Uitspraak 201901874/2/R1


Volledige tekst

201901874/2/R1.
Datum uitspraak: 12 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1], wonend te Epe,

2.    Stichting Behoud van het landgoed Tongeren, gevestigd te Epe,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Epe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Tongeren, herziening wonen 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en de stichting beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee zij beroep hebben ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 april 2019, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. J.A.R. de Boer, en de stichting, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 1] en bijgestaan door mr. J.A.R. de Boer, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door W. Roetert, zijn verschenen. Voorts is de Maatschappij tot exploitatie van het Landgoed Tongeren onder Epe B.V. (hierna: MELT), vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. L. Haver Droeze, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Ontvankelijkheid

2.    [verzoeker sub 1] woont aan de [locatie], in het plangebied, op korte afstand van het door hem bestreden plandeel voor het perceel Le Chevalierlaan 5a. [verzoeker sub 1] is naar voorlopig oordeel voor in ieder geval dit plandeel belanghebbende in de bodemzaak.

2.1.    De vraag is of de stichting in de bodemzaak als belanghebbende bij het voorliggende plan zal worden beschouwd. MELT stelt zich op het standpunt dat de stichting geen belanghebbende is bij het plan. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. De voorzieningenrechter heeft twijfel over de vraag of de stichting zodanige feitelijke werkzaamheden verricht dat deze toereikend zijn om van een rechtsreeks belang te kunnen spreken. Het louter in rechte opkomen tegen besluiten kan als regel immers niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2647). De voorlopige voorziening procedure leent zich echter niet voor een definitieve beantwoording van deze  vraag. Dat dient te geschieden in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom zowel aan de hand van het verzoek van [verzoeker sub 1] als dat van de stichting bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

De beheerschuur

3.    [verzoeker sub 1] en de stichting kunnen zich onder meer niet verenigen met de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" en "parkeerterrein" aan het perceel plaatselijk bekend als Le Chevalierlaan 5a. [verzoeker sub 1] vreest hierdoor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat op het perceel [locatie] en de stichting vreest een onevenredige aantasting van het landgoed Tongeren. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Spoedeisend belang

4.    MELT betwist dat in zoverre een spoedeisend belang bestaat bij de verzoeken van [verzoeker sub 1] en de stichting, omdat MELT niet voornemens is direct te starten met bouwen en eerst de verlening van de vergunning moet worden afgewacht. De raad heeft echter toegelicht dat ten aanzien van het perceel Le Chevalierlaan 5a een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor de renovatie en verbouw van de houtschuur tot gebruiksruimte. Deze omgevingsvergunning kan volgens de raad op grond van het door [verzoeker sub 1] en de stichting bestreden plandeel worden verleend. Reeds hierom is met de verzoeken een spoedeisend belang gemoeid. Dat de omgevingsvergunning nog niet is verleend en tegen een toekomstig besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe tot verlening van de desbetreffende omgevingsvergunning rechtsbescherming open staat, maakt dit niet anders. Als de verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen en het plan daardoor in werking treedt, zal dit ertoe leiden dat de gevraagde omgevingsvergunning voor renovatie en verbouwing van de houtschuur kan en zal worden verleend. In geval van afwijzing van de verzoeken om een voorlopige situatie ontstaat mogelijk een onomkeerbare situatie, waarbij de bestaande schuur wordt gerenoveerd en verbouwd, ongeacht de uitkomst van de bodemzaak. Dit komt door de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die is neergelegd in de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78). De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding het verzoek in zoverre inhoudelijk te bespreken.

De bestemming "Maatschappelijk"

5.    [verzoeker sub 1] acht de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" aan de beheerschuur niet geschikt, omdat daarmee, gelet op artikel 1, lid 1.43, van de planregels, wordt voorzien in veel meer maatschappelijke activiteiten dan alleen het beheer van het landgoed.

5.1.    Aan het perceel Le Chevalierlaan 5a is de bestemming "Maatschappelijk" met gedeeltelijk de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" en "parkeerterrein" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Maatschappelijk - beheerschuur' uitsluitend voor een beheerschuur ten dienste van het landgoed en het gebruik daarvan voor activiteiten, zoals opgenomen in onderstaande tabel:

201901874/2/R1 Tabel

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor een (halfverhard) parkeerterrein ten dienste van het gebruik van de nabij gelegen beheerschuur;

met daarbij behorende:

c. gebouwen;

d. andere bouwwerken;

e. andere werken, tuinen en erven;

f. inritten, wegen en paden."

