Uitspraak 201801152/1/R2


Volledige tekst

201801152/1/R2
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Soest,

2.    [appellante sub 2], gevestigd te Soest, en anderen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellante sub 2]),

3.    [appellant sub 3], wonend te Soest,

en

de raad van de gemeente Soest,

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Synergieplan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[appellante sub 2] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2019, waar [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. A. Hoogland, rechtsbijstandverlener te Woerden, en [gemachtigde C], [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.F. Supusepa en S.G.T. Koekoek, zijn verschenen.

Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde E], bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt in totaal 53 woningen op drie locaties in de gemeente Soest mogelijk. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] richten zich tegen het plandeel dat ziet op het perceel [locatie 1]. Op die locatie wordt een complex van 34 appartementen mogelijk gemaakt. [appellant sub 1] vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. [appellante sub 2] vreest dat het plandeel de gebruiksmogelijkheden van haar bedrijfsperceel beperkt. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel dat ziet op het perceel [locatie 2]. Op die locatie worden 5 woningen mogelijk gemaakt. [appellant sub 3] vreest eveneens voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn bedrijfsperceel.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep van [appellant sub 1]

3.    [appellant sub 1] stelt dat de in het plan toegelaten maximum bouwhoogte van 15 m voor het appartementencomplex aan de Weegbreestraat te groot is. Daartoe voert hij aan dat de situering van een gebouw met een bouwhoogte van 15 m op korte afstand van zijn perceel zijn privacy ernstig aantast. Verder stelt hij dat er in de wintermaanden in zijn woning schaduwwerking optreedt als gevolg van het appartementencomplex.

3.1.    Over de stelling van [appellant sub 1] dat het appartementencomplex zijn privacy ernstig aantast, overweegt de Afdeling als volgt.

Het plan maakt gestapelde woningen met een maximaal toegestane bouwhoogte van 15 m mogelijk. Ter zitting is vastgesteld dat het bouwvlak ligt op een afstand van ongeveer 38 m van de achtergevel van de woning van [appellant sub 1] en op ongeveer 14 m van zijn tuin. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op deze afstanden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het appartementencomplex de privacy van [appellant sub 1] niet op onaanvaardbare wijze aantast.

3.2.    Over de stelling van [appellant sub 1] dat het appartementencomplex in de wintermaanden leidt tot schaduwwerking in zijn woning, overweegt de Afdeling als volgt.

In de zienswijzennota staat dat het appartementencomplex alleen in de maand december leidt tot een toename van schaduw op de achtergevels van woningen aan de Smitsweg. Volgens de raad volgt uit de als bijlage C bij de zienswijzennota gehechte bezonningsstudie dat de schaduweffecten minimaal zijn, omdat de schaduwwerking op de achtergevel van de woning van [appellant sub 1] als gevolg van het appartementencomplex alleen toeneemt op enkele tijdstippen in de maatgevende maand februari. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in de zienswijzennota bedoeld is te verwijzen naar de maand februari. [appellant sub 1] heeft de bezonningsstudie niet weersproken. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling gezien de geringe schaduweffecten volgens de bezonningsstudie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwwerking in de wintermaanden op de woning van [appellant sub 1].

Het betoog faalt.

4.    [appellant sub 1] betoogt dat het realiseren van het plandeel voor het appartementencomplex leidt tot verkeersonveiligheid door toename van het verkeer, met name voor fietsers en schoolgaande kinderen. Ook zal de verkeerstoename geluidoverlast met zich brengen. Het toenemend verkeer en startende auto’s naast zijn perceel brengen ook een verhoogde milieuvervuiling met zich, aldus [appellant sub 1].

4.1.    In paragraaf 4.13 van de ruimtelijke onderbouwing voor het plandeel Weegbreestraat, die deel uitmaakt van de plantoelichting, zijn de gevolgen van het verkeer beoordeeld. Daarin staat dat het plandeel een toename van 204 vervoersbewegingen per etmaal met zich brengt. Gelet op deze relatief geringe toename heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerstoename niet leidt tot verkeersonveilige situaties en ook niet tot onaanvaardbare geluidoverlast.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het plan leidt tot verhoogde milieuvervuiling, overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 4.7 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat de raad de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit heeft beoordeeld met toepassing van de zogeheten NIBM-rekentool, als opgenomen in de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". Volgens deze regeling geldt dat een woningbouwproject met een aantal van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Gelet hierop heeft de raad zich ten aanzien van het plandeel Weegbreestraat terecht op het standpunt gesteld dat voor het plan, waarbij 34 woningen mogelijk worden gemaakt, geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden en geen luchtkwaliteitsonderzoek is vereist.

