Uitspraak 201806470/1/R2


Volledige tekst

201806470/1/R2.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Nieuwegein,

en

1.    de raad van de gemeente Nieuwegein,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "HN-locatie" vastgesteld.

Bij besluit van 2 juli 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 58 appartementen met parkeergarage inclusief uitrit op het perceel HN-locatie (Herenstraat 130 t/m 187) te Nieuwegein.

Bij besluit van 2 juli 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 13 bomen met herplant van 9 bomen op het perceel HN-locatie.

Bij besluit van 2 juli 2018 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld vanwege verkeerslawaai op de Noordstedeweg.

Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft Blauwhoed Projectontwikkeling B.V. (hierna: Blauwhoed) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen, en Blauwhoed hebben nadere stukken ingediend.

Bij twee besluiten van 20 september 2018 heeft het college de omgevingsvergunningen gewijzigd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2019, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door D.T. Melman, S.M. Siebers en W. Apperloo, zijn verschenen.

Voorts is Blauwhoed, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Breda, bijgestaan door [gemachtigde], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "HN-locatie" maakt de bouw van een woontoren met een maximum bouwhoogte van 35 m in het centrum van Nieuwegein mogelijk. De woontoren is voorzien op de gronden met de bestemming "Wonen". Deze gronden worden omsloten door de Noordstedeweg, de Herenstraat en de Doorslag. Verder bevat het plan bestemmingen voor groen en water. Ook voorziet het plan in een ondergrondse parkeergarage. [appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied. Zij vrezen onder andere dat het plan, tezamen met de in verband hiermee genomen overige besluiten, hun woon- en leefklimaat aantast.

Het bestemmingsplan, de omgevingsvergunningen en het besluit hogere grenswaarden zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Voor de mogelijkheid van beroep worden de bestreden besluiten op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de Wro als één besluit aangemerkt.

De Afdeling merkt de besluiten van 20 september 2018 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Gelet hierop dienen de beroepen te worden geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten.

Partijstelling

2.    [appellant] en anderen stellen dat Blauwhoed geen partij is in het geding en daarom niet in de gelegenheid moet worden gesteld aan het geding deel te nemen. Daartoe voeren [appellant] en anderen onder andere aan dat Blauwhoed voorafgaand aan de vaststelling van het plan met de gemeente een overeenkomst tot koop van de grond op de HN-locatie is aangegaan, terwijl zij wist dat omwonenden bezwaren zouden hebben tegen het plan. Zij menen dat met het sluiten van de overeenkomst gewacht had moeten worden om geen druk te leggen op raadsleden.

2.1.    Ingevolge artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet Blauwhoed een voldoende objectief bepaalbaar belang bij de besluiten hebben.

Blauwhoed heeft een zodanig belang bij de bestreden besluiten, omdat zij de beoogde ontwikkelaar is van het plan en houder is van de bestreden omgevingsvergunningen. Reeds daarom bestaat aanleiding om Blauwhoed op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te laten nemen.

Ontvankelijkheid

3.    Het beroep van [appellant] en anderen kan de Afdeling alleen behandelen als het ontvankelijk is. Blauwhoed stelt zich op het standpunt dat [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij bij de bestreden besluiten niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Daartoe voert Blauwhoed aan dat [appellant] op een afstand van ongeveer 140 m van de voorziene woontoren woont. Daardoor zijn de gevolgen van het plan voor [appellant] volgens Blauwhoed van te geringe betekenis om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te nemen.

Voorts heeft Blauwhoed zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [appellant] niet tijdig beroep heeft ingesteld namens de 111 andere bewoners die hij noemt en van wie hij na het einde van de beroepstermijn machtigingen heeft ingediend, omdat hun identiteit niet binnen de beroepstermijn kenbaar is gemaakt. Daarmee zijn deze 111 andere bewoners niet-ontvankelijk.

3.1.    Over het betoog van Blauwhoed dat het beroep niet tijdig mede is ingesteld namens de 111 andere bewoners die [appellant] noemt, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb dient het beroepschrift onder andere de naam en het adres van de indiener(s) te bevatten. De eerste pagina van de bijlage van het beroepschrift is voorzien van het opschrift "Vervolg beroepschrift". Daaronder staat dat het beroep is ingediend door [appellant], mede namens 111 buurtbewoners. Op pagina 24 van deze bijlage is een lijst opgenomen met de namen en adressen van [appellant] en 111 andere bewoners. Gelet daarop zijn de namen en adressen van de personen namens wie [appellant] mede beroep heeft ingesteld tijdig kenbaar gemaakt. Dat [appellant] na deze termijn op verzoek van de Afdeling machtigingen van deze bewoners heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd was beroep in te stellen namens deze 111 personen doet niet af aan de tijdige indiening van de namen en adressen.

