Uitspraak 201806486/1/A1


Volledige tekst

201806486/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2018 in zaak nr. 17/4695 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een dakopbouw op de woning aan de [locatie 1] te Utrecht (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Erdogan en mr. H. Kavi, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [vergunninghouder] heeft op 9 januari 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een dakopbouw op het bestaande platte dak van de woning op het perceel. Dit bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ondiep”, omdat het aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven en de bestaande kapvorm of afdekking dient te worden gehandhaafd. Het college heeft, mede naar aanleiding van een zienswijze van [appellant], [vergunninghouder] gevraagd het bouwplan op enkele punten te wijzigen. Deze wijzigingen zagen op het volgende:
- de afvoer van hemelwater;
- de situering van de houten dakopbouw;
- de rollaag bij de overgang van het nieuwe metselwerk;
- een extra stalen balk om de druk van de dakopbouw op te vangen.
             Het college heeft bij besluit van 11 april 2017 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder].

2.    [appellant] woont in de aangrenzende woning op het perceel [locatie 2] en vreest dat de dakopbouw is voorzien op zijn perceel.

Ingetrokken betoog en verzoek

3.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend dat de dakopbouw niet kan worden geplaatst zonder dat de fundering wordt aangetast, is ter zitting van de Afdeling ingetrokken. Ook het verzoek van [appellant] om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht is ter zitting ingetrokken.

Wat is vergund?

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat. Daartoe voert [appellant] aan dat de dakopbouw wordt gerealiseerd op zijn perceel. Volgens [appellant] blijkt nergens uit dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag te wijzigen voorafgaand aan de vergunningverlening. Daarnaast bedraagt de aangevraagde breedte van de dakopbouw volgens de bouwtekeningen 4,00 meter terwijl de feitelijke breedte van het perceel van [vergunninghouder] 3,85 meter is volgens [appellant].

4.1.    [vergunninghouder] heeft, zoals hiervoor onder 1 is weergegeven, op verzoek van het college gewijzigde tekeningen ingediend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit deze gewijzigde bouwtekeningen kan worden afgeleid dat het bouwplan niet tot overschrijding van de erfgrens zal leiden. Uit deze tekening blijkt dat de opbouw in lijn ligt met de breedte van de voor- en achtergevel van de woning van [appellant]. De rechtbank is gelet hierop terecht tot de conclusie gekomen dat geen evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat, omdat het college geen omgevingsvergunning heeft verleend die voorziet in het bouwen van een dakopbouw op het perceel van [appellant]. Dat de gerealiseerde dakopbouw mogelijk is gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning, wat daar verder van zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit een kwestie van handhaving betreft.

Het betoog faalt.

Overige gronden

5.    [appellant] heeft in het hogerberoepschrift de overige bezwaren en aangevoerde gronden van beroep herhaald en ingelast. Op die gronden is de rechtbank ingegaan. [appellant] heeft, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het betoog faalt.

Slot en conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

700.