Uitspraak 201704566/1/R2


Volledige tekst

201704566/1/R2.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van

artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Beers, gemeente Cuijk,

2.    [appellante sub 2], wonend te Beers, gemeente Cuijk,

3.    de erven van [overledene], allen domicilie kiezend te [woonplaats],

4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], en Landgoed De Dennen B.V., gevestigd te Beers, gemeente Cuijk,

5.    [appellant sub 5], wonend te Vianen, gemeente Cuijk,

6.    [appellant sub 6], wonend te Haps, gemeente Cuijk,

en

de raad van de gemeente Cuijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2], de erven [overledene], [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2019, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [appellant sub 1], de erven [overledene], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen, in persoon respectievelijk vertegenwoordigd door [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], bijgestaan door mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.L.J.G. Broekmans, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.    Artikel 8:51d van de Awb luidt, voor zover thans van belang:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

Inleiding

2.    Het plan is vastgesteld om enige gebreken te herstellen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", voor zover deze gebreken hebben geleid tot de vernietiging van planonderdelen in de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2312, respectievelijk de uitspraak van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1218. Daarnaast zijn nieuwe inzichten verwerkt in het plan, waaronder de beleidsinzichten die in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant zijn opgenomen. Het plan voorziet daarmee in een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van Cuijk.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Leeswijzer

4.    De beroepen worden in deze uitspraak besproken in de volgorde zoals behandeld ter zitting en vermeld op het voorblad.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

5.    Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de planregeling voor een perceel gelegen ten westen van [locatie 1], kadastraal bekend Cuijk, sectie […], nummer […], gedeeltelijk (hierna: het perceel met nummer [...]). [appellant sub 1] is eigenaar van deze gronden. De gronden maken deel uit van het landgoed Ossenbroek.

Inhoudelijk

6.    [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" ter plaatse van het perceel met nummer [...]. Hij betoogt, samengevat, dat dit leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel en financieel nadeel.

6.1.    Het perceel met nummer [...] ligt niet in het plangebied, maar maakt deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010".

Voor zover [appellant sub 1] zich niet kan verenigen met de begrenzing van het plan, overweegt de Afdeling dat de raad beleidsruimte toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat geen sprake is van een zodanige samenhang tussen het plangebied en de door [appellant sub 1] bedoelde gronden dat de raad niet in redelijkheid voor deze planbegrenzing heeft kunnen kiezen.

Voor zover het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de bestemming van het perceel met nummer [...], zoals die bij het plan "Buitengebied 2010" is toegekend, overweegt de Afdeling dat de bezwaren daartegen niet in deze procedure aan de orde kunnen komen aangezien deze geen betrekking hebben op het onderhavige plan.

Conclusie

7.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

7.1.    Voor [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7.2.    Voor het beroep van [appellant sub 1] is deze uitspraak een einduitspraak.

Het beroep van [appellante sub 2]

Inleiding

8.    Het beroep van [appellante sub 2] is gericht tegen de planregeling voor twee percelen gelegen ten zuiden van [locatie 2], kadastraal bekend Cuijk, sectie […], nummer […], gedeeltelijk (hierna: de percelen met nummer [...]). [appellante sub 2] is eigenaar van deze gronden. De gronden maken deel uit van het landgoed Ossenbroek.

Inhoudelijk

9.    [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" ter plaatse van de percelen met nummer [...]. Zij betoogt dat deze aanduiding ten onrechte de verplichting met zich brengt de twee hoogstamfruitboomgaarden op deze percelen in stand te houden. Op grond van het plan is het immers alleen toegestaan de gronden als zodanig te gebruiken. [appellante sub 2] betoogt dat dit leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden. In het voorgaande bestemmingsplan waren deze gronden namelijk voor algemene, agrarische doeleinden bestemd. [appellante sub 2]  stelt dat deze beperking een ernstige belemmering met zich brengt voor het beheer van het landgoed waarvan de gronden onderdeel uitmaken. In dit kader heeft zij toegelicht dat het van belang is dat de gronden rendabel zijn, teneinde met de opbrengsten daarvan onderhoudswerkzaamheden op het landgoed te kunnen bekostigen.