5.2.    Artikel 1, lid 1.19, van de planregels omschrijft een beheerschuur als volgt: "een beheerschuur is een schuur die ten dienste staat van het beheer van het landgoed." Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden de gebruiksmogelijkheden voor de beheerschuur op het perceel Le Chevalierlaan 5a bepaald door de regeling in artikel 4, lid 4.1. van de planregels. Wat verstaan moet worden onder een 'beheerschuur' zoals bedoeld in deze bepaling, blijkt uit de begripsomschrijving in artikel 1, lid 1.19, van de planregels. Deze beheerschuur mag uitsluitend worden gebruikt voor opslag, kantoor, ontvangsten, rondwandelingen en aandeelhoudersvergaderingen en familiewerkdagen, waarbij voorwaarden zijn gesteld aan de frequentie van deze activiteiten en het aantal deelnemers. Door het toekennen van de functieaanduiding aan het gehele bestemmingsvlak gelden de restricties voor het gebruik eveneens voor de gronden buiten het gebouw, voor zover binnen dit bestemmingsvlak gelegen. Dat in artikel 1, lid 1.43, van de planregels een ruimere omschrijving is gegeven van "maatschappelijke voorzieningen" leidt er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toe dat daardoor een ruimer gebruik van de beheerschuur is toegestaan dan beschreven in artikel 4, lid 4.1. van de planregels. De raad heeft overigens ter zitting ook bevestigd dat deze lezing overeenstemt met de bedoeling van de planwetgever.

5.3.    Voor zover [verzoeker sub 1] en de stichting ter zitting hebben betoogd dat de gestelde begrenzingen aan de voorziene activiteiten in voormelde tabel niet uitvoerbaar en evenmin handhaafbaar zijn, overweegt de voorzieningenrechter dat zij dit voorshands niet aannemelijk hebben gemaakt. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de raad en MELT ter zitting hebben toegelicht dat de voorziene activiteiten wat betreft de omvang en frequentie overeenstemmen met, de concrete voornemens van MELT, zodat overschrijdingen van de in de tabel opgenomen begrenzingen door MELT op voorhand niet te verwachten zijn.

5.4.    Gezien het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" aan de gronden onder en rondom het gebouw op het perceel Le Chevalierlaan 5a niet passend is voor de activiteiten die MELT ter plaatse wenst uit te oefenen.

Woon- en leefklimaat

6.    [verzoeker sub 1] vreest een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de raad redelijkerwijs geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de aanbevolen richtafstanden uit de VNG-brochure voor kantoordoeleinden. Volgens hem had aansluiting gezocht moeten worden bij de aanbevolen richtafstand van 30 meter voor maatschappelijke functies. Verder voert [verzoeker sub 1] aan dat aan beide richtafstanden niet wordt voldaan, omdat de meting in dit geval had moet plaatsvinden vanaf de grens van de bestemming "Maatschappelijk" tot de woonbestemming op het perceel [locaties]. Nu deze bestemmingsvlakken aan elkaar grenzen, bedraagt die afstand volgens [verzoeker sub 1] 0 meter.

6.1.    De aanbevolen richtafstanden in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) hebben betrekking op de afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van een bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263). De in de brochure opgenomen afstanden zijn echter indicatief, zodat daarvan gemotiveerd kan worden afgeweken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH7186). In paragraaf 6.6 van de plantoelichting staat dat aansluiting is gezocht bij de aanbevolen richtafstand in de VNG-brochure voor kantoren van 10 meter. [verzoeker sub 1] woont in één van de drie huurappartementen in het Oude Huis Tongeren, plaatselijk bekend als [locatie]. De afstand tussen het huurappartement van [verzoeker sub 1] binnen het bestemmingsvlak "Wonen - 1" en het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" bedraagt minimaal 22 meter. Nu niet aannemelijk is dat het appartement van [verzoeker sub 1] wordt uitgebreid tot aan de woonbestemmingsgrens, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" aan het perceel Le Chevalierlaan 5a onaanvaardbare hinder voor [verzoeker sub 1] ontstaat.

6.2.    In het betoog van [verzoeker sub 1] dat de raad in redelijkheid geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de aanbevolen richtafstand voor kantoren, omdat tevens is voorzien in maatschappelijke functies, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor de verwachting dat dit betoog in de hoofdzaak zal slagen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat de raad naar voorlopig oordeel in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [verzoeker sub 1] bij een afstand van ruim 20 meter, nu gelet op de planologische gebruiksmogelijkheden sprake is van een in omvang en frequentie begrensd gebruik voor zowel de functie kantoor als enkele andere activiteiten.