3.2.    Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, van de Awb kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijke persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit - zoals in dit geval een bestemmingsplan, omgevingsvergunningen en een besluit hogere grenswaarden - toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

[appellant] woont op een afstand van ongeveer 70 m van het plangebied en ongeveer 135 m van de voorziene woontoren. Vast staat dat [appellant] vanaf zijn woning zicht heeft op het plangebied en de voorziene woontoren. Gelet op de maximale bouwhoogte van 35 m die in het plan mogelijk wordt gemaakt en de gevolgen van het plan voor het verkeer in de directe omgeving van de woning van [appellant], valt niet op voorhand uit te sluiten dat [appellant] feitelijke gevolgen van enige betekenis van het plan ondervindt. [appellant] is daarom belanghebbende bij de bestreden besluiten en ontvankelijk in zijn beroep.

De Afdeling ziet uit het oogpunt van proceseconomie aanleiding in dit geval af te zien van de beoordeling van de ontvankelijkheid van de 111 andere bewoners door wie het beroep mede is ingesteld. Daarbij is van belang dat de beoordeling van de ontvankelijkheid een vergaand onderzoek zou vergen waarbij geen belang bestaat gelet op het feit dat de beroepsgronden inhoudelijk behandeld worden vanwege de ontvankelijkheid van [appellant].

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden over de procedure

5.    [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. In dat verband voeren zij aan dat door een wethouder tijdens een inspraakavond is toegezegd dat het gehele plangebied een groenbestemming krijgt.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat de uitlatingen waar [appellant] en anderen op doelen zijn gedaan door een wethouder van de gemeente en niet door de terzake bevoegde raad, en dat bovendien niet gebleken is dat concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan over een groenbestemming voor het plangebied. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in een groenbestemming voor het gehele plangebied. Het betoog slaagt niet.

6.    [appellant] en anderen betogen dat de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten op meerdere punten misleidend zijn. Daartoe voeren zij aan dat de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen is gepubliceerd met een misleidende titel, zodat onnodig tijd verloren is gegaan in de voorbereiding op het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning. Ook bevat de aanvraag feitelijke onjuistheden. Voorts voeren zij aan dat in de plantoelichting een misleidende sfeerimpressie van de toekomstige locatie wordt gegeven. Volgens hen wordt met de sfeerimpressie ten onrechte de indruk gewekt dat het een groene locatie blijft.

6.1.    De Afdeling overweegt dat van de aanvraag waar [appellant] en anderen op doelen kennis is gegeven op de wijze zoals is voorgeschreven in artikel 3.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In deze kennisgeving is de locatie van de vergunde werkzaamheden aangeduid, zodat de stelling van [appellant] en anderen dat de titel van de aanvraag misleidend is niet kan worden gevolgd. [appellant] en anderen hebben verder niet onderbouwd dat de aanvraag overigens onjuistheden bevat die hadden moeten leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de plantoelichting een misleidende sfeerimpressie bevat, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen bindende betekenis heeft. Voor zover [appellant] en andere bedoelen dat in paragraaf 3.1 van de plantoelichting een afbeelding van de beoogde invulling van het plangebied is opgenomen die de raad heeft misleid bij het nemen van het besluit bestaat er geen reden om aan te nemen dat deze afbeelding zodanig afwijkt van de door het plan toegestane invulling van het plangebied dat de raad hierdoor is misleid of dat er om een andere reden een gebrek aan het besluit kleeft. Het betoog slaagt niet.