[appellante sub 2] heeft voorts toegelicht dat momenteel op grond van een privaatrechtrechtelijke overeenkomst een schadeloosstelling wordt ontvangen voor het onttrekken van de gronden aan het productieproces en het onderhouden en beheren van de twee aanwezige hoogstamfruitboomgaarden. Omdat deze overeenkomst in 2020 eindigt, is het van belang dat de gronden daarna weer als agrarische productiegronden in gebruik kunnen worden genomen.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende aanduiding niet de verplichting schept de twee hoogstamfruitboomgaarden in stand te houden. De raad acht dit gebruik evenwel wenselijk, aangezien de boomgaarden zijn aangelegd om verlies aan natuur elders te compenseren, en acht de aanduiding dan ook passend. Volgens de raad staat de in het plan toegekende bestemming echter niet in de weg aan een ander agrarisch gebruik van de gronden.

9.2.    Blijkens de verbeelding is aan de percelen met nummer [...] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" toegekend.

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt: "De voor "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;

[…]

i. een hoogstamfruitboomgaard ter plaatse van de aanduiding

"specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard";

[…]."

9.3.    Het beroep is ingegeven vanuit de gedachte dat uit de vastgestelde planregeling volgt dat de percelen met nummer [...] alleen mogen worden gebruikt voor een hoogstamfruitboomgaard en dat zelfs een verplichting hiertoe bestaat. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder i, van de planregels ter plaatse van de bestreden aanduiding een hoogstamfruitboomgaard is toegelaten, niet wegneemt dat die gronden op basis van sub a van deze bepaling ook voor agrarische doeleinden kunnen worden benut. Voorts overweegt de Afdeling dat op grond van de vastgestelde planregeling geen actieve verplichting wordt opgelegd tot verwezenlijking van de aan de gronden opgelegde bestemming. Ook bevat het plan geen verbod om een bestaande hoogstamfruitboomgaard te verwijderen. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de percelen met nummer [...], zodat het betoog van [appellante sub 2] dat dit het geval is feitelijke grondslag mist.

Conclusie

10.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2] ongegrond.

10.1.    Voor [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

10.2.    Voor het beroep van [appellante sub 2] is deze uitspraak een einduitspraak.

Het beroep van de erven [overledene]

Inleiding

11.    Het beroep van de erven [overledene] is gericht tegen de planregeling voor twee percelen gelegen ten westen respectievelijk ten oosten van [locatie 3], kadastraal bekend Cuijk, sectie […], nummer [...], gedeeltelijk (hierna: de percelen met nummer [...]). De erven [overledene] zijn gezamenlijk eigenaar van deze gronden. De gronden maken deel uit van het landgoed Hiersenhof.

Inhoudelijk

12.    De erven [overledene] kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" ter plaatse van de percelen met nummer [...]. Zij voeren dezelfde beroepsgronden als [appellante sub 2] aan, zoals hiervoor weergegeven onder 9.

12.1.    Blijkens de verbeelding is aan de percelen met nummer [...] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" toegekend. Dit is dezelfde planregeling die in het plan is vastgesteld voor de percelen met nummer [...] van [appellante sub 2]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de feiten en omstandigheden aangaande de percelen met nummer [...] overeenkomen met die aangaande de percelen met nummer [...]. Aangezien de erven [overledene] dezelfde beroepsgronden aanvoeren als [appellante sub 2], kan ten aanzien van de beroepsgronden van de erven [overledene] worden aangesloten bij het oordeel van de Afdeling hiervoor onder 9.3.

