Uitspraak 201810045/2/R2


Volledige tekst

201810045/2/R2.
Datum uitspraak: 5 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1.    de raad van de gemeente Oss en het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het gemeentebestuur),

2.    [verzoekers sub 2] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), beiden wonend te Macharen, gemeente Oss,

verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft het college besloten de raad van de gemeente Oss een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ertoe strekkende dat de artikelen 3 en 4 van de planregels en de milieuzoneringslijst die is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Partiële Herziening 3 Bedrijventerreinen Elzenburg-De Geer-Oss-2011", zoals dat door de raad bij besluit van 21 september 2018 is vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer het gemeentebestuur en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld. Het gemeentebestuur en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 maart 2019, waar het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Wingens, E.M.J.H.M. Steemers en C.M. Aarns, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, [verzoeker sub 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Eliazer, mr. M. van Geilswijk, ing. A.W. Vermeer en ing. M.I.M. Aarts, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting OOC Beheer B.V. en Mineralen Afzet Coöperatie Else (hierna: MACE), vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J. Toonders, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan waarop de reactieve aanwijzing ziet heeft als doel om mestbewerkingsbedrijven niet toe te staan in het plangebied, te weten de bedrijventerreinen Elzenburg en De Geer, die aan de noordkant van Oss liggen. Het plan bevat een gedeeltelijke herziening van het vigerende bestemmingsplan, specifiek gericht op dit doel. Het college acht deze gedeeltelijke herziening van het plan in strijd met het provinciale mestbeleid dat beoogt mestbewerkingsbedrijven op daartoe geschikte bedrijventerreinen mogelijk te maken of mogelijk te houden. Het college heeft wegens strijd met dit beleid en wegens strijd met het in artikel 3.1, tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 neergelegde beginsel van zuinig ruimte gebruik een reactieve aanwijzing gegeven. De reactieve aanwijzing treft artikelen 3 en 4 van de planregels, alsmede de in bijlage 1 van de planregels opgenomen milieuzoneringslijst, waardoor het verbod van mestbewerkingsbedrijven op deze bedrijventerreinen weer ongedaan is gemaakt. OOC Beheer B.V. en MACE willen een mestbewerkingsbedrijf vestigen aan de Merwedestraat 5 in Oss, op het bedrijventerrein Elzenburg. [verzoeker sub 2] woont ten noorden van bedrijventerrein Elzenburg en vreest dat zijn leefomgeving zal worden aangetast als mestbewerkingsbedrijven zich daar mogen vestigen.

3.    Zowel het gemeentebestuur als [verzoeker sub 2] hebben aan hun verzoek om een voorlopige voorziening een aantal principiële beroepsgronden ten grondslag gelegd, die onder meer betrekking hebben op de bevoegdheid van het college om in dit geval een reactieve aanwijzing te geven, de motivering die aan de reactieve aanwijzing ten grondslag ligt en het gelijkheidsbeginsel. Deze procedure leent zich niet voor behandeling van de door deze beroepsgronden opgeworpen rechtsvragen. Beantwoording daarvan dient in de bodemprocedure te gebeuren. De voorzieningenrechter zal de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening dan ook uitsluitend beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

4.    Uit het bestreden besluit blijkt dat het provinciale belang is gelegen in het beschikbaar houden van locaties voor grootschalige mestbewerking op daarvoor geschikte bedrijventerreinen. Het huidige provinciale beleid ziet mestbewerking als een industriële activiteit die thuishoort op bedrijventerreinen waar middelzware tot zware milieucategorieën zijn toegestaan. De gedeeltelijke planherziening die de raad heeft vastgesteld bemoeilijkt volgens het college het kunnen realiseren van het provinciaal mestbeleid, omdat die ertoe leidt dat een locatie op een geschikt bedrijventerrein verdwijnt.

Het gemeentebestuur vraagt om schorsing van de reactieve aanwijzing, omdat vrees bestaat voor onomkeerbare gevolgen. Indien de reactieve aanwijzing in werking zou treden, zou een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw en ook het gebruik van een mestbewerkingsbedrijf moeten worden gehonoreerd. Daartegen bestaan immers in dat geval geen planologische belemmeringen. Het gemeentebestuur zou in dat geval worden geconfronteerd met een ongewenste maar onomkeerbare ontwikkeling. Het gemeentebestuur wenst daarom te voorkomen dat vóór de uitspraak in de bodemprocedure mogelijk vergunningen worden verleend voor mestbewerkingsbedrijven die zich willen vestigen op de bedrijventerreinen Elzenburg en De Geer. Ook wil het gemeentebestuur voorkomen dat bestaande bedrijven op deze bedrijventerreinen dergelijke activiteiten kunnen gaan ontplooien.

Ter zitting is over de stand van zaken bij het initiatief van OOC Beheer B.V. en MACE om een mestbewerkingsbedrijf te vestigen op bedrijventerrein Elzenburg meegedeeld dat op 30 november 2018 een zogenoemde m.e.r.-aanmeldnotitie is ingediend bij de m.e.r.-commissie en dat na overleg is gebleken dat deze m.e.r.-beoordeling binnen 8 weken dient te worden aangevuld. Vervolgens zal over de m.e.r.-beoordeling een besluit worden genomen door het college. Pas daarna zal een aanvraag voor een omgevingsvergunning worden ingediend bij het college, dat in dit geval het bevoegd gezag is.

5.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van het gemeentebestuur en [verzoeker sub 2] bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder dan het belang van de provincie bij het kunnen uitvoeren van het provinciale mestbeleid. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van een zodanige urgentie bij het beschikbaar houden van de in het plan opgenomen bedrijventerreinen in Oss voor mestbewerkingsbedrijven, dat daardoor realisering van het provinciale mestbeleid in gevaar komt en het oordeel in de bodemprocedure daarom niet kan worden afgewacht. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat wat betreft OOC Beheer B.V. en MACE nog geen sprake is van een concrete aanvraag voor een omgevingsvergunning, zodat zij op dit moment niet onevenredig worden geraakt in hun belangen door het treffen van een voorlopige voorziening.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat de artikelen 3 en 4 van de planregels en de milieuzoneringslijst die is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels moeten worden geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan "Partiële Herziening 3 Bedrijventerreinen Elzenburg-De Geer-Oss-2011" zoals dat op 21 september 2018 door de raad is vastgesteld en moeten worden geacht in werking te zijn getreden. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de onderdelen van het plan waar de voorlopige voorziening betrekking op heeft niet bekend hoeven te worden gemaakt. Een beroepsmogelijkheid tegen deze onderdelen van het plan ontstaat pas als de reactieve aanwijzing in de bodemprocedure door de Afdeling zou worden vernietigd. Voorts ziet de voorzieningenrechter - vanuit het oogpunt van kenbaarheid - aanleiding voor de opdracht om deze voorlopige voorziening te verwerken op www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.    Het college dient ten aanzien van het gemeentebestuur op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de artikelen 3 en 4 van de planregels en de milieuzoneringslijst die is opgenomen in bijlage 1 bij de planregels moeten worden geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan "Partiële Herziening 3 Bedrijventerreinen Elzenburg-De Geer-Oss-2011" zoals dat op 21 september 2018 door de raad van de gemeente Oss is vastgesteld;

II.    draagt de raad van de gemeente Oss op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel I. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de raad van de gemeente Oss en het college van burgemeester en wethouders van Oss in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van beide het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

-    € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) voor de raad van de gemeente Oss en het college van burgemeester en wethouders van Oss, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van beide het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

-    € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) voor [verzoekers sub 2], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van beide het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Helder    w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2019

571.