid-Beijerland Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld. Ook hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 maart 2019, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 2] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos en A. van Bokkum, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 21 woningen als uitbreiding aan de zuidzijde van de oude kern van Zuid-Beijerland, op een locatie waar voorheen een agrarisch bedrijf en een paardenhouderij waren gevestigd. Het plangebied wordt begrensd door de Dorpsstraat aan de noordzijde en de Koninginneweg aan de westzijde.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen zijn omwonenden die in de Dorpsstraat en aan de Koninginneweg wonen.

Spoedeisend belang

3.    De voorzitter acht een spoedeisend belang aanwezig, nu is gebleken dat de initiatiefnemers voornemens zijn op korte termijn omgevingsvergunningen aan te vragen voor het bouwen van de woningen waarin het plan voorziet.

Voorlopige beoordeling

4.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben een aantal gronden aangevoerd waarin zij, kort gezegd, betogen dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen. In dit kader wordt onder meer gewezen op onduidelijkheden omtrent de juiste versie van de nota zienswijzen, en de vraag of de raad deze, gelet op de datum van totstandkoming, bij de besluitvorming heeft betrokken. Ook wordt de vraag opgeworpen of de ingediende individuele zienswijzen wel voor raadsleden te raadplegen zijn geweest. Ook wordt volgens verzoekers in de nota "Eindverslag inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Woningbouw Zuid-Beijerland Zuid" van 30 november 2017 ten onrechte melding gemaakt van een positief advies van het Kwaliteitsteam Hoeksche Waard.

4.1.    Dit betoog ziet op de wijze van totstandkoming van het bestreden en staat in zoverre niet in direct verband met de rechtmatigheid van de inhoud van het bestreden besluit. Ook wanneer het betoog dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen zou slagen, dan behoeft dat op zich nog niet zonder meer tot de uitkomst te leiden dat de inhoud van het bestreden besluit uiteindelijk geen stand kan houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter in het ter zake aangevoerde geen aanleiding het besluit te schorsen.

5.    Daarnaast betogen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen dat er geen draagvlak voor de ontwikkeling bestaat en dat het plan daarom op grond van de Omgevingsvisie Korendijk 2030 (hierna: de Omgevingsvisie) niet, of in ieder geval niet in deze vorm had mogen worden vastgesteld.

5.1.    De Omgevingsvisie bevat de passage dat de initiatiefnemer zelf de dialoog met de (in-)direct belanghebbenden organiseert en zorgvuldig aantoont dat er draagvlak is voor het initiatief. Wordt hieraan niet of niet in de juiste kwaliteit voldaan, dan dient het initiatief te worden gestaakt of alsnog in dialoog te worden gebracht met (in-)direct belanghebbenden. Anders dan verzoekers, leest de raad hierin geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting. Dat baseert de raad mede op de als bijlage bij de Omgevingsvisie gevoegde Afwegingsmatrix initiatieven toelichting op de Omgevingsvisie, waarin dat als zodanig staat geformuleerd. Deze lezing komt de voorzieningenrechter niet op voorhand onjuist voor. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het niet reëel lijkt om aan het verlenen van planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen als absolute voorwaarde te verbinden dat door de initiatiefnemer is aangetoond dat daarvoor onder alle (in-)directbelanghebbenden draagvlak bestaat. De planologische besluitvormingsprocedure is er juist op ingericht om alle betrokken belangen, die veelal deels ook tegenstrijdig zijn, tegen elkaar af te wegen. Bovendien betekent het aanwezig zijn van draagvlak op zich nog niet dat iedereen het met het betrokken initiatief eens moet zijn.

5.2.    In dit geval hebben er, zoals de raad en de initiatiefnemers ter zitting hebben toegelicht, reeds in het kader van de voorbereiding van het plan gesprekken plaatsgevonden tussen initiatiefnemers en omwonenden, heeft er - daargelaten de vraag op wiens initiatief dit is gebeurd - een bijeenkomst plaatsgevonden waarin het ontwerpplan aan omwonenden is gepresenteerd, en zijn omwonenden daarna nog persoonlijk uitgenodigd om met de initiatiefnemers in gesprek te gaan. Bij deze gelegenheden zijn de omwonenden in de gelegenheid gesteld om inbreng te leveren over de ontwikkeling.

In het licht hiervan ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat de initiatiefnemers zich onvoldoende hebben ingespannen om draagvlak te creëren en op grond waarvan de raad de planologische medewerking aan de ontwikkeling had moeten onthouden.