Conclusie

13.    Gelet op het voorgaande is het beroep van de erven [overledene] ongegrond.

13.1.    Voor de erven [overledene] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

13.2.    Voor het beroep van de erven [overledene] is deze uitspraak een einduitspraak.

Het beroep van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen

Inleiding

14.    Het beroep van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen is gericht tegen de planregeling voor twee percelen gelegen nabij [locatie 4], kadastraal bekend Cuijk, sectie […], nummer […], gedeeltelijk (hierna: de percelen met nummer […]). [appellant sub 4] is eigenaar van deze gronden. De gronden maken deel uit van het Landgoed De Dennen. [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen betogen dat het gebruik van beide percelen ernstig wordt beperkt, omdat deze in het plan uitsluitend voor het gebruik als hoogstamfruitboomgaard zijn bestemd.

Het beroep van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen is daarnaast gericht tegen de planregeling voor een perceel gelegen ten zuiden van [locatie 4], kadastraal bekend Cuijk, sectie […], nummer [...], gedeeltelijk (hierna: het perceel met nummer [...]). Zij betogen dat het bestemmingsvlak "Wonen" op dit perceel ten onrechte is verkleind.

De aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard"

15.    [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" ter plaatse van de percelen met nummer […]. Zij voeren dezelfde beroepsgronden als [appellante sub 2] aan, zoals hiervoor weergegeven onder 9.

15.1.    Blijkens de verbeelding is aan de percelen met nummer […] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogstamfruitboomgaard" toegekend. Dit is dezelfde planregeling welke in het plan is vastgesteld voor de percelen met nummer [...] van [appellante sub 2]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de feiten en omstandigheden aangaande de percelen met nummer […] overeenkomen met die aangaande de percelen met nummer [...]. Aangezien [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen dezelfde beroepsgronden aanvoeren als [appellante sub 2], kan ten aanzien van de beroepsgronden van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen worden aangesloten bij het oordeel van de Afdeling hiervoor onder 9.3.

Het bestemmingsvlak "Wonen"

16.    [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen betogen dat niet in overeenstemming met het besluit tot vaststelling van het plan en op een tijdstip na de bekendmaking daarvan, de verbeelding is aangepast in die zin dat het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel met nummer [...] is verkleind.

16.1.    Op 3 april 2017 heeft de raad het plan met inachtneming van de bij dit besluit behorende zienswijzennota en ambtshalve wijzigingen gewijzigd vastgesteld. Uit de zienswijzennota volgt dat het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel met nummer [...] ten opzichte van het ontwerpplan aan de west- en zuidzijde zal worden verkleind. Nu uit de verbeelding van het plan blijkt dat voornoemd bestemmingsvlak als zodanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, stemt de verbeelding in zoverre overeen met het besluit van de raad tot vaststelling van het plan. In hetgeen is aangevoerd bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat deze wijziging op een tijdstip na de bekendmaking van het plan heeft plaatsgevonden, slechts door de verbeelding te wijzigen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Het betoog slaagt niet.

17.    [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen kunnen zich niet verenigen met de omvang en situering van het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel met nummer [...]. Zij stellen dat dit bestemmingsvlak ten onrechte is verkleind. [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen betogen dat de realisatie van een woning op het perceel hierdoor ernstig wordt belemmerd. Zij betogen dat de raad op onjuiste gronden tegemoet is gekomen aan de in de zienswijzenfase door de eigenaar van het agrarisch bedrijf aan de Hoefseweg 6 aangedragen bezwaren en hierbij onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen.

17.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het in het ontwerpplan opgenomen bestemmingsvlak onnodig ruim was en dat met de verkleining ervan negatieve gevolgen van de voorziene woning voor het naastgelegen agrarisch bedrijf kunnen worden beperkt. Door de verkleining is gewaarborgd dat het weiland ten westen van het bestemmingsvlak goed bereikbaar en zichtbaar blijft. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat door de verkleining van het bestemmingsvlak de bouw van een woning op het perceel niet onaanvaardbaar wordt belemmerd. Het plan biedt daartoe nog voldoende mogelijkheden. In dit verband heeft de raad naar voren gebracht dat het plan voldoende flexibiliteit biedt.

17.2.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel met nummer [...] de bestemming "Wonen"  toegekend. Op het bestemmingsvlak mag één woning aanwezig zijn.

