Uitspraak 201805129/1/A3


Volledige tekst

201805129/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] handelend onder de naam [lunchcafé], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 mei 2018 in zaak nr. 17/3539 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2017 heeft de burgemeester een aan [appellant] verleende exploitatievergunning ingetrokken.

Bij besluit van 10 juli 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 28 december 2017 heeft de rechtbank de burgemeester in de gelegenheid gesteld het in die tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 8 februari 2018 heeft de burgemeester het besluit van 10 juli 2017 van een nadere motivering voorzien.

Bij uitspraak van 17 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 10 juli 2017 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Besli, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, advocaat te Haarlem, L. Croese en T. Sanichar, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    Op 19 juli 2016 heeft de burgemeester aan [appellant] een exploitatievergunning verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf in de vorm van een lunchroom onder de naam [lunchcafé]. [lunchcafé] is half november 2016 geopend. [lunchcafé] is gelegen in de wijk Poelenburg in Zaandam, waar in september 2016 ernstige verstoringen van de openbare orde hebben plaatsgevonden. Omvangrijke inzet van politie en de Mobiele Eenheid was nodig. Ten tijde van belang was er nog steeds politietoezicht.

2.1.    Bij brief van 16 december 2016 heeft de burgemeester aan [appellant] medegedeeld dat hij voornemens is de aan [appellant] verleende exploitatievergunning in te trekken. Daarop heeft [appellant] [lunchcafé] gesloten. Op 22 december 2016 heeft tussen de burgemeester en [appellant] een gesprek plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt.

Vervolgens heeft de burgemeester op grond van artikel 2:28a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zaanstad 2013 (hierna: de Apv) de aan [appellant] verleende exploitatievergunning ingetrokken, omdat de openbare orde gevaar loopt. De burgemeester werpt in dit verband aan [appellant] tegen dat hij in strijd met artikel 2:28, eerste, tweede en derde lid, van de Apv handelde. Volgens de burgemeester exploiteerde [appellant] [lunchcafé] feitelijk als jongerencentrum terwijl hij daarvoor geen vergunning had, was [appellant] niet altijd aanwezig terwijl hij daartoe op grond van de Apv wel verplicht is en droeg hij geen zorg voor een goede gang van zaken in [lunchcafé] en de directe omgeving daarvan. Volgens de burgemeester heeft deze wijze van exploitatie van [lunchcafé] voor veel overlast gezorgd en vormde deze daarom een gevaar voor de openbare orde.

Uitspraken van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de burgemeester heeft mogen concluderen dat [appellant] in strijd handelde met artikel 2:28, eerste, tweede en derde lid, van de Apv. Uit twee mutatierapporten van de politie van 18 november 2016 en 2 december 2016 en een rapport van de Afdeling Straattoezicht Team Jeugdboa van 14 december 2016 blijkt duidelijk dat [appellant] [lunchcafé] feitelijk als een jongerencentrum exploiteerde, terwijl hij daarvoor geen vergunning had. Daarnaast staat vast dat [appellant], ondanks dat hij op grond van de Apv daartoe verplicht is, bij diverse bezoeken van de politie en toezichthouders niet aanwezig was in [lunchcafé]. Verder is de overlast die zich in de omgeving van [lunchcafé] heeft voorgedaan te relateren aan [lunchcafé]. Gelet hierop heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat als gevolg van de wijze waarop [appellant] [lunchcafé] exploiteerde, de openbare orde gevaar liep.

3.1.    De rechtbank heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een bestuurlijke lus toe te passen. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat niet duidelijk is of het Beleidsplan Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving 2016-2018 (hierna: het Beleidsplan) van toepassing is en of dat, zoals [appellant] heeft betoogd, ertoe zou moeten leiden dat een minder vergaande maatregel dan het intrekken van de exploitatievergunning had moeten worden toegepast.

3.2.    De rechtbank heeft in de einduitspraak overwogen dat de burgemeester op grond van de in paragraaf 3.6.1 van het Beleidsplan neergelegde interventiematrix in redelijkheid tot het intrekken van de aan [appellant] verleende exploitatievergunning heeft kunnen overgaan. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester mogen concluderen dat het gedrag van [appellant] aan te merken is als bewust-risiconemend en dat de wijze van exploitatie van [lunchcafé] aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen heeft. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het niet uitmaakt of [appellant] in het gesprek van 22 december 2016 een waarschuwing heeft gekregen dat zijn exploitatievergunning zou worden ingetrokken als niets zou veranderen in de wijze van exploitatie, omdat [appellant] niet langer wordt tegengeworpen dat hij niet aan een waarschuwing zou hebben voldaan.

