Uitspraak 201804509/1/A1


Volledige tekst

201804509/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bergen op Zoom,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 april 2018 in zaak nr. 17/6648 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2017 heeft het college besloten tot invordering bij [appellant] van een dwangsom van € 2.500,00.

Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. Ç Bayrak, advocaat te Bergen op Zoom, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Wouters en H. Weijers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie A] te Bergen op Zoom. Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast dat pand niet te (laten) gebruiken door meer dan één huishouden, te weten meer dan vier niet in familieverband samenlevende personen, dan wel voor kamerverhuur of logies, en een daar aanwezige ruimte zonder daglichttoetreding niet te (laten) gebruiken als woon en/of slaapruimte. De hoogte van de dwangsom is daarbij vastgesteld op € 2.500,00 per week of deel van een week met een maximum van € 10.000,00.

Op 13 december 2016 hebben gemeentelijk toezichthouders bij een controle vastgesteld dat het pand werd bewoond door meer dan vier niet in familieverband samenlevende personen en dat de ruimte zonder daglichttoetreding was ingericht als slaapkamer. Het college heeft hierop geconstateerd dat [appellant] de last van 18 augustus 2011 heeft overtreden. Het college heeft daarom besloten tot invordering van de dwangsom.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden heeft kunnen concluderen dat [appellant] de last heeft overtreden zowel wat betreft het aantal bewoners van het pand als het gebruik van een ruimte zonder daglichttoetreding.

2.    Er zijn over de controle van het pand twee controlerapporten overgelegd, namelijk een van 19 december 2016 naar aanleiding van de controle op 13 december 2016, en een aanvullend rapport van 13 juni 2017 naar aanleiding van vragen die speelden in het kader van de bezwaarprocedure. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van deze twee rapporten.

Hij stelt ten eerste dat de vier personen die op de [locatie A] waren ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en de vijf niet-ingeschreven personen die door de toezichthouders ter plaatse zijn aangetroffen niet daadwerkelijk allen in het pand verbleven. Twee van de ingeschreven personen waren volgens [appellant] op dat moment al verhuisd en drie van de vijf niet-ingeschreven personen waren slechts op visite. Hij stelt dat de in het controlerapport van 19 december 2016 opgenomen verklaringen, dat alle negen personen daadwerkelijk in het pand verbleven en geen andere woon- of verblijfplaats hadden, niet zijn afgelegd of verkeerd zouden zijn begrepen vanwege de taalbarrière met de Bulgaarssprekende niet-ingeschreven personen. Bovendien ontbreken foto’s van persoonlijke eigendommen en zijn te weinig bedden aangetroffen om alle aangetroffen personen te huisvesten, aldus [appellant], zodat niet aannemelijk is geworden dat zij daar verbleven. Weliswaar heeft een Nederlandssprekende bewoner verklaard dat in elk geval de vier ingeschreven personen allen daadwerkelijk in het pand verbleven, maar deze verklaring is onbetrouwbaar en later door de bewoner weer ingetrokken volgens [appellant]. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte nagelaten die bewoner ter zitting over diens verklaring te bevragen.

Ten tweede stelt [appellant] dat de rechtbank de ruimte zonder daglichttoetreding verkeerd heeft gekwalificeerd. Hoewel de ruimte als slaapkamer was ingericht, werd die volgens hem niet als woonruimte maar als opslagruimte gebruikt. Op de foto’s zijn in die ruimte slechts een jas en een tandenborstel te zien, terwijl bij daadwerkelijk gebruik als woonruimte meer persoonlijke eigendommen zouden moeten zijn gevonden, aldus [appellant].

2.1.    Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Wat [appellant] aanvoert geeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen in de rapporten.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank wat betreft de ruimte zonder daglichttoetreding niet mocht uitgaan van wat te zien is op de foto’s die bij het controlerapport van 19 december 2016 zijn gevoegd. Op die foto’s is naast een jas en een tandenborstel ook een opgemaakt bed te zien, evenals een op dat bed gerichte, op de elektriciteit aangesloten televisie en een bijzettafeltje met toiletartikelen. De stelling van [appellant] dat de ruimte slechts in gebruik was voor opslag kan gezien die inrichting al niet overtuigen. Bovendien heeft [appellant] ter zitting bevestigd dat de ruimte in ieder geval met enige regelmaat als slaapvertrek wordt gebruikt door logees. Hierdoor staat reeds vast dat [appellant] de last van 18 augustus 2011 heeft overtreden, nu daarin staat dat de ruimte niet als slaapvertrek mag worden gebruikt. Of de ruimte wordt gebruikt door een bewoner of een logee doet gezien de last niet ter zake. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de dwangsom is verbeurd, zodat het college kon besluiten tot invordering ervan.

Overigens heeft de rechtbank ook terecht geoordeeld dat de last van 18 augustus 2011 ook is overtreden vanwege het aantal personen in het pand. [appellant] heeft niet met tegenbewijs onderbouwd dat de verklaringen die in de rapporten zijn opgenomen niet zijn afgelegd of verkeerd zijn begrepen. De Nederlandssprekende bewoner heeft weliswaar ter zitting van de rechtbank aangegeven zijn eerder afgelegde verklaring te willen intrekken, maar in wat hij bij die gelegenheid heeft verteld hoefde de rechtbank geen reden te zien om de eerdere verklaring onjuist te achten. Ook de Afdeling gaat uit van de verklaring dat de vier ingeschreven personen daadwerkelijk in het pand verbleven. Aangezien volgens [appellant] ten minste twee van de vijf niet-ingeschreven personen ook in het pand verbleven, stelt de Afdeling vast dat ten minste zes personen in het pand verbleven. Dat aantal levert al een overtreding van de last op, wat ook verder zij van de vraag of de andere drie niet-ingeschreven personen die in het pand zijn aangetroffen daar eveneens verbleven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat ook vanwege het aantal personen in het pand de dwangsom is verbeurd, zodat het college kon besluiten tot invordering ervan.

Het betoog faalt.

3.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Drop    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

262-860.