Niet in geschil is dat de omvang van het in het plan vastgestelde bestemmingsvlak "Wonen" ongeveer 1.350 m² bedraagt. Voorts is niet in geschil dat het bestemmingsvlak "Wonen" in het ontwerpplan een omvang van ongeveer 2.565 m² had. Blijkens de verbeelding is het bestemmingsvlak aan de zuid- en westzijde verkleind.

17.3.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad heeft beoogd om met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2312, op de locatie van de voormalige woonboerderij "De Dennen" de bouw van een woning mogelijk te maken. Uit de zienswijzennota volgt dat de raad naar aanleiding van een door de eigenaar van het naastgelegen agrarisch bedrijf ingediende zienswijze met het oog op zijn belangen het bestemmingsvlak "Wonen" aan de zuid- en westzijde bij de vaststelling van het plan heeft verkleind. Ter zitting heeft [appellant sub 4] toegelicht dat de bezwaren op basis waarvan het bestemmingsvlak is verkleind onjuist en eenvoudig weg te nemen zijn. In dit verband heeft hij gesteld dat het zicht vanaf het agrarisch bedrijf op het weiland ten westen van het bestemmingsvlak door een bomenrij altijd beperkt is geweest en dat dit weiland ook kan worden bereikt door de aanleg van een koeienpad door de houtsingel ten zuiden van het bestemmingsvlak. De raad heeft deze stelling niet weersproken en bovendien te kennen gegeven dergelijke feiten en eventuele alternatieve oplossingen niet bij de voorbereiding van het besluit te hebben betrokken. Voorts heeft [appellant sub 4] toegelicht dat hij juist aan de westzijde van het bestemmingsvlak de nieuwe woning wenst te realiseren en daarvoor het in het ontwerpplan opgenomen vlak noodzakelijk acht. Dit vanwege de omstandigheid dat ter plaatse van het oostelijke gedeelte van bedoeld vlak hoogstamfruitbomen staan waarvan het kappen onwenselijk is. Ter zitting is gebleken dat de raad dit niet heeft onderkend. Gelet op het vorenstaande moet, mede gezien de belangen van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen, worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

18.    In hetgeen [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel met nummer [...], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

18.1.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 17.3 het besluit te wijzigen, door vaststelling van een passende planregeling voor het bestemmingsvlak "Wonen" ter plaatse van het perceel met nummer [...].

De raad hoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd. De Afdeling gaat er vanuit dat de raad, voordat hij tot vaststelling van een passende planregeling overgaat, overleg hierover zal voeren met [appellant sub 4] en de eigenaar van het naastgelegen agrarisch perceel.

18.2.    Voor het beroep van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen is deze uitspraak een tussenuitspraak.

18.3.    Voor [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten.

Het beroep van [appellant sub 5]

Inleiding

19.    Het beroep van [appellant sub 5] is gericht tegen de planregeling voor het perceel [locatie 5] in Vianen. [appellant sub 5] is eigenaar van dit perceel. [appellant sub 5] heeft gesteld dat hij de gronden in 2016 heeft aangekocht met als doel om er een agrarisch bedrijf gericht op het houden en fokken van paarden te gaan exploiteren.

Inhoudelijk

20.    [appellant sub 5] betoogt primair dat in het plan ten onrechte geen paardenhouderij is toegestaan op het perceel [locatie 5]. [appellant sub 5] voert hiertoe aan dat de raad op de hoogte was van zijn wens om een dergelijk bedrijf te gaan exploiteren. In dit verband heeft [appellant sub 5] naar voren gebracht dat hij op 31 maart 2017 een omgevingsvergunning voor de bouw van een overdekte rijbak en paardenboxen heeft aangevraagd. Tevens heeft hij op 11 mei 2017 een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend en is hij begonnen met de bouwwerkzaamheden. [appellant sub 5] betoogt subsidiair dat in het plan ten onrechte niet langer een paardenfokkerij is toegelaten op het perceel. Hij stelt dat het vorige bestemmingsplan die mogelijkheid wel bood. Volgens [appellant sub 5] brengt het plan, gezien zijn wens, een onaanvaardbare beperking met zich van de gebruiksmogelijkheden van het perceel.

