Uitspraak 201807243/1/A1


Volledige tekst

201807243/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 18 juli 2018 in zaken nrs. 18/2090 en 18/2091 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college zijn beslissing om op 17 november 2017 zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten voor de toepassing van de zeer spoedeisende bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit, verzonden op 12 april 2018, heeft het college besloten om de gemaakte kosten voor de toepassing van de zeer spoedeisende bestuursdwang niet op [appellant] te verhalen en heeft het verder, onder aanpassing van de motivering, het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en het besluit van 21 november 2017 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 18 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.M. van Leeuwen, advocaat te Deventer en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Nikkels, R.H.M. Groot Kormelinck, R.B. Kattenbelt en M.G.J. Lubberink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van het gebouw aan de [locatie] in Haarlo (hierna: het gebouw). Dit gebouw werd door hem gebruikt als logiesverblijf voor arbeidsmigranten. Op 14 november 2017 heeft een toezichthouder van de gemeente samen met een adviseur van de brandweer het gebouw gecontroleerd. Op 16 november 2017 heeft het college, naar aanleiding van deze controle en een advies van de brandweer, geconcludeerd dat het gebouw brandonveilig is en het daarom gevaarlijk is om in het gebouw te overnachten. Op 17 november 2017 heeft het college de slaapkamers in het gebouw verzegeld. Het college heeft deze toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang op 21 november 2017 op schrift gesteld.

Bij besluit op bezwaar, verzonden op 12 april 2018, heeft het college onder aanvulling van de motivering het handhavingsbesluit van 21 november 2017 in stand gelaten. Het college heeft daarbij tevens besloten om de voor de toepassing van de zeer spoedeisende bestuursdwang gemaakte kosten niet op [appellant] te verhalen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college tot dit besluit heeft mogen komen.

Overtreding

2.    Naar aanleiding van de controle op 14 november 2017 is op 17 november 2017 in een constateringsrapport neergelegd dat het gebouw ernstige gebreken kent die ertoe leiden dat er een vergrote kans op brand is en veilig vluchten uit het gebouw in geval van brand niet is gewaarborgd. Het college stelt zich in het besluit van 21 november 2017 op het standpunt dat niet is voldaan aan verscheidene bepalingen uit het Bouwbesluit 2012, hetgeen een overtreding van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet oplevert. [appellant] heeft ter zitting bevestigd dat hij de  overtreding van dit artikel niet betwist.

Handhaving

3.    Aangezien [appellant] artikel 1b van de Woningwet heeft overtreden, was het college bevoegd om tot handhavend optreden over te gaan. In geschil is of de wijze waarop het college dit gedaan heeft, rechtmatig is.

4.    Het college heeft op grond van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) met toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang de slaapkamers in het gebouw verzegeld.

4.1.    Artikel 5:31 van de Awb luidt:

"1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."

Artikel 5.17 van de Wabo luidt:

"Een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen."

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet tot verzegeling van de slaapkamers had mogen overgaan. Hij voert daartoe aan dat verzegeling niet gericht is op beëindiging van de overtreding, hetgeen volgens hem niet is toegestaan omdat het toepassen van bestuursdwang moet zijn gericht op herstel. Bovendien werd op het moment van verzegelen het gebouw niet meer gebruikt om in te overnachten, waardoor had kunnen worden volstaan met bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom. [appellant] betoogt verder dat hij door de verzegeling de geconstateerde gebreken niet kan herstellen, het niet is toegestaan om aan verzegeling de voorwaarde te verbinden dat de herstelmaatregelen pas kunnen worden getroffen als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, er ten onrechte geen termijn aan de verzegeling is verbonden en de verzegeling gelet op het voorgaande oneindig kan duren.

5.1.    Het college is tot verzegeling overgegaan wegens de brandonveilige staat van het gebouw. In het besluit is opgenomen welke overtredingen van het Bouwbesluit 2012 ongedaan moeten worden gemaakt. Hoewel [appellant] terecht opmerkt dat de verzegeling op zichzelf niet tot herstel van de geconstateerde overtreding van artikel 1b van de Woningwet leidt, is het een bestuursorgaan op grond van artikel 5.17 van de Wabo toegestaan om, indien dat nodig is met het oog op de veiligheid, een ordemaatregel zoals verzegeling toe te passen.