Het betoog faalt.

5.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de natuur. Er zullen bomen worden weggehaald, waardoor vogels en vleermuizen ter plaatse verdwijnen, aldus [appellant sub 1]. Het onderzoek dat de raad daarvoor heeft verricht, volstaat volgens hem niet.

5.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

5.2.    In de zienswijzennota staat dat de raad de gevolgen voor de natuur heeft onderzocht aan de hand van het rapport "Bomen Effect Analyse" van 17 januari 2017, opgesteld door bureau Treevision. [appellant sub 1] heeft dit rapport niet bestreden. Volgens de raad volgt uit het rapport dat zich binnen het plangebied en 5 m daarbuiten 31 bomen bevinden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat 15 bomen op de huidige parkeerplaats worden verwijderd en elders worden herplant. De bomen in openbaar gebied worden gehandhaafd. Verder volgt volgens de raad uit het "Verkennend onderzoek Flora- en faunawet ter plaatse van: [locatie 1] Soest" van bureau Eco Reest van 9 maart 2016 dat geen strikt beschermde diersoorten voorkomen op de locatie. De raad heeft zich gelet op deze onderzoeken in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de natuur en dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

6.    Voor zover [appellant sub 1] voor het overige verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende zienswijzennota is ingegaan op de zienswijze. [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.

7.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Beroep van [appellant sub 3]

8.    [appellant sub 3] stelt dat het plandeel voor woningbouw op het perceel [locatie 2] de gebruiksmogelijkheden van zijn aangrenzend bedrijfsperceel beperkt. Volgens het voor dit bedrijfsperceel geldende bestemmingsplan "Soestdijk" is daar bedrijvigheid toegestaan tot en met milieucategorie 2 als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). Voor deze bedrijvigheid geldt volgens de VNG-brochure een richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Anders dan de raad stelt, is de omgeving van dit plandeel volgens [appellant sub 3] niet aan te merken als een gemengd gebied, waardoor de richtafstand niet kan worden verkleind. Omdat de richtafstand van 30 m tussen het bedrijfsperceel van [appellant sub 3] en de in het plan voorziene woningen niet in acht wordt genomen, is ter plaatse van deze woningen ook geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. De toekomstige bewoners zullen hierover gaan klagen, hetgeen gevolgen kan hebben voor de gebruiksmogelijkheden van zijn bedrijfsperceel, aldus [appellant sub 3].

Volgens [appellant sub 3] wordt hij door de nieuwbouwwoningen in vergelijking met de reeds aanwezige woningen nabij zijn bedrijfsperceel nog verder in zijn gebruiksmogelijkheden beperkt. Weliswaar is de geluidruimte van zijn bedrijfsperceel reeds door de bestaande, dichterbij zijn bedrijfsperceel gelegen, woningen begrensd, maar er zijn volgens hem enkele bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 toegelaten die binnen deze geluidruimte nog wel mogelijk waren, maar door de nieuwbouw, in verband met de aan te houden afstanden voor de aspecten gevaar en geur, niet meer. [appellant sub 3] noemt met name de opslag van consumentenvuurwerk en een bakkerij. Hij stelt dat door de nieuwbouwwoningen, rekening houdend met vergunningvrij bouwen, niet meer kan worden voldaan aan de aan te houden minimumafstand van 8 m volgens het Vuurwerkbesluit. De raad heeft volgens [appellant sub 3] nagelaten om de aspecten geur en gevaar nader te onderzoeken.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een richtafstand van 10 m moet worden aangehouden, omdat de voorziene woningen volgens hem liggen in een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Volgens de raad bedraagt de afstand tussen de voorziene woning en het bedrijfsgebouw van [appellant sub 3] 12 m, zodat aan de richtafstand uit de VNG-brochure wordt voldaan. Daarmee heeft het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners en vormt het geen belemmering voor omliggende bedrijven, aldus de raad. [appellant sub 3] wordt volgens de raad door het plan ook niet verder beperkt in de gebruiksmogelijkheden van zijn bedrijfsperceel, omdat op kortere afstanden dan de voorziene nieuwbouwwoningen reeds woningen staan. De maximale gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel worden gezien deze nabij gelegen bestaande woningen al beperkt, omdat daarvoor de grenswaarden voor geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer al in acht moeten worden genomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het plandeel geen verdere beperking inhoudt van de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel van [appellant sub 3] wijst de raad op het rapport "Bedrijven en milieuzonering. [locatie 2] te Soest" van bureau Kragten van 23 april 2018 (hierna: het rapport Kragten).