7.    [appellant] en anderen betogen dat de voorziene ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied, waaronder de wijken Jutphaas en Wijkersloot en de Doorslagzone ten onrechte niet in dit plan zijn verwerkt. Het vaststellen van een plan voor enkel de HN-locatie maakt dat de ontwikkelingen in en rond het centrum van Nieuwegein gefragmenteerd worden behandeld. Daardoor verdwijnt de samenhang uit beeld van alle ontwikkelingen in de binnenstad en de gevolgen daarvan op de omgeving, zoals de gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de Noordstedeweg, aldus [appellant] en anderen.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de binnenstad in Nieuwegein volop in ontwikkeling is. Er is voor gekozen om de ontwikkeling van de HN-locatie los te koppelen van andere voorziene ontwikkelingen in en rondom de binnenstad van Nieuwegein, zoals de wijken Jutphaas en Wijkersloot, de Doorslagzone, Erfstede en B2West. De ontwikkeling op de HN-locatie is namelijk voldoende concreet in tegenstelling tot deze overige ontwikkelingen.

7.2.    Het betoog van [appellant] en anderen strekt ertoe dat de raad de begrenzing van het plan niet zo heeft kunnen vaststellen dat deze uitsluitend de HN-locatie omvat. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een dusdanige samenhang met overige ontwikkelingen in de binnenstad van Nieuwegein dat voor deze locatie geen apart plan mocht worden opgesteld.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat los van de begrenzing van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van het plan in samenhang met andere ontwikkelingen in de binnenstad, overweegt de Afdeling het volgende. Met andere ontwikkelingen heeft de raad rekening gehouden, door in de plantoelichting de ruimtelijke gevolgen van verschillende ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied voor de omgeving te beschouwen. Onder meer zijn de gevolgen voor de verkeersafwikkeling in samenhang beschouwd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de "Mobiliteitstoets City Nieuwegein 2017" van 18 december 2017, opgesteld door SWECO (hierna: mobiliteitstoets).

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

8.    [appellant] en anderen betogen dat het plan hun woon- en leefklimaat onevenredig aantast. In dat verband stellen [appellant] en anderen dat de maximale bouwhoogte van de voorziene woontoren hun uitzicht aantast en via de ramen leidt tot hinderlijke zonlichtreflectie. Ook leidt het verwijderen van groen tot een onaanvaardbare aantasting van de groene structuur in de woonomgeving, maar ook tot een verslechtering van het leefklimaat, onder meer omdat het bestaande groen bijdraagt aan de kwaliteit van de lucht. Het verwijderen van het groen heeft bovendien onaanvaardbare gevolgen voor de aanvliegroute van vogels en vleermuizen in het plangebied.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan wenselijk is om te kunnen voldoen aan de behoefte aan woningen die in Nieuwegein bestaat en daarnaast ruimte behoudt voor een groene invulling van het plangebied. Mede om die reden is de mogelijkheid uit het voorgaande planologische regime om op deze locatie drie kantoorgebouwen te bouwen omgezet in de mogelijkheid om één gebouw te bouwen, waardoor het bestaande groen zoveel mogelijk wordt behouden.

8.2.    De Afdeling overweegt dat het plan enerzijds in een minder grote oppervlakte aan bebouwing voorziet dan het voorgaande planologische regime toestond, maar anderzijds wel voorziet in een woontoren van 35 m hoogte in plaats van de voorheen toegestane maximale hoogte van 22 m.

Over de toegestane bouwhoogte en het uitzichtverlies dat hiermee gepaard kan gaan, overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat de voorziene woontoren zal leiden tot beïnvloeding van het uitzicht ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen. Nu echter in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, alsmede het plangebied zich bevindt in een stedelijk gebied met hoge bebouwing in de directe omgeving, waaronder hoogbouw boven winkelpanden aan de overzijde van de Noordstedeweg, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bouwhoogte van 35 m een onevenredige inbreuk maakt op hun uitzicht. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hoogbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt past binnen de omgeving en kan dienen als entree van de toekomstige Doorslagzone.

Verder hebben [appellant] en anderen niet onderbouwd dat zonlichtreflectie via de voorziene woontoren onevenredige hinder met zich zal brengen. Overigens merkt de Afdeling op dat uit de stukken die aan het plan ten grondslag liggen blijkt dat in het ontwerp voor de woontoren glas wordt toegepast met reflectiewaarden die de lichtschittering tot een minimum beperken.

Over het standpunt van [appellant] en anderen dat het verdwijnen van het bestaande groen binnen het plangebied onaanvaardbaar negatieve gevolgen heeft voor het leefklimaat in de omgeving, overweegt de Afdeling dat in het plan rekening is gehouden met de leefbaarheid doordat het plan ten opzichte van het vorige planologische regime een minder groot bouwoppervlak toelaat, waarbij een deel van de bestaande groenstructuren wordt behouden. Het betoog slaagt niet.