Exploitatie in strijd met de Apv?

- Hogerberoepsgronden

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester heeft mogen concluderen dat hij bij de exploitatie van [lunchcafé] in strijd met de Apv heeft gehandeld en dat deze wijze van exploitatie een gevaar voor de openbare orde vormde.

Hij voert aan dat de aanwezigheid van veel jongeren in [lunchcafé] op zichzelf genomen nog niet maakt dat het een jongerencentrum is. [appellant] stelt daarnaast dat de uitlatingen van zijn vader persoonlijke opvattingen zijn die niet de zijne zijn. Verder blijkt, anders dan de burgemeester stelt, uit het verslag van het gesprek op 22 december 2016 niet dat hij doelbewust in strijd met de exploitatievergunning handelde. Evenmin was dit zijn bedoeling. Volgens [appellant] had de burgemeester tijdens vorenbedoeld gesprek duidelijk moeten maken waarom de exploitatie van [lunchcafé] niet in overeenstemming was met de exploitatievergunning en hadden zij vervolgens tot afspraken tot beider tevredenheid kunnen komen.

Verder voert hij aan dat er al veel eerder overlast was in de wijk Poelenburg, nog voordat hij [lunchcafé] opende, en dat dit na de sluiting van [lunchcafé] niet is veranderd. Verder blijkt volgens [appellant] nergens uit dat klanten lange tijd bleven hangen in [lunchcafé]. De meeste klanten kwamen maaltijden in [lunchcafé] nuttigen en vertrokken vervolgens.

- Beoordeling

4.1.    De burgemeester heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de wijze waarop [appellant] [lunchcafé] exploiteerde in strijd was met de Apv waardoor de openbare orde gevaar liep als bedoeld in artikel 2:28a, aanhef en onder c, van de Apv gewezen op twee mutatierapporten van 18 november 2016 en 2 december 2016 en een rapport van 14 december 2016.

4.2.    In het mutatierapport van 18 november 2016 staat dat de politie bij een bezoek aan [lunchcafé] constateerde dat er twintig jongeren waren, die onder meer tafelvoetbal, rummikub, kaartspellen en bordspellen speelden. De vader van [appellant] heeft zich voorgesteld als eigenaar. De vader van [appellant] heeft verklaard dat hij een plek voor jongeren wil, daarom [lunchcafé] heeft geopend en dat ze televisie kunnen kijken en spelletjes kunnen spelen. Alleen voor eten en drinken moet worden betaald.

In het mutatierapport van 2 december 2016 staat dat de politie meldingen van overlast door de jeugd sinds de opening van [lunchcafé] heeft ontvangen. De buurtbewoners rondom [lunchcafé] hebben te kennen gegeven dat zij overlast ervaren van groepen jeugd die voor de deur van [lunchcafé] roken. Het veiligheidsgevoel zou verdwijnen en er zouden regelmatig drugs worden gedeald. Ook hebben de bewoners verklaard dat er afval, waaronder lachgas capsules, wordt achtergelaten en dat er regelmatig, na 3 uur, nog mensen op straat staan. Daarnaast wordt er intimiderend gedrag waargenomen door de bewoners als zij voorbij lopen.

In het rapport van 14 december 2016 staat dat de Jeugdboa's hebben geconstateerd dat er een gespannen sfeer is ontstaan en dat de eigenaar [vader van [appellant]] heeft medegedeeld dat de Jeugdboa's en de politie niet langer welkom meer zijn. De Jeugdboa's hebben geconstateerd dat geen sprake is van een lunchroom. Er lagen geen menukaarten op tafel en er werd geen eten geserveerd. Wel stond een aantal waterpijpen op tafel en dronk een persoon alcohol. Er bevonden zich in [lunchcafé] jongeren afkomstig uit Poelenburg/Peldersveld. Deze jongeren zijn negatief in het nieuws geweest. In en om [lunchcafé] zijn diverse keren personen gesignaleerd die een gebiedsverbod hadden. Daarvan zijn 14 processen-verbaal van bevindingen opgemaakt. De eigenaar [vader van [appellant]] heeft verklaard niets te zullen doen tegen de overtreders van de gebiedsverboden. Ook is recentelijk een persoon binnen [lunchcafé] aangehouden in verband met een overtreding van een gebiedsverbod en is er een persoon afgevoerd met een overdosis GHB.