8.2.    De VNG-brochure maakt voor de te hanteren richtafstanden ten opzichte van bedrijvigheid een onderscheid tussen een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is volgens de VNG brochure een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen, aldus de VNG-brochure.

8.3.    Volgens de zienswijzennota heeft de raad zich voor de typering van de omgeving als gemengd gebied gebaseerd op de aanwezigheid van de aan het plangebied grenzende bedrijfsbestemming, twee maatschappelijke bestemming en woonbestemmingen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet in redelijkheid tot die typering kunnen komen. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat de omgeving hoofdzakelijk bestaat uit woonbestemmingen en is te beschouwen als een woonwijk waar vrijwel geen andere functies voorkomen. Alleen het bedrijfsperceel van [appellant sub 3] en twee maatschappelijke bestemmingen vormen daarop een uitzondering. Daarmee is nog geen sprake van een functiemenging in de zin van de VNG-brochure. De raad is voor de beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid van de nieuwbouwwoningen dan ook van een onjuiste richtafstand uitgegaan.

8.4.    De richtafstanden in de VNG-brochure zijn bedoeld voor nieuwe situaties en kunnen in een bestaande woonomgeving niet zonder meer worden toegepast. Dat bij woningbouw niet aan de richtafstanden wordt voldaan, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet per definitie dat het woon- en leefklimaat in die woningen onaanvaardbaar zal zijn. Wel moet de raad de invloed van bedrijvigheid op de voorziene woningen nader onderzoeken. Volgens de VNG-brochure is geluidonderzoek noodzakelijk als de richtafstand niet in acht kan worden genomen.

Volgens de raad moet [appellant sub 3] ten aanzien van de bestaande en dichterbij zijn bedrijfsperceel gelegen woningen al voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en zijn de gebruiksmogelijkheden van dat bedrijfsperceel daarom al beperkt. Dat standpunt acht de Afdeling juist. In het door de raad overgelegde rapport Kragten is de geluidemissie van het bedrijfsperceel gebaseerd op de maximale gebruiksmogelijkheden, die echter worden begrensd door de beperking die geldt door de geluidniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de bestaande woningen aan de Nieuwstraat en de Beetzlaan die in acht moeten worden genomen. Uit het rapport volgt dat daarom het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer ter plaatse van de in het plan voorziene hoofdgebouwen en de mogelijke vergunningvrije aanbouwen op het achtererfgebied niet worden overschreden. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat het aspect geluid betreft geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwbouwwoningen te verwachten is.

In het rapport Kragten zijn naast het geluid ook de aspecten geur, stof en gevaar in verband met de bedrijfsbestemming onderzocht. Over deze aspecten staat in het rapport het volgende:

"Geur en stof

Ter aanzien van geurhinder en stofhinder is in afdeling 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een zorgplicht opgenomen ter voorkoming dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder dan wel stofhinder. Daarnaast is ter voorkoming van geurhinder in de omgeving in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor diverse activiteiten opgenomen dat afgezogen dampen en gassen, indien deze naar de buitenlucht worden geëmitteerd, ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen worden afgevoerd, dan wel via een ontgeuringsinstallatie worden geleid. In een straal van 25 meter rondom het bedrijf zijn reeds diverse woningen gelegen. Ten aanzien van emissie van stof is voor diverse activiteiten een emissienorm opgenomen. Het al dan niet aanwezig zijn van woningen in de omgeving van het emissiepunt is dan niet relevant. De aspecten geur en stof vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planvorming.

Gevaar

Bedrijven met een maximale milieucategorie 2 vallen over het algemeen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt ten aanzien van het aspect gevaar/ externe veiligheid verwezen naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS1 5). In deze PGS zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in acht moeten worden gehouden. Deze veiligheidsafstanden betreffen echter uitsluitend interne afstanden binnen een bedrijf. Externe veiligheidsrisico's van deze bedrijven reiken dus niet tot buiten de inrichtingsgrens. Het aspect gevaar vormt derhalve geen aandachtspunt voor de planvorming."

Hieruit volgt dat de nieuwbouwwoningen uit een oogpunt van gevaar, stof en geur niet leiden tot grotere beperkingen voor het bedrijfsperceel dan nu al het geval is.