8.3.    Voor zover [appellant] en anderen met het betoog over de gevolgen van het plan voor het groen in het plangebied ook doelen op de aantasting van aanvliegroutes van vogels en vleermuizen en daarmee op de soortenbescherming die in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is geregeld, overweegt de Afdeling als volgt.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd voor de gehele binnenstad. Deze is als bijlage 5 bij de plantoelichting gevoegd. In deze inventarisatie is geconcludeerd dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is voor de HN-locatie. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten niet nodig.

[appellant] en anderen hebben niet gesteld of betoogd dat deze inventarisatie leemten of gebreken bevat. De raad kon zich in redelijkheid op deze inventarisatie baseren.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog slaagt niet.

Verkeer en parkeren

9.    [appellant] en anderen betogen verder dat het plan leidt tot verkeers- en parkeeroverlast in hun woon- en leefomgeving en dat de verkeersveiligheid in gevaar komt. Doordat de verkeerstoename is berekend aan de hand van het aantal motorvoertuigen pet etmaal, is de daadwerkelijke te verwachten verkeersdrukte overdag op de Noordstedeweg onderschat. Ook leidt de verkeerstoename tot geluidsoverlast in de woningen van [appellant] en anderen en ontstaan er verkeersonveilige situaties doordat de laad- en losplaats op de Noordstedeweg te krap is ingericht. Mede hierdoor worden fietsers en schoolgaande kinderen blootgesteld aan levensgevaarlijke risico’s, aldus [appellant] en anderen. Daarnaast is de parkeernorm volgens [appellant] en anderen ten onrechte teruggebracht van 1,4 naar 1,2 parkeerplaatsen per woning, zodat er hinder en overlast van geparkeerde en auto’s en zoekverkeer zal ontstaan.

9.1.    In de mobiliteitstoets die hiervoor onder 7.2 is genoemd, zijn de gevolgen van het plan voor het verkeer beoordeeld. In de mobiliteitstoets zijn de ontwikkelingen betrokken die invloed hebben op het verkeer op de Noordstedeweg. Daaronder vallen de ontwikkelingen op de HN-locatie, de Doorslagzone en de Erfstede. In de mobiliteitstoets staat dat de HN-locatie een verkeerstoename van ongeveer 250 mvt/etmaal zal genereren. Deze toename is gecombineerd met de verkeerstoename als gevolg van de verwachte ontwikkelingen in de Doorslagzone en de Erfstede, en leidt tezamen op het drukste deel van de Noordstedeweg tot een toename van verkeer van maximaal 1000 mvt/etmaal - dat wil zeggen van 10.500 mvt/etmaal in de huidige situatie tot 11.500 mvt/etmaal in de situatie na afwikkeling van de verschillende voorziene ontwikkelingen. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, kan binnen deze aantallen ook de meest ongunstige situatie worden verwerkt, waarbij de verkeerstoename vanuit de HN-locatie 290 mvt/etmaal zou bedragen. De conclusie van het rapport is dat de toekomstige verkeersintensiteit binnen het huidige wegprofiel kan worden gedragen.

Omdat de bestaande verkeersintensiteit gemeten wordt in etmaalwaarden, volgt de Afdeling het betoog van [appellant] en anderen niet dat bij het bepalen van de gevolgen van het plan niet ook zou mogen worden uitgegaan van de etmaalwaarden, zoals in de mobiliteitstoets is gedaan. De enkele stelling van [appellant] en anderen dat het plan in tegenstelling tot de conclusie van de mobiliteitstoets leidt tot een toename van de onveiligheid situaties doordat de bestaande laad- en losplaats aan de Noordstedeweg te krap bemeten is, maakt verder niet dat de raad zich niet op dit onderzoek kon baseren. Voor het overige hebben [appellant] en anderen geen redenen gegeven waarom de mobiliteitstoets dusdanige leemten of gebreken bevat dat de raad zich voor de beoordeling van de gevolgen van het plan hier niet op zou mogen baseren.

Dit betekent ook dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de raad uitgegaan is van onjuiste gegevens bij de afweging over de geluidhinder die het verkeer bij [appellant] en anderen zal veroorzaken.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het plan niet tot verkeersonveilige situaties leidt. Het betoog slaagt niet.