20.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat voor de bestemming van het perceel [locatie 5] is aangesloten bij het ten tijde van de vaststelling van het plan bekende gebruik van dit perceel als boomkwekerij. De raad stelt voorts dat in het plan per abuis ter plaatse niet langer een paardenfokkerij is toegelaten. Een dergelijk agrarisch bedrijf was op grond van het vorige bestemmingsplan toegestaan en de raad acht dit vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar. De raad stelt verder dat een paardenhouderij een nieuwe activiteit betreft die ingevolge het vorige bestemmingplan niet is toegelaten.

Volgens de raad was ten tijde van de vaststelling van het plan geen sprake van een concreet plan voor de vestiging van een paardenhouderij op het perceel, zodat hij hiermee geen rekening hoefde te houden bij de vaststelling van het plan.

20.2.    Blijkens de verbeelding en de plansystematiek brengt het plan geen wijziging in de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" die op grond van het voorgaande bestemmingsplan rustte op het perceel [locatie 5].

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels, luidt: "De voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;

b. agrarische (vollegronds) teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

[…];

4. "paardenhouderij" tevens paardenhouderijen zijn toegestaan;

[…]."

20.3.    Blijkens de verbeelding van het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is daarin aan het betreffende perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend.

Artikel 1, van de planregels, voor zover hier van belang, luidt: "In deze regels wordt verstaan onder grondgebonden agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf zoals rundvee, akkerbouw en tuinbouw."

Artikel 4, lid 4.1, luidt: "De voor "Agrarisch met waarden -Landschapswaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen;

b. grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

1. "intensieve veehouderij" tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan;

2. "paardenhouderij" tevens paardenhouderijen zijn toegestaan;

[…]."

20.4.    Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte niet is voorzien in de mogelijkheid een paardenhouderij te vestigen, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

De Afdeling is van oordeel dat de wens van [appellant sub 5] om een paardenhouderij te vestigen ten tijde van de vaststelling van het plan niet kon worden aangemerkt als een concreet plan als hiervoor bedoeld. De enkele omstandigheid dat - daags - voor de vaststelling van het plan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een rijbak en paardenboxen is ingediend, is daartoe onvoldoende. De Afdeling acht in dit verband van belang dat [appellant sub 5] voorafgaand aan de vaststelling van het plan noch bij deze aanvraag noch op andere wijze stukken, zoals een bedrijfsplan, situatieschets of ruimtelijke onderbouwing, heeft overgelegd op basis waarvan de raad had kunnen constateren dat [appellant sub 5] een paardenhouderij wilde vestigen en de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan had kunnen beoordelen. Onder deze omstandigheden heeft de raad met de wens van [appellant sub 5] geen rekening behoeven te houden bij de vaststelling van het voorliggende plan.

Het betoog slaagt niet.

20.5.    Met betrekking tot het betoog dat het plan niet langer voorziet in de mogelijkheid een paardenfokkerij te exploiteren, heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een omissie. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

21.    In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ter plaatse van het perceel [locatie 5] niet een paardenfokkerij toelaat, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

21.1.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 20.5 het besluit te wijzigen door vaststelling van een planregeling, zodanig dat ter plaatse van het perceel [locatie 5] een paardenfokkerij mogelijk wordt gemaakt.

De raad hoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

21.2.    Voor het beroep van [appellant sub 5] is deze uitspraak een tussenuitspraak.

21.3.    Voor [appellant sub 5] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten.

Het beroep van [appellant sub 6]

Inleiding

22.    Het beroep van [appellant sub 6] is gericht tegen de planregeling voor het perceel ten westen van zijn agrarisch bedrijf aan de [locatie 6], kadastraal bekend Cuijk, sectie […], nummers […] (gedeeltelijk), […] en […] (hierna: het perceel [locatie 6] ongenummerd). Deze gronden waren voorheen in gebruik voor agrarische doeleinden. [appellant sub 6] betoogt dat de gronden in het plan ten onrechte zijn bestemd voor natuurdoeleinden.

