Uitspraak 201805737/1/A1


Volledige tekst

201805737/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2018 in zaak nr. 18/323 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 heeft het dagelijks bestuur de vierde partiële herziening legger oppervlaktewater waterschap Aa en Maas vastgesteld.

Bij uitspraak van 29 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2019, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.S. Langejan en R. Janssen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De percelen in de gemeente Helmond, sectie T, nrs. 847, 848, 322 en 2712 zijn gelegen in het gebied Groot Goor te Helmond. De percelen 2712 en 322 grenzen aan zowel de Elderseloop als de Haspelseloop en de percelen 847 en 848 grenzen enkel aan de Elderseloop. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Helmond" rust op het perceel de bestemming "Natuur". Deze percelen behoren volgens het kadaster toe aan de op 1 oktober 1988 overleden [overledene], althans aan haar erfgenamen. [appellant] is erfgenaam van [overledene].

Bij besluit van 25 september 2012 heeft het dagelijks bestuur aan Coöperatie Bosgroep Zuid-Nederland een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet verleend (watervergunning) voor het uitvoeren van diverse hydrologische werkzaamheden ten behoeve van het verhogen van de natuurwaarden in het natuurgebied Groot Goor. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen beroep ingesteld en dit besluit staat in rechte vast. Als gevolg van de werkzaamheden die voortvloeien uit deze watervergunning is de afvoer van de Elderseloop gewijzigd. Hierdoor heeft de Elderseloop een wijziging ondergaan, wordt de status van de Elderseloop van een A-waterloop een B-waterloop en is op grond van artikel 78 van de Waterschapswet een onderhoudsverplichting voor [appellant] ontstaan.

Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Helmond een watervergunning verleend ten behoeve van het uitvoeren van diverse hydrologische maatregelen in het natuurgebied Groot Goor. Bij uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:587 heeft de Afdeling het door [appellant] hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 1 juli 2015 staat daarmee eveneens in rechte vast. De uit deze vergunning voortvloeiende werkzaamheden aan de Haspelseloop hebben geen verandering gebracht in de B-status van de waterloop.

De in deze zaak aan de orde zijnde herziening van de legger is het gevolg van de wijziging van de afvoer van de Elderseloop en de daarmee gepaard gaande statuswijziging van de Elderseloop.

[appellant] verzet zich tegen de herziening van de legger, omdat daaruit voor hem een onderhoudsverplichting ten aanzien van de Elderseloop voortvloeit. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] verder te kennen gegeven dat de opgeknipte besluitvorming hem onvoldoende rechtsbescherming biedt.

2.    Artikel 78 van de Waterschapswet luidt:

"1. Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen.

2. Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen."

Beoordeling van het hoger beroep

3.    Weliswaar stelt [appellant] terecht dat in de aangevallen uitspraak de ligging van de percelen van [appellant] niet geheel juist is weergegeven, maar dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu deze onjuistheid niet van invloed is op de aan de uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen.

4.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte zijn gronden tegen de eerder aan Bosgroep Zuid-Nederland verleende watervergunningen en het bestemmingsplan "Buitengebied Helmond" niet heeft besproken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze gronden in deze procedure, die uitsluitend betrekking heeft op de partiële wijziging van de legger oppervlaktewater, geen rol spelen. Deze gronden dienden in de bestemmingsplanprocedure dan wel de vergunningprocedure aan de orde te worden gesteld. Voor zover [appellant] in hoger beroep de gronden tegen deze inmiddels in rechte vaststaande besluiten en de daaruit voor hem voortvloeiende schade heeft herhaald, zal ook de Afdeling niet toekomen aan beoordeling hiervan.

Dat door verschillende bestuursorganen afzonderlijke besluiten zijn genomen met betrekking tot onder meer het verrichten van werkzaamheden, het onderhoud van de waterlopen en de voor het gebied geldende bestemming, biedt geen grond voor het oordeel dat aan [appellant] adequate rechtsbescherming wordt onthouden. [appellant] heeft tegen desbetreffende besluiten rechtsmiddelen kunnen aanwenden.

5.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wijziging van de legger vooraf had moeten worden gegaan door een projectplan en dat het dagelijks bestuur na de vergunningverlening van 2012 onredelijk lang heeft gewacht met de verwerking van de statuswijziging in de legger. In dit verband wijst [appellant] er voorts op dat het Waterschap gedurende die periode, in de wetenschap dat de onderhoudsverplichting naar hem over zou gaan, de Elderseloop niet heeft onderhouden en [appellant] hierdoor nu voor hoge kosten komt te staan.

5.1.    Dit betoog slaagt niet. Het dagelijks bestuur dient de als gevolg van de uitgevoerde werkzaamheden ontstane statuswijziging van de Elderseloop vast te leggen in de legger. Het wijzigingsbesluit ziet niet op de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk. Geen grond bestaat dan ook voor het oordeel dat het dagelijks bestuur hiertoe een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet diende vast te stellen. Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat aan de verleende watervergunningen een projectplan vooraf had moeten gaan, kan dit in deze procedure niet aan de orde worden gesteld, zoal hiervoor onder 4 is overwogen.

De rechtbank heeft het terecht niet aannemelijk geacht dat [appellant] door een mogelijk gebrek aan onderhoud van de Elderseloop in de periode tussen verlening van de watervergunning van 25 september 2012 en de wijziging in de legger waarmee de onderhoudsverplichting naar [appellant] is overgegaan, extra onderhoudskosten voor zijn rekening zal moeten nemen. Weliswaar heeft het dagelijks bestuur erkend dat het vanwege de op grond van de watervergunning aldaar uitgevoerde werkzaamheden mogelijk is dat de Elderseloop in deze periode niet jaarlijks is onderhouden, maar het heeft in dat verband ter zitting van de Afdeling toegelicht dat de op vernatting gerichte natuurfunctie van de aan de waterloop liggende percelen met zich brengt dat niet veel onderhoud nodig is. Dat betekent ook dat het door [appellant] uit te voeren onderhoud en de daarmee gepaard gaande te verwachten onderhoudskosten voor [appellant] gering zullen zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting van het dagelijks bestuur.

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot partiële herziening van de legger wateroppervlakte waterschap Aa en Maas in strijd is met het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol bij het EVRM). Hiertoe heeft hij aangevoerd dat als gevolg van dit besluit en de hieraan voorafgegane besluitvorming zijn rechten als eigenaar van de aan de waterlopen grenzende percelen zijn geschonden.

6.1.    Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM luidt:

"Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren."

6.2.    De rechtbank heeft terecht met verwijzing naar jurisprudentie van Afdeling overwogen dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet in de weg staat aan de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de Waterschapswet een zodanige regulering is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de uit de gewijzigde legger voortvloeiende op [appellant] rustende onderhoudsverplichting een ontoelaatbare inbreuk op zijn eigendomsrecht met zich brengt. Geen grond bestaat dan ook voor het oordeel dat de aanwijzing als onderhoudsplichtige in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Pans    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

604.