9.2.    Bij het bepalen van de parkeerbehoefte binnen het plangebied heeft de raad het parkeerbeleid toegepast zoals is vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2011-2015, vastgesteld op 23 februari 2011. In deze nota is als standaard parkeernorm voor gestapelde woningen in het centrum, zoals voorzien in het plan, 1,4 parkeerplaats per woning vastgesteld, maar onder voorwaarden kan een norm van 1,2 parkeerplaats per woning worden gebruikt. Deze lagere norm kan worden gehanteerd als uit onderzoek blijkt dat een lagere parkeerbehoefte bestaat. Daarbij zijn de te verwachten parkeerdruk, de aanwezige parkeermogelijkheden, de aard en omvang van het verkeer van en naar de functie, de initiatieven op het gebied van mobiliteitsbeïnvloeding en het autogebruik ten behoeve van de functie relevant. Een stadscentrum wordt in de nota uitdrukkelijk genoemd als omgeving waarvoor een lagere norm kan worden gehanteerd.

In het rapport "Eindrapportage Mobiliteitstoets HN-Locatie" van 31 januari 2018, opgesteld door MUConsult B.V. in opdracht van Blauwhoed, is geconcludeerd dat voldaan wordt aan de voorwaarden om 1,2 parkeerplaats per woning te vereisen. Enerzijds zijn openbaar vervoer en fiets volwaardige alternatieven om het plangebied te bereiken, zodat verwacht wordt dat het autogebruik van de bewoners en bezoekers van de HN-locatie lager is dan gemiddeld. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat er binnen een straal van 100 m van het plangebied voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn. Geconcludeerd is dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het door [appellant] en anderen aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze eindrapportage zodanige gebreken of leemten bevat dat de raad niet uit kon gaan van deze conclusie. Het betoog slaagt niet.

Waterbergend vermogen

10.    Verder betogen [appellant] en anderen dat het plan afbreuk doet aan het waterbergend vermogen in het plangebied, zodat wateroverlast in het plangebied en hun leefomgeving niet kan worden uitgesloten. Dit komt volgens hen door het verwijderen van groen en de constructie van de ondergrondse garage.

10.1.    In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is voor de gevolgen die het plan heeft voor de waterhuishouding aangesloten bij richtlijnen die het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden geeft in het kader van waterberging. Daarin is geconcludeerd dat aan de richtlijnen voor de compensatie van te verharden oppervlak wordt voldaan. Hierbij is weliswaar niet gerekend met de oppervlakte van de parkeergarage die ondergronds wordt gerealiseerd, maar omdat deze parkeergarage wordt voorzien van een groen dak met een waterbergend vermogen van 45 mm berging per m2, hoeft deze op grond van de voormelde richtlijnen niet als te verharden oppervlakte te worden beschouwd. Uit het door [appellant] aangevoerde blijkt niet dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het plan voorziet in voldoende waterbergend vermogen. Het betoog slaagt niet.

Ecolab

11.    [appellant] en anderen betogen dat de activiteiten van het bedrijf Ecolab, dat ten noordoosten van het plangebied ligt, leiden tot luchtvervuiling en geur- en parkeeroverlast.

11.1.    Het plan maakt de bouw van een woontoren op de HN-locatie mogelijk. In paragraaf 4.7 van de plantoelichting is opgenomen dat het plan deels ligt binnen het invloedsgebied van Ecolab. Vanwege die ligging is onderzoek gedaan naar de gevolgen van Ecolab op het plangebied en het risico voor bewoners ter plaatse. De conclusie van het onderzoek is dat de planlocatie niet binnen de grenswaardecontour van het plaatsgebonden risico is gelegen en derhalve geen sprake is van gevaar voor de externe veiligheid van bewoners binnen het plangebied. [appellant] en anderen verwijzen wat betreft de activiteiten van Ecolab naar regels die zijn vastgesteld in een ander bestemmingsplan. Die regels kunnen in het onderhavige beroep, dat is gericht tegen het voorliggende plan, niet aan de orde komen. Het betoog slaagt niet.

Herhalen en inlassen zienswijze

12.    Voor zover [appellant] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij de bestreden besluiten behorende zienswijzennota is ingegaan op de zienswijze. [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.

Conclusie

13.    Het beroep tegen het plan, de omgevingsvergunningen en het besluit hogere waarden is ongegrond.

14.    In deze uitspraak is niet op de toepassing van het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht ingegaan. Daarmee heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel aan vernietiging van een of meer van de bestreden besluiten in de weg staat.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

723-911.