Het betoog faalt.

6.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat de zuidzijde van Zuid-Beijerland niet geschikt is als woningbouwlocatie. Daarover voeren zij aan dat de benodigde voorzieningen, zoals winkels en scholen, ontbreken. Verder zou de gemeente eerder welbewust hebben gekozen verdere uitbreiding tot de noordzijde van het dorp te beperken.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat de gronden aan de zuidzijde van Zuid-Beijerland al geruime tijd, in ieder geval sinds 2003, in beeld zijn voor woningbouw. Dat volgt onder meer uit de Structuurvisie Korendijk 2003-2020, de Structuurvisie Hoeksche Waard 2008 en de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard. Als uitwerking hiervan is het plangebied in de door de provincie goedgekeurde woningbouwprogrammering opgenomen en in aansluiting hierop is de afronding van de zuidelijke dorpsrand in de Omgevingsvisie Korendijk 2030 opgenomen. De voorzieningenrechter ziet aldus geen grond voor het oordeel dat woningbouw aan de zuidzijde van Zuid-Beijerland zich niet zou verdragen met gemeentelijk of regionaal beleid.

Ten overvloede voegt de voorzieningenrechter daaraan toe dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat de woningbouw waarin het plan voorziet aan de zuidzijde als afronding van het dorp zal fungeren en dat van verdere grootschalige uitbreidingen aan de zuidzijde van Zuid-Beijerland geen sprake meer zal zijn.

6.2.    In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de beperkte omvang van de voorziene ontwikkeling, verder op voorhand geen grond voor het oordeel dat het ontbreken van voorzieningen als scholen en winkels de onderhavige locatie ongeschikt maakt voor de woningbouw die het plan mogelijk maakt.

Het betoog faalt.

7.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen vrezen als gevolg van het bestemmingsplan een substantiële toename van verkeersoverlast rondom het plangebied. Daartoe voeren zij onder meer aan dat de toename van het aantal verkeersbewegingen is onderschat en dat gebreken kleven aan het verkeersrapport dat ten behoeve van de planvorming is opgesteld, zodat dat rapport niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd had mogen worden.

7.1.    Ten behoeve van de planvorming is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Het resultaat daarvan is neergelegd in het ‘Verkeersonderzoek nieuwbouw Koninginneweg Zuid-Beijerland’ van GraaffTraffic van 8 december 2017. De conclusie van dit rapport luidt dat de generatie van het autoverkeer, die het gevolg is van de nieuwbouwlocatie, met 172 autoverplaatsingen per etmaal gering is, dat de huidige infrastructuur in de Dorpsstraat en de Koninginneweg het autoverkeer - ook de toename ervan vanwege het plan - de komende tien jaar goed kan verwerken en dat verkeerskundig geen aanpassingen nodig zijn.

7.2.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben geen tegenonderzoek overgelegd waaruit blijkt dat het verrichte verkeersonderzoek zodanig onjuist is dat de raad zijn besluitvorming daarop niet heeft kunnen baseren. De enkele stelling dat de gebruikte tellingen niet representatief zouden zijn en de persoonlijke beleving van verzoekers dat zij de situatie anders ervaren, bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.

Verder hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen gewezen op reeds bestaande overlast, in de vorm van onder meer geluidhinder, geurhinder, verslechtering van de luchtkwaliteit en schade door trillingen. In het aangevoerde acht de voorzieningenrechter op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat de situatie ter plaatse als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan voor wat betreft die aspecten zodanig zal verslechteren, dat de raad het plan om die reden niet heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

8.    [verzoeker sub 2] en anderen stellen dat een wegbreedte van 4,3 m onvoldoende is om een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten te waarborgen van de achterzijde van de dijkhuizen aan de Dorpsstraat.

8.1.    De raad heeft toegelicht dat aan de zijde van de Dorpsstraat, naast nummer 147, een calamiteitenontsluiting zal worden gerealiseerd. Volgens de raad is een wegbreedte van 4,3 m hiervoor voldoende, nu die ontsluiting slechts zal worden gebruikt voor langzaam verkeer, en een brandweerwagen voldoende heeft aan een wegbreedte van 3,5 m, zoals ook gebruikelijk is voor een normale rijbaan.

De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen grond voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat het plan ook is beoordeeld door de veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, waaronder ook de brandweer valt, en dat deze heeft ingestemd met het plan.

