Uitspraak 201900922/2/R1


Volledige tekst

201900922/2/R1.
Datum uitspraak: 8 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Bewonersgroep Blokkers kleine GROENE HART (hierna: de bewonersgroep), gevestigd te Blokker, gemeente Hoorn,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 heeft het college het uitwerkingsplan "Bangert en Oosterpolders fase A-west" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de bewonersgroep beroep ingesteld.

De bewonersgroep heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar de bewonersgroep, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.J.M. Bogaarts en C.A.A.M. Plat, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het uitwerkingsplan is gebaseerd op het onherroepelijke bestemmingsplan "Bangert en Oosterpolder" (hierna: het moederplan), vastgesteld door de raad van de gemeente Hoorn bij besluit van 31 januari 2006. In het moederplan hebben de in geding zijnde gronden de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)". Het plangebied is gesitueerd ten noordoosten van het stedelijk gebied van Hoorn. Het uitwerkingsplan voorziet in eengezinswoningen in het plangebied.

3.    De bewonersgroep bestaat uit omwonenden in de directe omgeving van het plangebied. Zij zijn het in het bijzonder niet eens met de inrichting van het plangebied en willen dat er een openbare groene buffer blijft bestaan tussen de in het uitwerkingsplan voorziene woningen en hun eigen woningen. De bomen, die op dit moment staan op de plek waar het uitwerkingsplan in woningbouw voorziet, zouden volgens hen moeten worden gehandhaafd.

4.    Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, dient het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vast te stellen. In het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht, daaronder begrepen of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, voor zover die regels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

5.    Gelet op de in het moederplan gemaakte keuze om ter plaatse van het plangebied in woningbouw te voorzien en voor het door het plangebied omsloten middengebied bij recht in een groenbestemming, verzet het moederplan zich tegen het door de bewonersgroep voorgestelde alternatief van woningbouw in bedoeld middengebied en groenvoorzieningen in het plangebied.

6.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de bewonersgroep niet heeft gesteld dat het uitwerkingsplan in strijd is met de in het moederplan opgenomen uitwerkingsregels. Wel heeft de bewonersgroep aangevoerd dat het uitwerkingsplan te weinig gedetailleerd is en daarom te weinig inzicht biedt in hoe het plangebied er uiteindelijk zal komen uit te zien. Dit is volgens hen in strijd met de rechtszekerheid.

De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat het hier gaat om een uitwerkingsplan niet betekent dat het plan geen enkele mate van flexibiliteit meer zou mogen bevatten. De precieze verkaveling van het plangebied is, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, nog niet bekend, maar in de planregels zijn wel regels opgenomen met betrekking tot onder meer de maximale bouwhoogten van de woningen, aan de omvang van een bouwperceel gerelateerde maximale bebouwpercentages, de gedaante van de kappen van de woningen, de richting van de voorgevel van de woningen en de bijbehorende bouwwerken. Voorts is op de verbeelding het vlak voor de bestemming "wonen" aangegeven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het plan aldus op een ook vanuit het oogpunt van rechtszekerheid toereikende wijze inzicht in de ontwikkeling van het plangebied verschaft.

