Uitspraak 201805231/1/A1


Volledige tekst

201805231/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Muiderberg, gemeente Muiden,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2018 in zaak nr. 18/978 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van het gebedshuis en het aansluitend terrein van maatschappelijke doeleinden naar woondoeleinden op het perceel [locatie A] te Muiderberg (hierna: het perceel).

Bij besluit van 16 januari 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr,. 201809186/1/A1 ter zitting behandeld op 12 maart 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. Kieft, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Schuit, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel, waarvoor bij besluit van 14 september 2017 door het college omgevingsvergunning is verleend voor het wijzigen van het gebruik van maatschappelijke doeleinden naar woondoeleinden, staat het voormalige gebedshuis van het Kerkgenootschap R.K. Parochie van Levend Water (hierna: de boskapel). [appellante] exploiteert het [bedrijf]. Zij wil graag een buurthuis beginnen waarin zij verschillende activiteiten wil aanbieden die betrekking hebben op gezond leven en gezond bewegen. [appellante] acht de boskapel op het perceel de ideale omgeving voor het uitvoeren van haar plannen.

2.    Het college heeft het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 14 september 2017 bij besluit van 16 januari 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college niet als belanghebbende bij dat besluit kan worden aangemerkt.

Bij uitspraak van 11 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen belanghebbende is bij het besluit van 14 september 2017, omdat zij slechts een afgeleid belang heeft.

Het hoger beroep van [appellante]

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij belanghebbende is bij het besluit van 14 september 2017. De rechtbank is er aan voorbij gegaan dat zij aantoonbaar initiatieven heeft ontplooid om in de boskapel een buurthuis te realiseren, dat zij door haar inspanningen en haar woonsituatie bij uitstek goed gepositioneerd is om een buurthuis in de boskapel te realiseren en dat haar project en het project waarvoor een vergunning is verleend elkaar uitsluiten, aldus [appellante]. Hierbij is volgens haar van belang dat er in Muiderberg geen andere, betaalbare ruimten beschikbaar zijn met een maatschappelijke bestemming. De rechtbank heeft verder niet onderkend dat zij belanghebbende is bij het besluit, omdat zij woont op het naastgelegen perceel [locatie B] en vanuit haar kamer zicht heeft op de boskapel, aldus [appellante].

3.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet als belanghebbende bij het besluit van 14 september 2017 kan worden aangemerkt. Uiterlijk tijdens de bezwaartermijn moet aan de eis van belanghebbendheid worden voldaan. Het college heeft een uittreksel van de basisregistratie persoonsgegevens overgelegd waaruit volgt dat [appellante] sinds 30 maart 2018 staat ingeschreven op het adres [locatie B]. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij eerder, namelijk tijdens de bezwarentermijn, feitelijk op het naastgelegen perceel [locatie B] is gaan wonen. Verder kan het door [appellante] aangevoerde over haar inspanningen om de boskapel te kopen en de bestemming ervan te herzien en het overigens door haar in dit verband aangevoerde ook niet leiden tot het oordeel dat zij om die reden als belanghebbende bij het besluit van 14 september 2017 kan worden aangemerkt. Haar belang bij het bemachtigen van de boskapel is een onvoldoende actueel belang. Ten tijde van belang had zij geen begin van aanspraak op de eigendom van de boskapel. Dat zij een bedrijfsplan heeft geschreven en bij de gemeente heeft geïnformeerd over het wijzigen van de bestemming van het perceel maakt dit niet anders.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

776.