[verzoeker sub 2] en anderen kunnen evenmin worden gevolgd in het betoog dat de achterzijde van de woningen aan de Dorpsstraat, die grenzen aan het plangebied, als gevolg van de bebouwing die het plan mogelijk maakt, voor hulpdiensten minder goed bereikbaar wordt dan in de huidige situatie het geval is. Ter zitting is hier onweersproken tegenover gesteld dat zich ter plaatse nu ook al erfafscheidingen bevinden en dat voldoende ruimte resteert om hulpdiensten of werkzaamheden te faciliteren.

Het betoog faalt.

9.    [verzoeker sub 1] kan zich niet verenigen met de hoofdontsluiting van het plangebied. Daartoe voert hij aan dat deze ten onrechte niet zuidelijker op de Koninginneweg, ter hoogte van de Torenweg, is voorzien, zoals door hem tijdig als alternatief is aangevoerd. De ligging van de ontsluiting die in het plan is voorzien, leidt volgens hem tot onevenredige overlast voor de direct omwonenden.

9.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

9.2.    De raad heeft de gekozen ontsluiting nader toegelicht. Allereerst is het door de relatief smalle afmeting van het plangebied gewenst om de toegangsweg in het midden te plaatsen met aan beide zijden ervan woonkavels. Daarnaast vindt de raad het onwenselijk om de ontsluitingsweg aan de rand van het plangebied aan te leggen, omdat daarmee een ongewenste harde rand tussen het dorp en het buitengebied ontstaat. Tot slot heeft de verkeersveiligheid een rol gespeeld in de afweging. Met de gekozen ontsluiting ontstaan op een afstand van ongeveer 30 m van elkaar twee T-kruisingen, in plaats van één volledig kruispunt. Volgens de raad zijn zowel de doorstroming als de verkeersveiligheid op T-kruisingen beter dan bij een volledig kruispunt. Dat komt doordat op een T-kruising minder verkeer rijdt. Ook zijn er op een T-kruising minder conflicten door kruisende bewegingen. Een T-kruising kent 6 conflictpunten tegenover 24 conflictpunten op een volledig kruispunt. De raad heeft er verder op gewezen dat T-kruisingen vlak na elkaar vaker voorkomen binnen de bebouwde kom en dat niet is gebleken dat dat tot meer ongevallen leidt.

9.3.    Hiermee heeft de raad nader gemotiveerd waarom voor de ontsluiting is gekozen waarin het plan voorziet. Het aangevoerde biedt de voorzieningenrechter op voorhand geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat, naar gesteld, ook met een ontsluitingsweg aan de rand van het plangebied een goede landschappelijke inpassing en groene afronding van het dorp mogelijk zouden zijn, maakt de door de raad gemaakte keuze nog niet onredelijk.

Het betoog faalt.

9.4.    Voor wat betreft de overlast voor omwonenden heeft de raad ter zitting toegelicht dat de ontsluiting is voorzien tegenover de woning aan de Koninginneweg 12. Met deze bewoner heeft overleg plaatsgevonden en is overeenstemming bereikt over het ter plaatse treffen van overlastbeperkende maatregelen. De raad heeft zich ter zitting verder op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat ook [verzoeker sub 1], als bewoner van de woning aan de Koninginneweg 10, met lichthinder als gevolg van het plan zal worden geconfronteerd. Mocht dat onverhoopt toch wel het geval blijken te zijn, dan heeft de raad ter zitting verklaard ook met [verzoeker sub 1] te zullen overleggen over ter zake te nemen overlastbeperkende maatregelen.

Voor zover [verzoeker sub 1] daarnaast ook overlast vreest van optrekkend en afremmend verkeer, heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door het plan veroorzaakte toename van verkeer zodanig beperkt is dat niet aannemelijk is dat daarmee verband houdend optrekkend en remmend verkeer - zo daar al sprake van mocht zijn - onevenredige overlast voor omwonenden zal opleveren.

Het betoog faalt.

10.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben verschillende gronden aangevoerd die, kort gezegd, zien op de inpassing van de voorziene ontwikkeling in de omgeving. Zij betogen dat de voorgevelrooilijn met 7 m te dicht op de Koninginneweg ligt. Daarnaast vinden zij dat de afstand tussen de gevels van de voorziene woningen en de bestaande woningen te klein is, en dat de bouwregels te ruim zijn en zodoende te grote woningen mogelijk maken. Tot slot waarborgen de planregels onvoldoende dat de in het plan voorziene groenstroken ook worden gerealiseerd.