4.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester op grond van de mutatierapporten en het rapport van 14 december 2016 heeft mogen concluderen dat [appellant] [lunchcafé] feitelijk als een jongerencentrum exploiteerde. Dit volgt met name uit de feitelijke situatie zoals deze is beschreven in het rapport van 14 december 2016, uit de wijze waarop [lunchcafé] was ingericht en uit de verklaringen van de vader van [appellant]. De stelling van [appellant] dat de verklaringen van zijn vader niet per definitie zijn opvattingen zijn, kan niet worden gevolgd. De burgemeester heeft in dit verband erop mogen wijzen dat uit beide mutatierapporten en het rapport van 14 december 2016 blijkt dat de vader namens [appellant] het woord voerde. De burgemeester heeft zich eveneens op het standpunt mogen stellen dat [appellant] beoogde een jongerencentrum te exploiteren. Tijdens het gesprek op 22 december 2016 heeft [appellant] te kennen gegeven dat jongeren wat komen drinken in [lunchcafé] om vervolgens een aantal uren aldaar te ontspannen en dat hij iets voor de jongeren wil doen. Omdat [appellant] niet beschikte over een exploitatievergunning voor een jongerencentrum, handelde hij in strijd met artikel 2:28, eerste lid, van de Apv. De rechtbank heeft daarnaast onbestreden overwogen dat [appellant] in strijd handelde met artikel 2:28, tweede lid, van de Apv, omdat hij bij diverse bezoeken van de politie en toezichthouders aan [lunchcafé] niet aanwezig was. Hoewel de vader van [appellant] zich heeft voorgesteld als de eigenaar van [lunchcafé], is [appellant] als enige exploitant en leidinggevende op de exploitatievergunning vermeld. Verder heeft de rechtbank onbestreden overwogen dat [appellant] in strijd met artikel 2:28, derde lid, van de Apv handelde, omdat hij geen zorg droeg voor de goede gang van zaken binnen [lunchcafé] en de directe omgeving daarvan.

4.4.    De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de burgemeester op grond van de mutatierapporten en het rapport van 14 december 2016 heeft mogen concluderen dat de wijze waarop [appellant] [lunchcafé] exploiteerde een gevaar vormde voor de openbare orde als bedoeld in artikel 2:28a, aanhef en onder c, van de Apv. Dat er al overlast was voordat [lunchcafé] haar deuren opende, maakt dit niet anders. Gelet op de waarnemingen van de politie heeft de burgemeester mogen concluderen dat de overlast in de directe omgeving van [lunchcafé] toenam en dat deze is te relateren aan de wijze waarop [lunchcafé] werd geëxploiteerd. De burgemeester heeft daarbij toegelicht dat hij na de sluiting van [lunchcafé] geen meldingen van overlast meer heeft ontvangen van de politie en Straattoezicht.

Het betoog faalt.

Toepassing van een minder vergaande maatregel?

- Hogerberoepsgrond

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid op grond van de in paragraaf 3.6.1 van het Beleidsplan neergelegde interventiematrix heeft kunnen overgaan tot het intrekken van de aan hem verleende exploitatievergunning.

Hij voert aan dat een minder vergaande maatregel mogelijk was. Volgens [appellant] heeft hij zich altijd coöperatief opgesteld en geprobeerd om de problemen in de wijk samen op te lossen. Hij heeft dan ook [lunchcafé] na het voornemen van de burgemeester van 16 december 2016 gesloten om afspraken te kunnen maken om de rust te laten wederkeren in de wijk. Verder heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat zijn gedrag bewust-risiconemend was, waarbij de gevolgen van de overtreding aanzienlijk, dreigend of onomkeerbaar zijn als bedoeld in de interventiematrix. De burgemeester heeft niet toegelicht waarom dergelijke gevolgen zich zouden voordoen en heeft de interventiematrix onjuist toegepast, aldus [appellant].

