Uitspraak 201801885/1/R2


Volledige tekst

201801885/1/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Oosteind, gemeente Oosterhout,

2.    Vereniging Belangen Oosteind (hierna: VBO), gevestigd te Oosteind, gemeente Oosterhout,

3.    [appellant sub 3], wonend te Oosteind, gemeente Oosterhout,

en

de raad van de gemeente Oosterhout,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Everdenberg Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], VBO en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2019, waar [appellant sub 1], VBO, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en mr. F. Versteegh, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Everdenberg te Oosteind.

Het plangebied heeft een omvang van ongeveer 20 ha en is gelegen ten oosten van het bestaande bedrijventerrein. Het plan voorziet bovendien in de aanleg van een ontsluitingsweg vanaf het bedrijventerrein naar de N629.

[appellant sub 1] vreest dat de ontsluitingsweg vanaf het bedrijventerrein naar de N629 niet zal worden aangelegd. VBO vreest dat de N629 de afwikkeling van het verkeer vanaf het bedrijventerrein niet kan verwerken, hetgeen zal leiden tot verkeersonveilige situaties. [appellant sub 3] vreest dat de beoogde ligging van de ontsluitingsweg tot gevolg heeft dat hij een deel van zijn perceel aan de [locatie] kwijtraakt.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep van [appellant sub 1]

Voorwaardelijke verplichting

3.    [appellant sub 1] stelt dat niet is geborgd dat de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein naar de N629 daadwerkelijk zal worden aangelegd. Hij vreest dat het bedrijventerrein zal worden ontsloten op het bestaande wegennet. Dit kan betekenen dat vrachtverkeer gebruik zal maken van de Heikantsestraat, waaraan hij woont. Dit zal leiden tot opstoppingen en onveilige situaties op deze straat die niet geschikt is voor dit verkeer. [appellant sub 1] voert aan dat het gebruik van de voor "Bedrijf - 1" aangewezen gronden in het plan uitsluitend dient te worden toegestaan, nadat het bedrijventerrein is ontsloten op de N629.

3.1.    De raad heeft uit de "Memo GRO noordelijke ontsluiting Everdenberg-Oost" (hierna: het verkeersonderzoek) van 8 juni 2015, dat is opgesteld door BügelHajema, geconcludeerd dat de bestaande wegen niet geschikt zijn om de uitbreiding van het bedrijventerrein te ontsluiten. Daarom heeft de raad gekozen voor de aanleg van een noordelijke ontsluiting vanaf het bedrijventerrein naar de N629. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het bedrijventerrein indien mogelijk direct zal worden ontsloten op de nieuw aan te leggen N629, waarvoor een provinciaal inpassingsplan wordt voorbereid. Of dit mogelijk is, hangt af van de planning van de aanleg van deze weg.  Verder heeft de raad ter zitting gesteld dat de gronden waarop de ontsluitingsweg is voorzien nog niet in eigendom zijn van de gemeente, maar dat deze gronden in de toekomst - desnoods door middel van een onteigeningsprocedure - zullen worden verworven.

3.2.    Met het oog op de aanleg van de ontsluitingsweg heeft de raad in het bestemmingsplan aan de gronden waarop de ontsluitingsweg is voorzien de bestemming "Verkeer" toegekend. De aanleg van deze ontsluitingsweg is echter niet in de planregels geborgd. Nu de raad de aanleg van deze ontsluitingsweg niet heeft verzekerd, heeft de raad in zoverre niet geregeld wat hij heeft beoogd. De raad heeft het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid.

Flora en fauna

4.    [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat in en rondom het plangebied mogelijk vleermuizen aanwezig zijn. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de effecten van het plan op vleermuizen. Ter zitting heeft [appellant sub 1] gesteld dat de raad maatregelen had moeten nemen om de vleermuizen in de schuren in het noorden van het plangebied te beschermen.

4.1.    Voor zover de raad heeft betoogd dat [appellant sub 1] in beroep geen nieuwe beroepsgronden mocht aanvoeren met betrekking tot het plan, overweegt de Afdeling dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar of de uniforme voorbereidingsprocedure naar voren zijn gebracht.

4.2.    De raad stelt dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de mogelijke effecten van het plan op vleermuizen. Verder stelt de raad dat, voor zover er al vleermuizen in het plangebied aanwezig zouden zijn, dit niet aan de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan in de weg hoeft te staan.

4.3.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied, waaronder vleermuizen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de "Quickscan flora en fauna. Uitbreiding bedrijventerrein Everdenberg" (hierna: de quickscan) van 6 juli 2016, dat is opgesteld door onderzoeksbureau Croonenburo5. In de quickscan staat over de aanwezigheid van vleermuizen dat geen sporen of verblijfplaatsen zijn aangetroffen in het plangebied. Wel wordt opgemerkt dat in het noordelijke deel van het plangebied enkele schuren aanwezig zijn, die mogelijk geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Deze schuren bevinden zich aan de rand van het plangebied en staan ten dele op de gronden waarop de ontsluitingsweg is voorzien. Deze schuren waren ten tijde van het veldbezoek niet toegankelijk, waardoor niet is uitgesloten dat deze schuren geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. In de quickscan staat dat het uitvoeren van nader onderzoek noodzakelijk is in het geval dat tot sloop van deze schuren wordt overgegaan. Als uit dat nader onderzoek blijkt dat in deze schuren vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan dient overtreding van de Wnb te worden voorkomen door het nemen van mitigerende maatregelen of een vrijstelling dan wel een ontheffing. De raad is tot de conclusie gekomen dat het treffen van mitigerende maatregelen of een eventuele vrijstelling dan wel een ontheffing mogelijk zijn.