6.3.    Voor zover de stichting zich eveneens beroept op de richtafstanden tot woningen uit de VNG-brochure is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat dit betoog gelet op artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot een vernietiging van het bestreden plandeel. Daarom ziet de voorzieningenrechter af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

6.4.    Voor zover [verzoeker sub 1] vreest voor parkeeroverlast en hinder door extra verkeersbewegingen als gevolg van de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" aan het perceel Le Chevalierlaan 5a, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel geen onaanvaardbare parkeer- en verkeeroverlast voor [verzoeker sub 1] tot gevolg heeft. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat parkeren uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Gelet op de afstand tot en de ligging van het voorziene parkeerterrein ten opzichte van het appartement van [verzoeker sub 1] en de omstandigheid dat de voorziene parkeerplaats, gelet op artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels, alleen ten dienste van het gebruik van de beheerschuur staat, bestaat voorshands geen aanleiding deze planregeling onredelijk te achten.

De bestaande schuur en alternatieve locaties

7.    Voor zover de stichting nog heeft gewezen op alternatieve locaties voor de voorziene kantoorfuncties in een nabijgelegen landhuis en school, overweegt de voorzieningenrechter dat, daargelaten of deze locaties kunnen worden aangemerkt als alternatieven, de raad heeft gekozen voor het perceel Le Chevalierlaan 5a vanwege de aanwezigheid van een vervallen schuur ter plaatse die reeds voor opslag wordt gebruikt. Dit acht de voorzieningenrechter voorshands niet onredelijk. Wat betreft het betoog van [verzoeker sub 1] en de stichting dat deze schuur illegaal is opgericht en/of verbouwd, heeft de raad ter zitting toegelicht dat het gebouw is opgericht rond 1815, in een tijd dat nog geen vergunningplicht gold. [verzoeker sub 1] en de stichting hebben op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat de raad in zoverre is gegaan van onjuiste feiten en omstandigheden die zouden nopen tot een andere afweging van alternatieven.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken van [verzoeker sub 1] en de stichting om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover gericht op schorsing van het plandeel voor het perceel Le Chevalierlaan 5a met de bestemming "Maatschappelijk", af te wijzen.

Het verzoek van [verzoeker sub 1] voor het overige

9.    Het verzoek van [verzoeker sub 1] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" wat betreft het perceel [locaties] voor zover daarbij is voorzien in de aanleg van een tennisbaan en voor zover daaraan de aanduiding "maximum aantal woningen = 4" is toegekend. Desgevraagd hebben de raad en MELT toegelicht dat ten aanzien van het perceel [locaties] geen concrete plannen bestaan voor de bouw van een woning en/of de aanleg van een tennisbaan. In zoverre ontbreekt dan ook een spoedeisendheid belang bij het verzoek van [verzoeker sub 1]. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] ook in zoverre af te wijzen.

Conclusie

10.    De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af.

Het verzoek van de stichting voor het overige

Het perceel Le Chevalierlaan 9

11.    Desgevraagd heeft de raad toegelicht dat - naast de aanvraag voor de omgevingsvergunning die is ingediend ten aanzien van het perceel Le Chevalierlaan 5a - een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van het voorliggende bestemmingsplan wordt voorbereid ten behoeve van het perceel Le Chevalierlaan 9 en dat deze op korte termijn zal worden ingediend. MELT heeft dit desgevraagd ter zitting bevestigd. In zoverre heeft de stichting dan ook een spoedeisend belang bij haar verzoek.

11.1.    Vanwege de beroepsgronden van de stichting over onder meer het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand gebruik op het perceel Le Chevalierlaan 9 en de gestelde toepasselijkheid van artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening Gelderland is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze beroepsgronden vragen oproepen die nader onderzoek vergen, waarvoor deze procedure zich niet leent. Nu ter zitting aan de kant van de aanvrager geen onverwijlde spoed gebleken is, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de belangen van de stichting bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen en de belangen die zijn gemoeid bij de inwerkingtreding van het plan aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Overig

12.    Ten aanzien van de overige plan(onder)delen waartegen het verzoek van de stichting is gericht zijn geen concrete plannen bij de gemeente dan wel MELT bekend. De voorzieningenrechter ziet voor het overige dan ook niet in waarom het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Reeds hierom is met het inwilligen van het verzoek van de stichting voor het overige geen spoedeisend belang gemoeid.

Proceskosten

13.    De raad dient ten aanzien van de stichting op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Epe van 13 december 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landgoed Tongeren herziening wonen 2018", wat betreft het plandeel voor het perceel Le Chevalierlaan 9;

II.    wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] en het verzoek van Stichting Behoud van het landgoed Tongeren voor het overige, af;

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij Stichting Behoud van het landgoed Tongeren in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Epe aan de Stichting Behoud van het landgoed Tongeren het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Koziolek-Stoof, griffier.

w.g. Helder    w.g. Koziolek-Stoof
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2019

749.