- Beoordeling

5.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid op grond van de in paragraaf 3.6.1 van het Beleidsplan neergelegde interventiematrix heeft kunnen overgaan tot het intrekken van de aan [appellant] verleende exploitatievergunning. Gelet op wat onder 4.3. en 4.4. is overwogen, staat vast dat de wijze waarop [appellant] [lunchcafé] exploiteerde in strijd is met artikel 2:28, eerste, tweede en derde lid, van de Apv en dat dit een gevaar vormde voor de openbare orde als bedoeld in artikel 2:28a, aanhef en onder c, van de Apv. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gedrag van [appellant] als bewust risico-nemend als bedoeld in de interventiematrix moet worden aangemerkt. [appellant] beoogde een jongerencentrum te exploiteren, terwijl hij daarvoor geen exploitatievergunning had. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het verslag van het gesprek op 22 december 2016 valt op te maken dat [appellant] voor de veroorzaakte overlast niet de volledige verantwoordelijkheid als exploitant op zich neemt en dat hij zijn eigen rol daarin bagatelliseert. [appellant] heeft te kennen gegeven dat niet altijd een leidinggevende in [lunchcafé] aanwezig hoeft te zijn, dat het niet aan hem is om klanten met een gebiedsverbod te weren en dat hij zich passief opstelt tijdens controles door de politie en toezichthouders. De burgemeester heeft in dat verband zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] [lunchcafé] willens en wetens in afwijking van de aan hem verleende exploitatievergunning exploiteerde. De burgemeester heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijke gevolgen van de door [appellant] gepleegde overtredingen aanzienlijk, dreigend en/of omkeerbaar zijn. [lunchcafé] is gelegen in een wijk waar de openbare orde eerder fors is verstoord. De wijze waarop [appellant] [lunchcafé] exploiteerde, veroorzaakte opnieuw verstoringen van de openbare orde. [appellant] heeft zich hiervan geen rekenschap of inzicht gegeven, zodat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het vertrouwen dat hij [lunchcafé] overeenkomstig de aan hem verleende exploitatievergunning zal exploiteren niet is hersteld.

Het betoog faalt.

Waarschuwing

- Hogerberoepsgrond

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester hem niet langer tegenwerpt dat hij een waarschuwing heeft ontvangen.

Hij voert aan dat de burgemeester ook in het nader gemotiveerde besluit van 10 juli 2017 heeft vermeld dat hij hem tijdens het gesprek van 22 december 2016 heeft gewaarschuwd dat hij de exploitatievergunning zal intrekken als de wijze van exploitatie niet wijzigt. Gelet op het feit dat hij [lunchcafé] toen al had gesloten, hebben er geen overtredingen meer plaatsgevonden en was er daarom volgens [appellant] geen aanleiding om de exploitatievergunning in te trekken. [appellant] stelt dat hij hierop heeft mogen vertrouwen.

- Beoordeling

6.1.    Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, heeft hij nooit een waarschuwing ontvangen. Zoals in bijlage 3 van het Beleidsplan staat, betekent waarschuwen dat de overtreder een waarschuwingsbrief ontvangt waarin is opgenomen binnen welke termijn welke maatregelen of voorzieningen moeten worden getroffen. [appellant] heeft in dit kader een dergelijke brief niet ontvangen. Verder kan uit het verslag van het gesprek op 22 december 2016 niet worden opgemaakt dat [appellant] in enige vorm is gewaarschuwd. In het verslag staat immers dat het voornemen heeft aangetoond dat er iets moet gebeuren om het rustig te houden in de wijk, dat niet wordt geëxploiteerd volgens de vergunning, dat over de zaak op bestuurlijk niveau zal worden gesproken waarna een besluit wordt genomen en dat er nog steeds een risico bestaat op verstoringen van de openbare orde. Hoewel in het besluit van 10 juli 2017 staat dat [appellant] is gewaarschuwd, heeft de burgemeester dat niet gedaan en is [appellant] dat ook niet tegengeworpen. De burgemeester heeft immers ook in het besluit van 10 juli 2017 gemotiveerd waarom een waarschuwing niet aan de orde was. Zoals hiervoor onder 5.1. is overwogen, heeft de burgemeester verder in redelijkheid tot intrekking van de exploitatievergunning kunnen overgaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraken moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraken, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.

w.g. Borman    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

689.

BIJLAGE

Algemene plaatselijke verordening Zaanstad 2013

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

[…]

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. Het is verboden een commercieel horecabedrijf voor het publiek geopend te hebben als de exploitant of de leidinggevende niet in de inrichting aanwezig is.

3. De exploitant en de leidinggevende doen wat nodig is voor een goede gang van zaken in het horecabedrijf en in de directe omgeving daarvan.