[appellant sub 1] heeft niet gesteld dat in geval in de bedoelde schuren rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, het onmogelijk is om maatregelen te nemen om te voorkomen dat deze rust- of verblijfplaatsen worden beschadigd of vernield, dan wel dat een vrijstelling of ontheffing van de verbodsbepaling in artikel 3.5 van de Wnb niet mogelijk is.

In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

5.    Gelet op hetgeen onder 3.2 is overwogen, ziet de Afdeling in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen 20 weken te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen onder 3.2 is overwogen te waarborgen dat de ontsluitingsweg tussen het bedrijventerrein en de N629 wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, dan wel anderszins te verzekeren dat het plan, in overeenstemming met de wens van de raad, niet zal leiden tot overbelasting van de wegen in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied. De raad behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb toe te passen. De raad dient het te wijzigen besluit wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Beroep van VBO

Verkeersbelasting

6.    VBO stelt dat het plan ten onrechte voorziet in de ontsluiting van het bedrijventerrein op de bestaande N629. Volgens VBO heeft het verkeersonderzoek als uitgangspunt dat het bedrijventerrein wordt ontsloten op de nieuw aan te leggen N629. Hieruit blijkt ook dat de bestaande N629 de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan niet kan verwerken. Hierdoor zal de verkeerssituatie ter plaatse van de N629 verslechteren en tevens zullen verkeersonveilige situaties ontstaan. Daarom dient het bedrijventerrein te worden ontsloten op de nieuw aan te leggen N629, waarvoor een provinciaal inpassingsplan wordt voorbereid. Volgens VBO dient de ontsluiting van het bedrijventerrein op de nieuwe N629 te worden afgewacht, alvorens het bedrijventerrein in gebruik kan worden genomen. Daarnaast wijst VBO op de verslechtering van de verkeerssituatie voor fietsverkeer, nu door de aanleg van de ontsluitingsweg een vrijliggend fietspad langs de N629 zal worden doorkruist.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerscapaciteit van de bestaande N629 voldoende is om de verkeerstoename als gevolg van het plan te verwerken. De raad verwijst hiervoor naar het verkeersonderzoek. Volgens de raad blijkt hieruit dat bij de aanleg van een noordelijke ontsluiting vanaf het bedrijventerrein naar de bestaande N629 geen knelpunten in de verkeersafwikkeling worden verwacht. Daarnaast stelt de raad dat de verkeerssituatie voor fietsverkeer niet zal verslechteren door het plan.

6.2.    De Afdeling overweegt dat het verkeersonderzoek als uitgangspunt heeft dat het bedrijventerrein wordt ontsloten op de bestaande N629 en niet op de nieuw aan te leggen N629, zoals VBO stelt. Geconcludeerd is dat de aanleg van een noordelijke aansluiting, waarin het voorliggende plan voorziet, leidt tot enige, doch geringe effecten op de verkeersintensiteit en de doorstroming op de bestaande N629, in vergelijking met de situatie zonder noordelijke aansluiting. In deze situatie is weliswaar al sprake van een matige doorstroming, maar de effecten op de doorstroming van de noordelijke aansluiting zijn niet zodanig dat grote knelpunten in de verkeersafwikkeling worden verwacht. VBO heeft niet gesteld of onderbouwd waarom het verkeersonderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop in zijn motivering niet heeft mogen baseren.

Daarnaast heeft de raad uiteengezet dat ten behoeve van de verkeersveiligheid van fietsers ter plaatse van het door VBO bedoelde kruispunt voorsorteervakken en fietsoversteekplaatsen zullen worden aangelegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het plan voorziene ontsluiting van het plangebied niet zal leiden tot een onevenredige verkeerstoename en verkeersonveilige situaties.

Het betoog faalt.

7.    Gelet op het voorgaande is het beroep van VBO ongegrond.

Beroep van [appellant sub 3]

Ligging ontsluitingsweg

8.    [appellant sub 3] voert aan dat de aanleg van het nieuwe tracé van de N629, als gevolg van de ligging van de ontsluitingsweg in het voorliggende bestemmingsplan, ten koste zal gaan van zijn perceel.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied, waar de ontsluitingsweg deel van uitmaakt, niet gaat over het perceel van [appellant sub 3]. Volgens de raad richt het beroep van [appellant sub 3] zich in de kern tegen de ligging van het nieuwe tracé van de N629, waarvoor een provinciaal inpassingsplan wordt voorbereid, en dus niet tegen het voorliggende bestemmingsplan.

8.2.    De Afdeling stelt voorop dat het plan bij recht voorziet in een verkeersbestemming vanaf het bedrijventerrein naar de bestaande N629.

Het perceel van [appellant sub 3] ligt niet in het plangebied. Daar komt bij dat het plan niet tot gevolg heeft dat het tracé van de nieuwe N629 op voorhand niet anders dan over het perceel van [appellant sub 3] zal lopen. Het betoog mist daarom feitelijke grondslag.

9.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.

Proceskosten

10.    In de einduitspraak zal ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

11.    Ten aanzien van de beroepen van VBO en [appellant sub 3], waarin thans uitspraak wordt gedaan, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    draagt de raad van de gemeente Oosterhout op:

- om binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van de overwegingen 3.2 en 5 het daar omschreven gebrek te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en de wijzigingen van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II.    verklaart de beroepen van Vereniging Belangen Oosteind en [appellant sub 3] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Pans
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

723-914.