Uitspraak 201800302/1/R3


Volledige tekst

201800302/1/R3.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Textielreiniging "Het Springendal" B.V. en [appellant A], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Oud Ootmarsum, gemeente Dinkelland (hierna tezamen en in enkelvoud: Het Springendal),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Uelserdijk 1 Oud Ootmarsum" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Het Springendal beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Het Springendal en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2019, waar Het Springendal, vertegenwoordigd door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Enschede, en [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en ing. N.C.M. van Benthem, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in het ontwikkelen van het agrarische erf aan de Uelserdijk 1 te Oud Ootmarsum tot woonerf. In de plantoelichting staat dat alle leegstaande agrarische stallen en schuren op één na, de kuilvoerplaten, de erfverharding en de mestsilo worden gesloopt en dat ter compensatie van de sloop één nieuwe woning mag worden gebouwd. Een karakteristieke schuur blijft daarbij behouden. Ook de twee bestaande woningen kunnen behouden blijven, aldus de plantoelichting.

2.    Het Springendal is een textielreinigingsbedrijf dat is gevestigd aan het Springendal 6 te Oud Ootmarsum. [appellant A] is een van de bestuurders van dit bedrijf. Hij woont aan [locatie] te Oud Ootmarsum. Het Springendal vreest dat door het gebruik van het perceel Uelserdijk 1 voor burgerbewoning de bedrijfsvoering van het door haar geëxploiteerde bedrijf zal worden belemmerd.

Ontvankelijkheid

3.    De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van Het Springendal voor zover ingesteld door [appellant A] niet-ontvankelijk is omdat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

3.1.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant A] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van Het Springendal voor zover ingesteld door [appellant A] is niet-ontvankelijk.

4.    De raad stelt zich daarnaast op het standpunt dat Het Springendal geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is en haar beroep daarom niet-ontvankelijk is. Daarvoor wijst de raad op de afstand tot het plangebied, het ontbreken van zicht op het plangebied en de beperkte ruimtelijke uitstraling van de woningen. Indien de Afdeling van oordeel is dat Het Springendal wel gevolgen kan ondervinden, dan ontbreken volgens de raad gevolgen van enige betekenis. Volgens de raad zijn de gevolgen van het plan voor Het Springendal namelijk nihil. Daarbij benadrukt de raad dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied. In dit verband wijst de raad op de notitie 'Gevolgen functiewijziging op functioneren van de Springendalsebeek, beroepsprocedure Uelserdijk 1-3' van 24 september 2018 van Eelerwoude.

4.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals in dit geval een bestemmingsplan - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium 'gevolgen van enige betekenis' dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.

Het perceel waarop Het Springendal is gevestigd, is gelegen op een afstand van ongeveer 310 m van het plangebied. Het Springendal heeft desgevraagd uiteengezet dat het door Het Springendal geëxploiteerde bedrijf een wasserij is en dat zij voor haar bedrijfsvoering gebruik maakt van het water in de Springendalse beek. Het Springendal kan zonder de beek haar bedrijf niet uitoefenen nu zij geen aparte wateraansluiting of riolering heeft. Volgens Het Springendal is dan ook van groot belang wat er rondom de beek gebeurt. Daarbij wijst zij ook op de gevestigde waterrechten. Het Springendal stelt gevolgen te zullen ondervinden door de komst van burgerwoningen in de nabijheid van de beek. Zij wijst erop dat door het opstuwen van de beek wateroverlast kan ontstaan bij de woningen, zoals in de huidige situatie al het geval is bij de bedrijfswoning op het erf en de woning aan de Uelserdijk 5. Het Springendal vreest dan ook voor klachten. Ook vreest zij voor vervuiling van de beek door burgerbewoning in de nabijheid van de beek.