7.    Wat betreft het betoog van de bewonersgroep dat volgens haar het waardevolle aanwezige groen als buffer tussen de voorziene en bestaande woningen behouden moet blijven, overweegt de voorzieningenrechter dat het college ter zitting heeft bevestigd dat het zogenoemde "Plukkerspad" - een openbaar toegankelijk pad met ter plaatse aanwezig groen - zal worden gehandhaafd. Het uitwerkingsplan biedt hiertoe ook de mogelijkheid nu de gronden met de bestemming "Wonen" ook bestemd zijn voor verkeers- en verblijfsdoeleinden en groenvoorzieningen. De gemeente is eigenaar van de betreffende gronden en in dat verband zal de gemeente er ook zorg voor dragen - zoals ter zitting ook door het college is bevestigd - dat het Plukkerspad wordt gehandhaafd. Wat betreft de bomen aan de zuidzijde van het plangebied heeft het college toegelicht dat deze zich bevinden ter plaatse van de voorziene tuinen van de door het plan mogelijk gemaakte woningen. Omwille van de verkoopbaarheid acht het college het wenselijk dat de toekomstige eigenaren van die woonpercelen de vrijheid hebben hun tuin naar eigen inzicht in te richten, waaronder ook het al dan niet handhaven van de betreffende bomen. Deze bomen vertegenwoordigen naar het oordeel van het college ook geen bijzondere waarde, hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat ze geen bijzondere bescherming genieten. Voorts bevindt zich tussen de voorziene tuinen van de mogelijk gemaakte woningen en de percelen aan de Coxlaan over een breedte van ten minste 5 meter als zodanig in het plan ook bestemd water. De op de percelen aan de Coxlaan aanwezige woningen liggen nog verder weg van die tuinen. Gelet daarop noopt het aanwezig zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de percelen aan de Coxlaan er naar het oordeel van het college ook niet toe dat bedoelde bomen als een soort groene buffer worden gehandhaafd. Ook ter plaatse van het zogenoemde bosplantsoen is - ook in het moederplan - in woningbouw voorzien. Dit bosplantsoen vertegenwoordigt naar het oordeel van het college ook geen bijzondere waarde. Het college acht daarbij ook van belang dat in de omgeving van het plangebied reeds groen aanwezig is, zodat het ook daarom niet nodig wordt geoordeeld bedoelde bomen en het bosplantsoen te behouden.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college gelet op het bovenstaande, mede in aanmerking genomen dat de woonbestemming die in het moederplan reeds aan de gronden, waarop bedoeld groen aanwezig is, een gegeven is, er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen het behoud van de bomen aan de zuidzijde van het plangebied en het bosplantsoen niet in het plan vast te leggen.

8.    Wat betreft de in het plangebied aanwezige natuurwaarden overweegt de voorzieningenrechter dat het college heeft toegelicht dat hier rekening mee is gehouden. Het bureau Altenburg & Wymenga heeft in opdracht van het college een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In de naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde notitie van 29 augustus 2016 wordt geconcludeerd dat het plan mogelijk een conflict veroorzaakt ten aanzien van vleermuizen. Hiervoor is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Deze ontheffing is verleend en inmiddels ook onherroepelijk. Verder heeft het college aangegeven dat bij de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de realisering van de in het plan voorziene ontwikkeling het Ecologisch Werkprotocol in acht zal worden genomen waardoor ook voldoende maatregelen voor het behoud van de natuur- en ecologische waarden moeten worden getroffen.

De voorzieningenrechter is van mening dat het college op voorhand in redelijkheid heeft mogen oordelen dat de Wet natuurbescherming niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat de bewonersgroep geen deskundigenonderzoek heeft overgelegd waarin de resultaten van het ecologisch onderzoek van bureau Altenburg & Wymenga gemotiveerd worden bestreden. De eigen waarnemingen van omwonenden van ijsvogels en een speciale specht in het plangebied bieden geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het ecologisch onderzoek heeft kunnen baseren.

9.    Wat betreft hetgeen de bewonersgroep heeft aangevoerd over de bouw van een appartementengebouw in hun omgeving, overweegt de voorzieningenrechter dat een dergelijke ontwikkeling niet in het plan is voorzien, zodat de bezwaren daartegen niet in deze procedure aan de orde kunnen komen.

10.    Voor zover de bewonersgroep bezwaren naar voren heeft gebracht over de door de college gevolgde procedure tot vaststelling van het plan overweegt de voorzieningenrechter dat dit geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college ter zake niet aan de wettelijke vereisten heeft voldaan. Het college heeft de zienswijzenprocedure gevolgd en is in de zienswijzennota gemotiveerd op de ingebrachte zienswijzen ingegaan.

11.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Hierdoor kan niet staande worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Brock
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019

603.