[appellant sub 3] heeft in een reactie op het rapport Kragten erkend dat zijn bedrijfsperceel wat geluid betreft door het plan niet méér beperkt wordt dan nu al het geval is. De extra beperking zit er volgens [appellant sub 3] in dat de openingen van de huidige bedrijfshal gericht zijn op de nieuwbouwlocatie, waardoor de geplande nieuwbouw wat betreft veiligheidseisen leidt tot meer beperkingen. Voor zover [appellant sub 3] heeft toegelicht dat binnen de geluidruimte vuurwerkopslag nog de enige reële optie was die met de nieuwbouwwoningen illusoir wordt, omdat deze woningen (anders dan de bestaande) zijn geprojecteerd op te korte afstand van de bestaande deur van zijn bedrijfshal, volgt de Afdeling hem daarin niet. Volgens [appellant sub 3] kan de op grond van artikel 1.2a van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit aan te houden minimumafstand van 8 m vanaf de deuropening van zijn bedrijfshal tot de nieuwbouwwoningen niet worden gehaald. Dit zou zijn omdat de nieuwbouwwoningen inclusief vergunningvrije aanbouwen op 4 meter van de bedrijfsbestemming kunnen worden gerealiseerd. [appellant sub 3] gaat er echter aan voorbij dat het bouwvlak van deze bedrijfsbestemming verder naar achteren is gelegen en een bedrijfsgebouw ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Soestdijk" alleen binnen dat bouwvlak mag worden opgericht. Gelet hierop heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plan niet meer aan de afstandseis in het Vuurwerkbesluit kan worden voldaan.

Het betoog faalt.

9.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.

Beroep van [appellante sub 2]

10.    Het beroep van [appellante sub 2] richt zich tegen het plandeel met de woonbestemming voor het perceel [locatie 1]. Aan een deel van het bouwvlak voor de woonbestemming is de aanduiding "overige zone - belemmeringszone geluid-industrie" toegekend. [appellante sub 2] betoogt dat het bij deze aanduiding behorende artikel 6, lid 6.2.1, onder d, van de planregels in strijd is met de rechtszekerheid, omdat die bepaling verwijst naar het begrip "geluidgevoelige gebouwen" uit de Wet geluidhinder, terwijl dat begrip niet in de Wet geluidhinder is gedefinieerd.

10.1.    Artikel 6, lid 6.2.1, onder d, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen gelden de volgende regels:

[…]

d. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - belemmeringszone geluid-industrie' geldt, dat geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen in de zin van de Wet geluidhinder mogen worden gerealiseerd;

[…]."

10.2.    In de Wet geluidhinder is geen definitie opgenomen van "geluidgevoelige gebouwen". De raad heeft ter zitting verklaard dat met de verwijzing in deze bepaling bedoeld is dat binnen de aanduiding geen geluidgevoelige ruimten in de zin van de Wet geluidhinder mogen worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling is artikel 6, lid 6.2.1, onder d, van de planregels, nu daarin een onjuiste verwijzing naar de Wet geluidhinder staat, rechtsonzeker.

Het betoog slaagt.

11.    De Afdeling gaat bij de beoordeling van de beroepsgronden over de ruimtelijke inpasbaarheid van het plandeel uit van het standpunt van de raad dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - belemmeringszone geluid-industrie' geen geluidgevoelige ruimten zijn toegestaan, zoals door de raad bij de vaststelling van het plandeel is beoogd.

12.    [appellante sub 2] stelt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ruimtelijke effecten van het plandeel voor het appartementencomplex aan de Weegbreestraat. Er is weliswaar onderzoek gedaan naar de ruimtelijke inpasbaarheid van een bouwplan voor het appartementencomplex, maar volgens [appellante sub 2] is daarbij niet uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan, met name van een maximale bouwhoogte van 15 m.

Bovendien ligt het bouwvlak voor het appartementencomplex binnen de richtafstand van 30 m die volgens de VNG-brochure in een rustige woonwijk ten opzichte van een bedrijfsbestemming vanwege het aspect geluid in acht moet worden genomen. Volgens [appellante sub 2] gaat de raad bij de typering van de omgeving van het plangebied ten onrechte uit van een gemengd gebied met kortere aan te houden richtafstanden in plaats van een rustige woonwijk. De raad houdt bij die typering ten onrechte rekening met enkele andere functies in het gebied dan woonfuncties, die volgens [appellante sub 2] in de toekomst zullen verdwijnen.