[appellant sub 6] stelt voorts dat de raad heeft verzuimd de aanduiding "recreatie" die in het ontwerpplan aan deze gronden is toegekend, bij de vaststelling van het plan te verwijderen.

Het beroep van [appellant sub 6] heeft daarnaast betrekking op de planregeling voor zijn eigen bedrijfsperceel aan de [locatie 6]. [appellant sub 6] betoogt dat de raad ten onrechte niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" aan dit perceel heeft toegekend, zodat zijn witlofkwekerij niet als zodanig is bestemd.

De bestemming "Natuur"

23.    [appellant sub 6] betoogt dat de raad aan het perceel [locatie 6] ongenummerd ten onrechte de bestemming "Natuur" heeft toegekend.

[appellant sub 6] voert hiertoe aan dat dit perceel voorheen altijd is bestemd en gebruikt voor agrarische doeleinden en derhalve thans ook als zodanig had moeten worden bestemd. [appellant sub 6] voert voorts aan dat ter plaatse van het perceel ten gevolge van dit gebruik geen natuurwaarden aanwezig zijn.

Hij stelt daarnaast dat aangezien niet langer wordt beoogd op het perceel een trainingscentrum voor de politiehondenvereniging mogelijk te maken, hierin geen aanleiding kan zijn gelegen om de bestemming "Natuur" toe te kennen. [appellant sub 6] voert verder aan dat aan het perceel verscheidene gebiedsaanduidingen zijn toegekend, zoals de aanduiding "overige zone - teeltondersteunende kassen toegestaan", waaruit dient te worden afgeleid dat de gronden in feite voor agrarische doeleinden dienen te worden bestemd.

23.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de aan het desbetreffende perceel toegekende bestemming "Natuur" passend is. Volgens de raad wordt beoogd deze locatie te ontwikkelen tot een natuurlijke stapsteen. De raad verwijst voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan naar de "Ruimtelijke onderbouwing Politiehondenvereniging Haps. [locatie 6] - Haps" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). Dat niet langer mede is voorzien in de vestiging van een hondentrainingscentrum op een deel van deze locatie, doet niet af aan de omstandigheid dat de ontwikkeling van natuur aldaar wenselijk is.

23.2.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 6] ongenummerd de bestemming "Natuur" toegekend.

23.3.    Blijkens de verbeelding van het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied 2010" is aan het betreffende perceel deels de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - grasland" toegekend. Voorts is aan het overige deel van dit perceel de bestemming "Natuur" toegekend.

23.4.    De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellant sub 6] lijkt te veronderstellen, aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad in dit geval ertoe heeft besloten het gehele perceel [locatie 6] ongenummerd te bestemmen voor natuurdoeleinden. In dit verband heeft de raad toegelicht dat wordt beoogd deze locatie te ontwikkelen tot een natuurlijke stapsteen, in aansluiting op de plaats waar een droge en een natte ecologische verbindingszone elkaar kruisen. Voor de ontwikkeling die ter plaatse wordt beoogd, heeft de raad verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing. Voorts heeft de raad toegelicht dat de omstandigheid dat in het plan niet meer is voorzien in de mogelijkheid op het perceel tevens een hondentrainingscentrum te realiseren, niet wegneemt dat de ontwikkeling van de locatie als natuurlijke stapsteen wenselijk is. Verder heeft de raad gesteld dat hoewel deze natuurontwikkeling ook reeds in het voorgaande bestemmingsplan was voorzien, hij de bestemming "Natuur" voor het gehele perceel thans passender acht. De Afdeling is van oordeel dat de raad in het onderhavige geval in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij de ontwikkeling van natuur op het perceel dan aan het belang van [appellant sub 6] bij een agrarisch gebruik daarvan. Daarbij neemt zij in aanmerking dat [appellant sub 6] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge hiervan op onevenredige wijze in zijn belangen wordt geraakt. Voor zover [appellant sub 6] ter zitting heeft gesteld dat hij een deel van het perceel zelf graag had aangekocht, overweegt de Afdeling dat uit de stukken blijkt dat hij die wens niet eerder in deze bestemmingsplanprocedure kenbaar heeft gemaakt, zodat de raad hiermee geen rekening hoefde te houden bij de vaststelling van het plan.