Uit het constateringsrapport van 17 november 2017, dat akkoord is bevonden door de brandweer, blijkt dat het niet veilig is om in het gebouw te overnachten, wegens de vergrote kans op brand en het ontbreken van veilige vluchtroutes. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de conclusie van dit rapport te twijfelen. Het college heeft overleg gevoerd met de zaakwaarnemer van [appellant] over de brandonveiligheid. Dat door deze zaakwaarnemer tijdens dat gesprek en in later verstuurde e-mailberichten is toegezegd dat er niet meer in het gebouw zou worden overnacht, betekent niet dat het college niet tot verzegeling over mocht gaan. Het college heeft uiteen gezet dat door de brandonveiligheid overnachten in het gebouw zo gevaarlijk is, dat het niet enkel op de toezegging van de zaakwaarnemer kon vertrouwen. Het college stelt zich op het standpunt dat verzegeling de beste manier is om zeker te weten dat het gebouw niet voor overnachting gebruikt wordt, omdat op die manier niet elke avond hoeft te worden gecontroleerd of er inderdaad niet in het gebouw wordt overnacht. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet tot deze afweging heeft mogen komen.

De Afdeling overweegt verder dat in het primaire besluit van 21 november 2017 staat welke bepalingen uit het Bouwbesluit 2012 volgens het college worden overtreden. Het is aan [appellant] om te bepalen wanneer en op welke manier hij deze overtredingen wil opheffen. Een deel van de geconstateerde gebreken kan hersteld worden zonder dat de verzegeling hoeft te worden verbroken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de overige werkzaamheden in overleg kunnen worden verricht. De Afdeling vindt dat niet onredelijk. Dat voor het verrichten van deze werkzaamheden eventueel een omgevingsvergunning zal moeten worden aangevraagd, daargelaten of dat zo is, betekent niet dat het college de slaapkamers niet mocht verzegelen. Als de overtreding van artikel 1b van de Woningwet is opgeheven, zal het college de verzegeling verwijderen. [appellant] kan daartoe een verzoek indienen bij het college. De verzegeling is daarom niet oneindig.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht in het betoog van [appellant] geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de slaapkamers in het gebouw niet had mogen verzegelen.

Het betoog faalt.

6.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen zeer spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb, had mogen toepassen, overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals onder 5.1 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het college tot het toepassen van bestuursdwang door middel van verzegeling mocht overgaan. [appellant] heeft geen belang bij een bespreking van zijn betoog over de vraag of het college daarbij gebruik heeft mogen maken van zeer spoedeisende bestuursdwang. Als een dergelijk betoog slaagt, kan dat er in een geval als hier aan de orde alleen toe leiden dat wordt geoordeeld dat het college de kosten voor het toepassen van de bestuursdwang niet op de overtreder had mogen verhalen. In dit geval heeft het college zich echter bij het besluit op bezwaar, dat is verzonden op 12 april 2018, al op het standpunt gesteld dat het de kosten niet op [appellant] verhaalt. Als het betoog zou slagen, zou dat daarom in deze zaak nergens toe kunnen leiden. De Afdeling zal daarom dit betoog, en daarmee dus ook het argument dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang in strijd is met het handhavingsbeleid "Handhaafbeleid fysieke leefomgeving, Gemeente Berkelland, 2010-2011", niet beoordelen.

7.    Voor zover [appellant] het standpunt van het college dat er een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor (een deel van) de herstelwerkzaamheden en het gebruik van het gebouw, betwist, overweegt de Afdeling dat ook dat betoog niet wordt beoordeeld, omdat deze procedure niet ziet op de vraag of er voor deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is.

Conclusie

8.    De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college handhavend mocht optreden door het verzegelen van de slaapkamers in het gebouw. Het hoger beroep is daarom ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van V. van Dorst, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Van Dorst
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

357-811.