Ook als van een kortere richtafstand van 10 m behorend bij een gemengd gebied moet worden uitgegaan, ligt een deel van het bouwvlak voor het appartementencomplex ten opzichte van de op het perceel van [appellante sub 2] rustende bedrijfsbestemming binnen deze richtafstand. Dat volgens de planregels in deze zone geen geluidgevoelige gebouwen mogen worden gerealiseerd, is onvoldoende garantie dat er in het appartementencomplex een goed woon- en klimaat zal zijn en het bedrijf van [appellante sub 2] daardoor niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.

Volgens [appellante sub 2] is gelet op de onjuiste gebiedstypering en de overschrijding van de richtafstanden ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de door haar bedrijf veroorzaakte geluidbelasting op de voorziene woningen. Daarbij wijst zij op het rapport "Akoestisch onderzoek. Geluidsuitstraling van [appellante sub 2]" van 18 februari 2019, opgesteld door bureau Valersi (hierna: Valersi-rapport). Volgens het Valersi-rapport heeft de raad bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting ten onrechte aangesloten bij de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, die 5 dB(A) hoger ligt dan de grenswaarde uit de VNG-brochure, behorende bij een rustige woonwijk. Volgens het Valersi-rapport veroorzaakt het houtbewerkingsbedrijf van [appellante sub 2] op twee beoordelingspunten op het bouwvlak voor het appartementencomplex een geluidbelasting van maximaal 54 dB(A). Daarmee worden de geluidniveaus uit zowel de VNG-brochure als het Activiteitenbesluit milieubeheer overschreden.

Hiermee is het plan volgens [appellante sub 2] in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft de raad nagelaten een belangenafweging te maken tussen enerzijds de bedrijfsbelangen van [appellante sub 2] en anderzijds het algemeen belang dat is gediend bij de ontwikkeling van woningen.

12.1.    In paragraaf 4.4. van bijlage 1 van de ruimtelijke onderbouwing voor de Weegbreestraat staat dat er onderzoek is gedaan naar de ruimtelijke inpasbaarheid van het plan in verband met de milieuzonering. De raad heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport "Onderzoek bedrijven en milieuzonering ten behoeve van een bouwplan aan de Weegbreestraat te Soest" van 9 juni 2016, opgesteld door bureau Windmill (hierna: rapport Windmill 2016). De conclusie van het rapport Windmill 2016 is dat [appellante sub 2] niet in haar (planologische) rechten wordt beperkt en dat sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. In het rapport Windmill 2016 is aansluiting gezocht bij de VNG-brochure.

12.2.    De raad heeft overeenkomstig het rapport Windwill 2016 de omgeving van het bedrijfsperceel van [appellante sub 2] ten tijde van de vaststelling van het plan aangemerkt als een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure, omdat de omgeving verschillende functies kent. Het plangebied wordt naast woonbestemmingen omgeven door de bedrijfsbestemming van [appellante sub 2] en door bestemmingen voor een moskee en een dierenartsenkliniek. Ook liggen er op korte afstand van het plangebied percelen met de bestemming detailhandel ten behoeve van meerdere supermarkten en winkels en percelen met een maatschappelijke bestemming ten behoeve van een scholencomplex. Gelet op deze verschillend bestemde functies heeft de raad de omgeving van het plangebied naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen aanmerken als een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat moet worden uitgegaan van een rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure. Wat er ook zij van de stelling van [appellante sub 2] dat op een informatieavond door of namens het gemeentebestuur is gezegd dat de moskee en de dierenartsenkliniek plaats zullen maken voor nieuwbouwwoningen, dient de raad uit te gaan van de planologische situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.

Volgens het rapport Windmill 2016 moet in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m tot bestaande bedrijven worden aangehouden. In het rapport Windmill 2016 is met deze richtafstand rekening gehouden, ongeacht de hoogte van het appartementencomplex. Weliswaar is in dit rapport uitgegaan van een bouwplan, maar naar het oordeel van de Afdeling komt dat wat betreft de situering en oppervlakte van het gebouw, die voor de aan te houden richtafstand van belang zijn, overeen met hetgeen in het bestemmingsplan maximaal is toegestaan. De conclusie is dan ook dat het rapport Windmill 2016 van de maximale planologische mogelijkheden uitgaat.