10.1.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde op voorhand geen problemen met de inpassing van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Daartoe wordt als volgt overwogen

10.2.    Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is de voorgevelrooilijn van de aan de Koninginneweg voorziene woonbebouwing aangepast van 4 m naar 7 m. Een verdere teruglegging van die voorgevelrooilijn acht de raad onwenselijk omdat dat zou leiden tot een incourante kavelverdeling, -vorm en -invulling in het voorziene woongebied, alsmede tot een qua functionaliteit en stedenbouwkundige configuratie minder goede verhouding tussen voor- en achtertuinen. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daar komt bij dat in de huidige situatie binnen het plangebied twee bouwwerken aanwezig zijn, waarvan de voorgevels op een afstand van 4 m van de Koninginneweg liggen, en welke bouwwerken op grond van het bestemmingsplan niet hoeven te worden geamoveerd, en dat de voorgevelrooilijn ter plaatse van de Koninginneweg ook overigens geen regelmatig verloop kent. Het plan vormt in zoverre ook geen doorbreking van het aanwezige straatbeeld.

10.3.    De afstand tussen de gevels van de voorziene nieuwe woningen en de bestaande woningen aan de Dorpsstraat varieert tussen 45 en 85 m. Deze afstanden zijn zelfs voor dorpsbegrippen - ook in Zuid-Beijerland - niet gering. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van privacy, uitzicht en/of woongenot. Dat de in de planregels opgenomen maatvoering voor de nieuw te bouwen woningen ruimer is dan de afmetingen van de bestaande woningen maakt dat niet anders. Zoals ter zitting door partijen niet is weersproken, is de toegestane maatvoering weliswaar ruim, maar op zichzelf niet ongebruikelijk.

Het betoog faalt.

10.4.    Ter zitting heeft de raad desgevraagd overigens bevestigd de aanleg en instandhouding van de in het plan voorziene groenbestemming van belang te achten. De raad stelt verder dat dat in de met de initiatiefnemers gesloten exploitatieovereenkomst is geborgd. Gelet hierop heeft de beantwoording van de vraag of hiermee kan worden volstaan of dat ter zake in de planregels een voorwaardelijke verplichting had moeten worden opgenomen, geen spoedeisend belang en kan deze wachten tot de beoordeling in de bodemprocedure.

11.    [verzoeker sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de wijze waarop de binnen het plangebied aanwezige beschermenswaardige flora en fauna in de besluitvorming is betrokken.

11.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en, zo ja, of dergelijke medewerking kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

11.2.    De schuur waar zich volgens de Flora en Fauna quickscan Koninginneweg van Elzerman Ecologisch Advies van 18 september 2014 het nest met kerkuilen bevond is inmiddels gesloopt. De beantwoording van de vraag naar de rechtmatigheid van de gang van zaken hieromtrent - voor zover die in procedures als de onderhavige aan de orde kan komen - heeft aldus geen spoedeisend belang en kan ook wachten tot de beoordeling in de bodemprocedure.

11.3.    Verder is ten behoeve van de planvorming ecologisch onderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport ‘Onderzoek beschermde soorten Wnb Koninginneweg te Zuid-Beijerland’ van Elzerman Ecologisch Advies van 1 november 2017. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het plangebied door vleermuizen alleen - en in beperkte mate - als foerageergebied wordt gebruikt en dat voldoende foerageergebied resteert. Verder zijn er geen nesten van jaarrond beschermde vogels aangetrokken en zijn beschermde soorten van overige soortgroepen niet aangetroffen of ontbreekt geschikt leefgebied. Uitkomst van het onderzoek is dat voor de in het plan voorziene ontwikkeling geen ontheffing is vereist.

11.4.    Hetgeen [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het niet mogelijk is om in het plangebied woningbouw mogelijk te maken. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker sub 2] en anderen geen tegenonderzoek hebben overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek van Elzerman Ecologisch Advies van 1 november 2017 onjuist is. Anders dan is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor de aanname dat in het plangebied zwaluwen voorkomen. Gelet op de uitkomst van het ecologisch onderzoek heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

12.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de verzoeken af te wijzen. Ook in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen overigens hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter daartoe geen aanleiding.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Wijker-Dekker
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2019

562.