Uitspraak 201900368/2/R2


Volledige tekst

201900368/2/R2.
Datum uitspraak: 11 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Woudrichem,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Woudrichem (thans: de gemeente Altena),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Woudrichem - Oudendijk Postweide 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2019, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.R. van Manen, advocaat te Gorinchem, en de raad, vertegenwoordigd door ing. P.J.A. van den Hoogen, is verschenen.

Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De wijk Postweide te Woudrichem is een uitbreidingswijk die deels gerealiseerd is en zich in de afrondende fase bevindt. Het bestreden plan is een herziening van het vigerende, in 2013 vastgestelde, bestemmingsplan. De herziening houdt in op de betreffende gronden 24 in plaats van 17 woningen mogen worden gebouwd. Daarnaast wordt de verkaveling van een zestal woningen aan de zuidoostzijde anders geregeld. Het plangebied beslaat de gronden aan de zuidkant van de nieuwbouwwijk Postweide en voorziet daar in woningbouw. Het plangebied wordt ook wel aangeduid als "Postweide II". In een deel van dit plangebied zijn reeds woningen gerealiseerd. In de zuidwesthoek van het plangebied bevinden zich vier nog onbebouwde percelen. [verzoeker] wenst op één van deze onbebouwde percelen een woning aan de waterkant te realiseren. In het ontwerpplan was daarvoor binnen de bestemming "Wonen - 1"een bouwvlak voorzien. Het plan is gewijzigd vastgesteld, waarbij dat bouwvlak is verwijderd en aan die gronden grotendeels de bestemming "Groen" is toegekend en voor het overige de bestemming "Wonen - 1". [partij A] en [partij B] wonen op het perceel [locatie] te Woudrichem, direct ten noordwesten van de kavel waarvoor [verzoeker] een bouwtitel wenst te verkrijgen.

3.    Aan het verzoek om een voorlopige voorziening legt [verzoeker] ten grondslag dat de raad zonder deugdelijke motivering het bouwvlak in de zuidwestelijke hoek van het plangebied - dat op zijn initiatief in het ontwerpplan was opgenomen - heeft geschrapt. Zijn verzoek houdt derhalve in dat het plan, voor zover dat ziet op de gronden waar het bouwvlak was voorzien, dient te worden geschorst.

4.    De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, omdat hij geen eigenaar is van de gronden waarop het door hem gewenste bouwvlak was voorzien in het ontwerpplan.

Vaststaat dat [verzoeker] niet de eigenaar is van de in geschil zijnde gronden, maar dat de gronden eigendom zijn van de gemeente Altena. Door de raad is erkend dat met [verzoeker] sinds 2016 op ambtelijk niveau diverse besprekingen zijn gevoerd over het wijzigen van het bestemmingsplan uit 2013. Bij die besprekingen zijn door [verzoeker] aangedragen alternatieve verkavelingen besproken, die voor [verzoeker] de mogelijkheid zouden bieden een bouwvlak te krijgen op de door hem gewenste gronden aan de waterkant. Daarbij is gesproken over een zodanige wijze van verkaveling van de vier onbebouwde percelen evenveel bruikbare kavels voor woningbouw beschikbaar zouden komen. Ter zitting is door de raad bevestigd dat tijdens deze besprekingen - na afstemming met de verantwoordelijke wethouder - tussen de behandelende ambtenaar en [verzoeker] een mondelinge overeenkomst is gesloten, waarbij aan [verzoeker] het recht van eerste koop is verleend voor de gronden aan de waterkant. Er is, aldus de raad, sprake van een mondelinge koopoptie. Uit het verhandelde ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat door de gemeente bewust de keuze is gemaakt om te wachten met het sluiten van een schriftelijke optieovereenkomst, als tussenstap naar een koopovereenkomst, omdat zowel [verzoeker] als de gemeente er belang bij hebben eerst te weten of wel in planologische zin sprake is van een bouwkavel.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2641, kan een koper, voordat het juridisch eigendom aan hem is overgedragen, onder omstandigheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben. Weliswaar wijst de raad met juistheid erop dat in het voorliggende geval geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst waarbij eventuele waardestijging van de gronden aan [verzoeker] toekomt of dat hij het risico van waardevermindering draagt, maar de voorzieningenrechter betwijfelt of daaraan in dit specifieke geval doorslaggevende betekenis toekomt.

Het uitstellen van de totstandkoming van een koopovereenkomst

- en ook van een schriftelijke optieovereenkomst - tot na de vaststelling van het plan is een handelwijze van het gemeentebestuur die er in dit geval toe zou leiden dat [verzoeker] effectieve rechtsbescherming tegen het bestreden besluit wordt onthouden. Gezien deze specifieke omstandigheid is de voorzieningenrechter er vooralsnog niet van overtuigd dat [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het bestreden besluit en dat zijn beroep daarom in de bodemprocedure door de Afdeling niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

5.    Ter zitting is de raad gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de verkoop van de in geschil zijnde gronden, aangezien ook [partij A] en [partij B], die op het aangrenzende perceel wonen, aan het gemeentebestuur kenbaar hebben gemaakt dat zij een deel van die gronden willen kopen. Door de raad is meegedeeld dat nog geen besluit is genomen over de verkoop van de bewuste gronden. Voorts is ter zitting besproken of overeenstemming kan worden bereikt over de vraag welk deel van het plan voor een eventuele schorsing in aanmerking komt. Op verzoek van de voorzieningenrechter is een week na de zitting een kaart overgelegd waarop twee percelen zijn gemarkeerd, waarover partijen het eens zijn dat de schorsing in afwachting van de bodemzaak daarop betrekking kan hebben. Op die manier wordt wat partijen betreft bereikt dat de mogelijkheid van de door [verzoeker] gewenste bouwmogelijkheid in planologische zin open blijft, zonder dat de ontwikkeling van het plangebied voor het overige wordt belemmerd.

Gezien het voorgaande bestaat aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Hierbij wordt het bestreden besluit geschorst, voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1" en "Groen", die zien op de bewuste twee percelen.

6.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Woudrichem (thans: de gemeente Altena) van 13 november 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Woudrichem - Oudendijk Postweide 2017", voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemmingen "Wonen - 1" en "Groen" zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Altena tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.033,66 (zegge: duizenddrieëndertig euro en zesenzestig cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Altena aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Helder    w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2019

571.

Kaart 1