Gebleken is dat een klein deel van het bouwvlak op minder dan 10 m van de bedrijfsbestemming van [appellante sub 2] ligt. De raad heeft toegelicht dat ter plaatse van dit deel van het bouwvlak het trappenhuis van het appartementencomplex is voorzien. Aan dit gedeelte van het bouwvlak is op de verbeelding van het plan de aanduiding "overige zone - belemmeringszone geluid-industrie" toegekend, waarbinnen ingevolge de planregels geen geluidgevoelige gebouwen, bedoeld is geluidgevoelige ruimten, mogen worden gerealiseerd. In het plan is derhalve rekening gehouden met de richtafstand uit de VNG-brochure.

De raad stelt zich op het standpunt dat met inachtneming van de richtafstand en de aanduiding op de verbeelding het houtbewerkingsbedrijf van [appellante sub 2] door de realisatie van het appartementencomplex niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. Voor de nadere onderbouwing van dit standpunt heeft de raad het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Weegbreestraat Soest" van bureau Windmill van 25 april 2017 (hierna: het rapport Windmill 2017) overgelegd, waarin verslag is gedaan van onderzoek naar de door het houtbewerkingsbedrijf van [appellante sub 2] veroorzaakte geluidbelasting op het appartementencomplex. Volgens het rapport wordt de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, die overeenkomt met de grenswaarde uit de VNG-brochure voor een gemengd gebied, op de geluidgevoelige gevels van het appartementencomplex niet overschreden. [appellante sub 2] heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport zodanige gebreken of onjuistheden bevat dat dit niet aan het standpunt van de raad ten grondslag kan worden gelegd. Voor zover [appellante sub 2] stelt dat uit het Valersi-rapport volgt dat het houtbewerkingsbedrijf op de gevel van het appartementencomplex wel een overschrijding veroorzaakt van de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de VNG-brochure, overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 3.1 van het Valersi-rapport staat dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de toetspunten T01 en T02 maximaal 54 dB(A) bedraagt. Uit afbeelding 6 in paragraaf 2.5 van het Valersi-rapport volgt echter dat de toetspunten T01 en T02 zijn gelegen op de aanduiding "overige zone - belemmeringszone geluid-industrie", waar ingevolge de planregels geen geluidgevoelige gebouwen zijn toegestaan. [appellante sub 2] heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat binnen het deel van het bouwvlak waar ingevolge de planregels geluidgevoelige gebouwen wel zijn toegestaan, de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden.

Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld of dat het belang van [appellante sub 2] onvoldoende bij de belangenafweging is betrokken.

Het betoog faalt.

13.    In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat dat het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 6, lid 6.2.1, onder d, van de planregels, is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Zelf voorzien

14.    Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat partijen die een belang kunnen hebben bij dit plandeel in deze procedure zijn betrokken.

Verwerking in elektronisch vastgesteld plan

15.    Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

16.    Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

De raad dient ten aanzien van [appellante sub 2] op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Over de door [appellante sub 2] gemaakte deskundigenkosten overweegt de Afdeling als volgt. Het in opdracht van [appellante sub 2] opgestelde Valersi-rapport ziet op de beroepsgrond over de berekening van de geluidbelasting van het bedrijf van [appellante sub 2] op het voorziene appartementencomplex. Uit overweging 12.2. volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Omdat de beroepsgrond die wel slaagt, namelijk over de definitie van het begrip geluidgevoelig gebouw in de planregels, geen verband houdt met dit rapport, oordeelt de Afdeling dat de kosten voor dat rapport en de kosten van de naar de zitting meegebrachte deskundige niet voor vergoeding door de raad in aanmerking komen (vergelijk de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2505).

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ongegrond;

II.    verklaart het beroep van [appellante sub 2] gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Soest van 30 november 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Synergieplan" voor zover het betreft artikel 6, lid 6.2.1, onder d, van de planregels;

IV.    bepaalt dat artikel 6, lid 6.2.1, onder d, van de planregels van het bestemmingsplan "Synergieplan", als volgt komt te luiden:

"ter plaatse van de gebiedsaanduiding "overige zone - belemmeringszone geluid-industrie" geldt, dat geen nieuwe geluidgevoelige ruimten in de zin van de Wet geluidhinder mogen worden gerealiseerd;"

V.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 november 2017, voor zover dit is vernietigd;

VI.    draagt de raad van de gemeente Soest op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III, IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII.    veroordeelt de raad van de gemeente Soest tot vergoeding van bij [appellante sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.071,94 (zegge: duizendeenenzeventig euro en vierennegentig eurocent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VIII.    gelast dat de raad van de gemeente Soest aan [appellante sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro), met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Boermans
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

429-911.