[…]

Artikel 2:28a Intrekken of wijzigen van een vergunning

Onverminderd de in artikel 1:6 genoemde gronden voor het intrekken of wijzigen van een vergunning, en onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:

[…]

c. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;

[…]

i. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf.

[…]

Beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en handhaving 2016-2018

[…]

3.6 Sanctiestrategie

Hoe treedt de gemeente op bij overtredingen?

Om naleving van de regelgeving af te dwingen heeft de gemeente Zaanstad verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. In de sanctiestrategie staat beschreven wanneer de gemeente handhavend optreedt en welke instrumenten zij dan inzet. Bij de keuze van het inzetten van instrumenten sluit de gemeente Zaanstad zoveel mogelijk aan bij de Landelijke Handhaving Strategie (LHS versie 1.7, vastgesteld in 2014). De landelijke strategie is een instrument waarmee onder meer gemeenten, omgevingsdiensten, het OM en de politie voortaan op eenduidige manier optreden bij geconstateerde overtredingen. Met deze strategie kunnen toezichthouders in Nederland in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes maken en interventies op vergelijkbare wijze kiezen en toepassen.

Het toepassen van de LHS vindt plaats met behulp van een interventiematrix en een vast stappenplan. Startpunt van het stappenplan is een tijdens het toezicht gedane bevinding. In paragraaf 3.6.1 wordt een korte samenvatting van de LHS weergegeven. Zie voor de complete uitwerking van de Landelijke Handhaving Strategie bijlage 3 en/of de website van Infomil.

3.6.1 Stappenplan LHS

Toepassing van de LHS bestaat uit de volgende 5 stappen:

1. Plaats de bevinding in de interventiematrix;

2. Bepalen verzwarende aspecten;

3. Onderzoek samenwerking bestuur, politie en Openbaar Ministerie

4. Optreden met toepassing van de interventiematrix;

5. Vastlegging.

Stap 1. Plaats de bevinding in de interventiematrix

De kern van de LHS wordt gevormd door een interventiematrix, waarbij de toezichthouder de ernst van de gevolgen van een overtreding in combinatie met de houding van de overtreder bepaalt in welk vak van de interventiematrix de overtreding wordt geplaatst.

De interventiematrix is in figuur 2 weergegeven.

Figuur 2

Figuur 2. De interventiematrix Landelijke Handhaving Strategie

Stap 2. Bepaal of sprake is van verzwarende aspecten

Vervolgens bepaalt de toezichthouder of er verzachtende dan wel verzwarende factoren zijn (zoals bijvoorbeeld recidive), waardoor de overtreding een trede lager of hoger in de matrix terecht kan komen. Zie verder bijlage 3.

Stap 3 Onderzoek samenwerking bestuur, politie en Openbaar Ministerie

Indien een overtreding in het midden- of zware segment is gepositioneerd, stelt de LHS dat overleg met de strafrechtpartner plaatsvindt om te bepalen of alleen bestuursrecht of alleen strafrecht of bestuurs- en strafrechtelijke wordt opgetreden.

Stap 4 Optreden met toepassing van de interventiematrix

Op basis van stap 3 wordt de overtreding definitief in de matrix geplaatst. Zie hiervoor figuur 3 op de volgende pagina.

Figuur 3

Figuur 3. De interventiematrix voor het bepalen van de eerste interventie(s)

[…]

De gemeente zet de betreffende (combinatie van) interventie(s) in totdat sprake is van naleving. Als naleving binnen de door de gemeente bepaalde termijn uitblijft, wordt het proces vervolgd door middel van het inzetten van een zwaardere (combinatie van) interventie(s).

Stap 5 Vastlegging

De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden door de toezichthouder geregistreerd in Mozard.

Bijlage 3

[…]

Toelichting interventies van licht naar zwaar

a. Bestuursrechtelijk handhaven (herstellend)

[…]

Waarschuwen- brief met hersteltermijn

Waarschuwen betekent dat de overtreder naar aanleiding van een inspectie een waarschuwingsbrief ontvangt. Daarin is opgenomen welke maatregelen of voorzieningen getroffen moeten worden om na te leven en binnen welke (redelijke) termijn. In de brief staat ook dat de handhavinginstantie verdergaande bestuursrechtelijke interventies zal nemen (LOB, LOD), als blijkt dat de in de waarschuwingsbrief opgenomen maatregelen of voorzieningen niet zijn getroffen na het verstrijken van de termijn.

[…]