Uitspraak 201804520/1/A1


Volledige tekst

201804520/1/A1.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Melderslo, gemeente Horst aan de Maas,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 april 2018 in zaak nr. 17/2656 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2017 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van een pand aan de [locatie 1] te Hegelsom ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.

Bij uitspraak van 17 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2019, waar partijen niet zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellante] is de eigenaar van het pand, dat bestaat uit een voormalige bedrijfswoning en een loods die voorheen werd gebruikt voor de champignonteelt. Zij heeft een aanvraag om omgevingsvergunning gedaan voor het verbouwen en brandveilig in gebruik nemen van het pand met het oog op huisvesting van arbeidsmigranten.

Het college heeft de aanvraag tevens aangemerkt als aanvraag om omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand en vervolgens afgewezen, omdat het college niet bereid is dat gebruik in afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. Bovendien voldoet de aanvraag volgens het college niet aan de ter plaatse geldende parkeernormen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het door [appellante] beoogde gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college de aanvraag om die reden mocht afwijzen.

2.    Ten tijde van het besluit van 31 juli 2017 gold ter plaatse het bestemmingsplan "Buitengebied Deelgebied 2" en het bestemmingsplan "Correctieve herziening Paraplubestemmingsplan ‘Huisvesting arbeidsmigranten’". Dat laatste bestemmingsplan omvat de regelgeving met betrekking tot huisvesting van arbeidsmigranten in aanvulling op het eerste.

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door haar beoogde gebruik van het pand in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zij voert hiertoe aan dat ingevolge artikel 3, onder 3.1, van bestemmingsplan "Correctieve herziening Paraplubestemmingsplan ‘Huisvesting arbeidsmigranten’" gronden en bouwwerken met een woonbestemming in het buitengebied mogen worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Aangezien het pand een woonbestemming heeft en in het buitengebied ligt, is huisvesting van arbeidsmigranten daar planologisch toegestaan volgens [appellante]. Het college heeft dat naar haar mening bovendien bevestigd door het beoogde gebruik van een ander pand in haar bezit, aan de [locatie 2] te Melderslo, naar aanleiding van een gelijkluidende aanvraag niet aan te merken als strijdig met het bestemmingsplan.

3.1.    Wat [appellante] op deze punten in hoger beroep heeft aangevoerd, is uitsluitend een herhaling van wat zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd.

De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op dit betoog ingegaan. Zij heeft daarbij vastgesteld dat, ingevolge de door [appellante] genoemde bepaling, gronden en bouwwerken met een woonbestemming in het buitengebied onder voorwaarden mogen worden gebruikt ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten in woningen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat op grond van die bepaling huisvesting van arbeidsmigranten alleen in woningen is toegestaan. De rechtbank heeft vervolgens terecht geoordeeld dat de loods, die [appellante] geschikt wenst te maken voor huisvesting van arbeidsmigranten, niet als woning kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 1 onder 1.89 van de voorschriften bij bestemmingsplan "Buitengebied Deelgebied 2" wordt onder "woning" immers verstaan een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Gezien die omschrijving kan de loods ook na de door [appellante] beoogde verbouwing niet als woning worden aangemerkt. Het beoogde gebruik van de loods is dan ook in strijd is met de planregels bij dat bestemmingsplan.

De rechtbank heeft verder gemotiveerd en onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling geoordeeld dat het besluit om voor het pand aan de [locatie 2] te Melderslo wel een omgevingsvergunning te verlenen op een fout van het college berustte, en het college niet verplicht is die fout opnieuw te maken.

De rechtbank heeft aldus terecht geconcludeerd dat het beoogde gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

4.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar aanvraag niet mocht aanmerken als aanvraag voor planologisch strijdig gebruik, omdat dat aspect geen onderdeel uitmaakte van haar aanvraag.

4.1.    De aanvraag om omgevingsvergunning die door [appellante] is gedaan heeft mede betrekking op het verbouwen van het pand. De gewenste omgevingsvergunning is dus onder meer een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

Indien - zoals hier - het beoogde gebruik van het te bouwen bouwwerk in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, wordt, ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, de aanvraag met betrekking tot het bouwen van rechtswege mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht mede als aanvraag voor planologisch strijdig gebruik aangemerkt. De rechtbank heeft in dit opzicht dan ook terecht geen gebrek geconstateerd.

Het betoog faalt.

5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog met betrekking tot de parkeergelegenheid bij het pand.

5.1.    [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank niet op de kwestie van de parkeergelegenheid is ingegaan. Dat kan echter niet tot het beoogde doel leiden. Gezien de strijd met het bestemmingsplan mocht het college de gevraagde omgevingsvergunning reeds weigeren. De vraag of de aanvraag wel voldoet aan de geldende parkeernormen doet daarom niet meer ter zake.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Drop    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

262-860.