De Afdeling stelt vast dat het plangebied is gelegen op een afstand van ongeveer 20 m van de Springendalse beek. De Afdeling is van oordeel dat gelet op deze afstand niet kan worden uitgesloten dat Het Springendal gevolgen van enige betekenis zal ondervinden door het plan. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de Springendalse beek van groot belang is voor de wasserij. Hieruit volgt dat Het Springendal een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het bestreden besluit en dan ook belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het bestreden besluit. Gelet hierop ziet de Afdeling geen reden het beroep van Het Springendal in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omgevingsverordening Overijssel

6.    Het Springendal betoogt dat het plan in strijd is met artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Zij voert aan dat de in dit plan mogelijk gemaakte transformatie naar wonen op het erf niet in overeenstemming is met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Volgens haar is niet voldaan aan de specifieke motiveringseisen voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak. Zij stelt dat inbreiding in stedelijk gebied voor uitbreiding in het buitengebied gaat. Volgens haar zal de voorziene ontwikkeling leiden tot verdere leegstand van woningen binnen de gemeente.

6.1.    De Afdeling overweegt dat op 1 mei 2017 de Omgevingsverordening Overijssel 2017 in werking is getreden. In artikel 12.1.2, aanhef, van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de Omgevingsverordening Overijssel 2009 zoals vastgesteld op 1 juli 2009 en nadien gewijzigd, met de vaststelling van deze verordening is ingetrokken. Ten tijde van de vaststelling van dit plan op 28 november 2017 gold de Omgevingsverordening Overijssel 2009 dus niet meer. Artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 is dan ook niet van toepassing op dit plan.

6.2.    De Afdeling overweegt daarnaast dat de met artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vergelijkbare bepaling uit de Omgevingsverordening Overijssel 2017 ook niet van toepassing is. In artikel 12.2.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 is bepaald dat hoofdstuk 2 niet van toepassing is op ontwerpbestemmingsplannen die ter visie zijn gelegd maar nog niet zijn vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze verordening, voor zover daarover door de provinciale diensten positief is geadviseerd. De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is in zoverre dan ook niet van toepassing op dit plan, omdat het ontwerpplan op 21 april 2017 ter inzage is gelegd, en dus voor de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 op 1 mei 2017, en de provincie Overijssel te kennen heeft gegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het naar voren brengen van een zienswijze.

6.3.    Het betoog faalt.

Omgevingsvisie Overijssel

7.    Het Springendal betoogt dat het plan in strijd is met de Omgevingsvisie Overijssel. Volgens haar mag alleen worden gebouwd voor de lokale behoefte en blijkt niet dat de woningen zullen worden aangewend voor de eigen lokale bevolking.

7.1.    De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid, zoals neergelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging moet worden betrokken. In paragraaf 7.1.3 van de Omgevingsvisie Overijssel staat dat voor de overige kernen, waaronder ook Ootmarsum wordt verstaan, geldt dat er voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen mag worden gebouwd. De raad heeft toegelicht dat begin 2016 woonafspraken tussen de gemeenten in Twente en de provincie Overijssel zijn gemaakt. De afgesproken regionale woonprogrammering Twente houdt onder meer in dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Door te programmeren voor de eigen behoefte zorgen de gemeenten in Twente ervoor dat er geen overaanbod van harde plancapaciteit ontstaat op de regionale woningmarkt. De raad heeft onder verwijzing naar paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting uiteengezet dat voor de kern Ootmarsum een additionele woningbehoefte van 130 woningen voor de periode 2015-2024 geldt. Voor woningen in het buitengebied is daarbij een percentage van 5% gereserveerd. Voor het buitengebied rondom Ootmarsum gaat het dan om 7 woningbouwkavels. Volgens de raad is hiermee aangetoond dat het plan in de leniging van een lokale behoefte voorziet. Daarom ziet de Afdeling in het niet nader onderbouwde betoog van Het Springendal geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de Omgevingsvisie Overijssel onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken.

Het betoog faalt.

Omzetting bedrijfswoningen naar burgerwoningen en Woonvisie 2016+

8.    Het Springendal betoogt dat ten onrechte geen deugdelijke motivering is gegeven voor de omzetting van de twee bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Zij voert aan dat de raad uitsluitend stelt dat de bedrijfswoningen cijfermatig in de woningbouwprogrammering al deel uitmaken van de bestaande harde woningcapaciteit in Dinkelland. Volgens Het Springendal strookt dit niet met de Woonvisie 2016+. Voorts voert zij aan dat in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2010" ook onderscheid wordt gemaakt tussen woningen, bedrijfswoningen en agrarische bedrijfswoningen. Verder voert zij aan dat anders dan de raad stelt in paragraaf 3.3 van de plantoelichting geen motivering is gegeven voor de omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen.

