Uitspraak 201806244/1/A1


Volledige tekst

201806244/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te De Kwakel, gemeente Uithoorn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2018 in zaak nr. 17/4581 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn.

Procesverloop

Bij brief van 17 januari 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bouwwerken die zijn geplaatst op de percelen, kadastraal bekend onder nummer D 1979 en D 4698, in De Kwakel, niet in behandeling genomen.

Bij besluit van 27 juni 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J. Muntendam en E.C. van der Salm-Zandvliet, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] woont aan [locatie] in De Kwakel. Hij heeft het college bij e-mail van 6 september 2016 verzocht om handhavend op te treden tegen een blokhut en een pipowagen. Het college heeft het verzoek niet in behandeling genomen en het bezwaar van [appellant] daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant], gelet op de grote afstand tussen de bouwwerken en zijn perceel en omdat er volgens het college vanaf het perceel geen zicht is op de bouwwerken, geen belanghebbende is bij zijn verzoek om handhaving.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen belanghebbende is. Daartoe voert hij aan dat hij zowel zicht heeft op de bouwwerken, als op de natuurgebiedjes waarin deze bouwwerken zich bevinden. Volgens [appellant] wordt deze natuur door de aanwezigheid van de bouwwerken aangetast, hetgeen van invloed is op zijn persoonlijke levenssfeer. Aangezien hij voorts de meest dichtbij wonende omwonende is, heeft hij een persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen, aldus [appellant].

2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271) geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel als belanghebbende wordt aangemerkt. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Als gevolgen van enige betekenis ontbreken, wordt geen belanghebbendheid aangenomen. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

2.3.    De pipowagen en de blokhut staan op twee afzonderlijke bospercelen. Tussen deze bospercelen en het perceel van [appellant] ligt weiland. De afstand tussen de perceelgrens van [appellant] en de pipowagen bedraagt 251 m en de afstand tussen die perceelgrens en de blokhut bedraagt 309 m. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, waarbij foto’s zijn getoond, is gebleken dat zowel de blokhut als de pipowagen ongeveer 8 m2 groot zijn en door begroeiing zijn omringd. Hierdoor heeft [appellant] vanaf zijn perceel slechts beperkt zicht op de pipowagen. Voorts is gebleken dat [appellant] in de zomer geen zicht heeft op de blokhut en dat, voor zover de blokhut in de winter vanaf zijn perceel wel zichtbaar is, dit zicht zeer beperkt is. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] geen gevolgen van enige betekenis van deze bouwwerken ondervindt voor zijn woon- en leefsituatie. Gelet op voornoemde afstanden, het zeer beperkte zicht dat [appellant] vanaf zijn perceel op de blokhut en de pipowagen heeft en de beperkte omvang van deze bouwwerken, hebben deze bouwwerken niet een zodanige ruimtelijke uitstraling dat [appellant] direct in zijn belang wordt geraakt. In de omstandigheid dat [appellant] zicht heeft op de bospercelen en hij er, naar hij stelt, belang bij heeft dat deze natuur behouden blijft omdat deze bijdraagt aan zijn woongenot, is naar het oordeel van de Afdeling geen persoonlijk belang gelegen dat hem in voldoende mate van anderen onderscheidt. Dat hij, zoals gesteld, de meest dichtbij wonende omwonende is, is daarbij niet van belang.

De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij handhaving tegen de blokhut en de pipowagen.

Het betoog faalt.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

374-842.