Voor zover [appellant sub 6] erop heeft gewezen dat aan het perceel verscheidene - op agrarische bedrijven gerichte - gebiedsaanduidingen zijn toegekend, heeft de raad toegelicht dat als uitgangspunt geldt dat dergelijke aanduidingen aan zones zijn toegekend. Of een bepaalde ontwikkeling daadwerkelijk mogelijk is, wordt binnen dergelijke zones bepaald door de onderliggende enkelbestemming. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Het betoog slaagt niet.

De aanduiding "recreatie"

24.    [appellant sub 6] betoogt voorts dat de raad in het plan aan het perceel [locatie 6] ongenummerd ten onrechte de aanduiding "recreatie" heeft toegekend. [appellant sub 6] stelt dat de verbeelding bij de vaststelling van het plan in zoverre niet overeenkomstig de door hem ingediende zienswijze is aangepast, terwijl in de zienswijzennota bij het besluit tot vaststelling van het plan staat dat de verbeelding overeenkomstig zijn zienswijze zal worden aangepast.

24.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 6] ongenummerd de aanduiding "recreatie" toegekend.

24.2.    In de zienswijzennota staat dat het plan mede naar aanleiding van en overeenkomstig de door [appellant sub 6] ingediende zienswijze wordt aangepast in die zin dat de aanduiding "recreatie" op het perceel [locatie 6] ongenummerd wordt verwijderd. In het besluit tot vaststelling van het plan heeft de raad de zienswijzennota vastgesteld. Niet in geschil is dat de verbeelding niet is aangepast. De verbeelding stemt derhalve in zoverre niet overeen met het besluit tot vaststelling. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarom aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en de verbeelding in onderlinge samenhang bezien in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt.

De aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf"

25.    [appellant sub 6] betoogt verder dat de raad aan zijn bedrijfsperceel [locatie 6] ten onrechte niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" heeft toegekend. [appellant sub 6] acht dit onaanvaardbaar omdat dientengevolge zijn witlofkwekerij niet als zodanig is bestemd in het plan.

25.1.    In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een omissie en dat hij per abuis heeft nagelaten ter plaatse van het desbetreffende perceel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" op te nemen in het plan. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

26.    In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover hiermee de aanduiding "recreatie" is toegekend aan het perceel [locatie 6] ongenummerd, is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover hiermee niet de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" is toegekend aan het perceel [locatie 6], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

26.1.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 24.2 het besluit te wijzigen en alsnog de verbeelding in overeenstemming te brengen met het vaststellingsbesluit van 3 april 2017, door de aanduiding "recreatie" ter plaatse van het perceel [locatie 6] ongenummerd te verwijderen.

De raad dient daartoe voorts met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 25.1 het besluit te wijzigen en alsnog de witlofkwekerij van [appellant sub 6] als zodanig te bestemmen, door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 6] toe te voegen.

De raad hoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

26.2.    Voor het beroep van [appellant sub 6] is deze uitspraak een tussenuitspraak.

26.3.    Voor [appellant sub 6] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Einduitspraak

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2] en de erven van [overledene] ongegrond;

Tussenuitspraak

II.    draagt de raad van de gemeente Cuijk naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 4] en Landgoed De Dennen B.V., [appellant sub 5] en [appellant sub 6] op om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak:

- de onder 17.3, 20.5, 24.2 en 25.1 genoemde gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Cuijk van 3 april 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, Herziening 2016" te herstellen met inachtneming van hetgeen over die gebreken in deze uitspraak is overwogen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Kranenburg    w.g. Schoonbrood
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

694.