8.1.    Zoals reeds is vermeld, staat in paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting dat voor de kern Ootmarsum een additionele woningbehoefte van 130 woningen voor de periode 2015-2024 geldt en dat een deel hiervan is gereserveerd voor woningen in het buitengebied. Voor het buitengebied rondom Ootmarsum gaat het dan om 7 woningbouwkavels. In de plantoelichting staat verder dat het van het plan deel uitmakende Rood voor Rood-project, in dit geval de voorziene compensatiewoning, hier ook onder valt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de twee bedrijfswoningen destijds reeds als bestaande woningen deel uitmaakten van de woningbouwprogrammering en daarom niet worden gezien als een toevoeging. Volgens de raad is bij het bepalen van het aanbod aan woningen niet van belang of het gaat om een burger- dan wel bedrijfswoning. Als bedrijfswoningen niet zouden worden meegenomen in het woningaanbod, dan zou de woningbehoefte daardoor groter zijn dan deze in werkelijkheid is, aldus de raad. In hetgeen Het Springendal heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, bij de transformatie van het voormalige agrarische erf tot woonerf, de voormalige agrarische bedrijfswoningen niet heeft kunnen bestemmen als burgerwoningen overeenkomstig ook het bestaande gebruik ervan. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat uit de plantoelichting blijkt dat er geen ruimtelijke bezwaren zijn tegen het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoningen ten behoeve van burgerbewoning. Ten slotte ziet de Afdeling in de terzake niet onderbouwde stelling van Het Springendal geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de Woonvisie 2016+ is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Structuurvisie gemeente Dinkelland

9.    Het Springendal voert aan dat sprake is van strijd met de structuurvisie gemeente Dinkelland nu niet is getoetst aan de in deze visie opgenomen voorwaarden van het beleid 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden'. Volgens haar wordt niet voldaan aan die voorwaarden. In dit verband voert zij aan dat niet duidelijk is of voldaan is aan de voorwaarde dat het een erf betreft dat op de lijst karakteristieke panden van de gemeente Dinkelland voorkomt. Daarnaast voert zij aan dat niet duidelijk is of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een mixlandschap. Volgens Het Springendal is een deel van het plangebied gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Ecologische Hoofdstructuur, uitwerkingsgebied ontwikkelopgave Natura 2000'. Ook is niet inzichtelijk gemaakt dat sprake is van meerwaarde voor de omgeving, aldus Het Springendal. Verder wijst zij op het streven van de gemeente naar maximaal 20 woonerven.

9.1.    In paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting wordt ingegaan op de structuurvisie gemeente Dinkelland. Daarin staat dat in de structuurvisie de mogelijkheid van functieverandering in het buitengebied is opgenomen. Het voorliggende plan betreft de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf. Er worden landschapsontsierende bebouwing en erfverharding verwijderd en ter compensatie daarvan mag één nieuwe woning worden gerealiseerd. Het erf wordt daarbij landschappelijk ingepast. Volgens de plantoelichting ligt daaraan het Rood voor Rood-beleid ten grondslag. In de plantoelichting staat verder dat in de structuurvisie ook het beleid 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden' is opgenomen en dat dit specifieke beleidskader zich richt op het transformeren van cultuurhistorisch waardevolle agrarische erven tot woonerf waarbij de grondslag voor het voorzien in extra woningen in cultuurhistorie en landschappelijke en recreatieve waarden ligt. Bij dit plan ligt daarentegen de grondslag voor het voorzien in een extra woning in de sloop van leegstaande landschapsontsierende schuren conform het Rood voor Rood-beleid, zo staat in de plantoelichting. Volgens de plantoelichting doet het plan dan ook geen afbreuk aan de doelstellingen uit de gemeentelijke structuurvisie.

De raad heeft ter zitting uiteengezet dat de beleidsnotitie 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden' en het Rood voor Rood-beleid ieder een verschillend doel dienen. Het Rood voor Rood-beleid gaat over het slopen van landschapsontsierende bebouwing ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Volgens de raad blijft het agrarische erf daarbij dan niet behouden, omdat alle landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Bij de beleidsnotitie 'Transformatie vrijkomende agrarische bebouwing in Dinkelland: ruimtelijke voorwaarden' is volgens de raad het doel de gedaanteverandering van het gehele agrarisch erf, te weten alle vrijkomende agrarische gebouwen, naar woonerf. Dat beleid ziet juist niet op het slopen, aldus de raad. Hetgeen Het Springendal heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onjuist is. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de structuurvisie gemeente Dinkelland is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Wijzigingsbevoegdheid

10.    Het Springendal betoogt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" om de bestemming van de gronden te wijzigen naar "Wonen". Zij voert aan dat niet is ingegaan op de voorwaarde dat de regels van artikel 36 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" van toepassing zijn bij omzetting naar de bestemming "Wonen". Daarbij wijst zij op de inhoud van de bestaande woningen die groter dan 750 m3 kan worden. Volgens haar is ook een voorwaarde van het Rood voor Rood-beleid dat de te bouwen woning moet voldoen aan de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Ook hiermee is geen rekening gehouden.

10.1.    In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2010" was aan het perceel Uelserdijk 1 de bestemming "Agrarisch-2" toegekend. In artikel 4, lid 4.7, aanhef en onder k en i, van de regels van dat plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de gronden met de bestemming "Agrarisch-2". Uit de toelichting van het onderhavige plan blijkt dat sprake is van een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". De raad heeft ter zitting toegelicht dat geen gebruik is gemaakt van de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" neergelegde wijzigingsbevoegdheid, omdat ten tijde van het voorontwerpbestemmingsplan de camping ’t Lippert deel uitmaakte van het plangebied waardoor niet aan de voorwaarden kon worden voldaan. Nu geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid maar een geheel nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, zijn de voorwaarden uit artikel 4, lid 4.7, aanhef en onder k en i, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" niet van toepassing.

10.2.    Het Springendal wijst op het Rood voor Rood-beleid. Daarop is in paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting ingegaan. In deze paragraaf staat dat de nieuwe woning voldoet aan de voorwaarde in het Rood voor Rood-beleid dat de te bouwen woning moet voldoen aan de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied". De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn overgenomen in dit plan. In artikel 4, lid 4.2.1, onder d, van de planregels is overeenkomstig artikel 36, lid 36.2.1, aanhef en onder e, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied" bepaald dat de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw ten hoogste 750 m3 bedraagt, tenzij de bestaande inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw meer bedraagt dan 750 m3, in welk geval de inhoud van een woning binnen een hoofdgebouw ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen. In wat Het Springendal heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet in overeenstemming is met het Rood voor Rood-beleid.

10.3.    Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

11.    Het Springendal betwijfelt of het plan financieel en economisch uitvoerbaar is. Volgens haar is niet duidelijk of het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

11.1.    Het Springendal heeft in feite beroep ingesteld tegen het besluit van de raad om geen exploitatieplan vast te stellen. Het beroep is op dit punt gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zou Het Springendal niet als belanghebbende zijn aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan. Daarvoor is van belang dat Het Springendal geen eigenaar is van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro heeft gesloten over gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van een belang van Het Springendal dat rechtstreeks betrokken zou zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan, is zij evenmin belanghebbende bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en 6.18 van de Wro. Het beroep van Het Springendal is in zoverre niet-ontvankelijk. Overigens het niet over de band van een exploitatieovereenkomst of exploitatieplan verhalen van grondexploitatiekosten betekent op zich nog niet dat het betrokken bestemmingsplan financieel en economisch niet uitvoerbaar is.

Conclusie

12.    Het beroep van Het Springendal, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

Proceskosten

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant A];

II.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening;

III.    verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Lodeweges
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

625.