Uitspraak 201808989/1/R1 en 201808990/1/R1


Volledige tekst

201808989/1/R1 en 201808990/1/R1.
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vereniging van Eigenaars Zuidelijke Wandelweg 93-127 en [appellant], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Amsterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: VvE Zuidelijke Wandelweg),

appellanten,

en

1. de raad van de gemeente Amsterdam,

2. het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2018 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Zuidas-Kop Zuidas 2018" hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).

Bij besluit van 19 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidas-Kop Zuidas 2018" vastgesteld.

Tegen beide besluiten heeft VvE Zuidelijke Wandelweg beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 8 maart 2019, waar VvE Zuidelijke Wandelweg, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, mr. A. van Buuren, ing. F. van Dorresteijn en mr. V.J. van den Broek, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "Zuidas-Kop Zuidas 2018" voorziet onder meer in de realisatie van woningen, kantoren en voorzieningen, waaronder detailhandels-, maatschappelijke en horecavoorzieningen, in het gebied Kop Zuidas, gelegen in stadsdeel Zuid.

2.    Het college heeft hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor de voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" en het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" in het zuidwestelijke deel van het plangebied. Het besluit hogere waarden is vastgesteld in verband met de geluidbelasting vanwege de A10 Zuid, de Europaboulevard, de spoorweg Duivendrecht-Amsterdam Schiphol en de metrolijnen in de omgeving.

3.    Het appartementencomplex aan de Zuidelijke Wandelweg 93-127 maakt deel uit van een carrévormig blok. Dat blok omvat koop- en huurappartementen verspreid over de vier zijden van het totale complex. De delen met koopappartementen zijn in beheer bij meerdere verenigingen van eigenaars. Het meest noordelijke deel van het appartementencomplex is het deel waarvoor de VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 de belangen behartigt en waar [appellant] woont. Dat deel ligt binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1" en op een afstand van ongeveer 60 m van de ten zuiden daarvan gelegen voorziene nieuwe woningen waarvoor het besluit hogere waarden is genomen. VvE Zuidelijke Wandelweg kan zich niet verenigen met het besluit hogere waarden, omdat zij vreest voor ernstige geluidhinder ter plaatse van het perceel aan de Zuidelijke Wandelweg 93-127. VvE Zuidelijke Wandelweg kan zich voorts niet verenigen met het plan, onder meer omdat het aangrenzende gebied waar de reconstructie van de A10 is voorzien ten onrechte niet is meegenomen in dit plan. Daarnaast is het plan volgens VvE Zuidelijke Wandelweg rechtsonzeker, nu de raad ten onrechte niet door middel van een aanduiding op de verbeelding of een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid heeft aangegeven waar binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" een maximale bouwhoogte van 30 m is toegestaan.

Het beroep tegen het besluit hogere waarden

Ontvankelijkheid

4.    Het college stelt dat het beroep van VvE Zuidelijke Wandelweg tegen het besluit hogere waarden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij geen belanghebbende is bij dat besluit. In dit verband stelt het college dat het besluit hogere waarden geen betrekking heeft op het appartementencomplex waarvoor de VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 de belangen behartigt en waar [appellant] woont. Het college wijst erop dat de afstand tussen de percelen van VvE Zuidelijke Wandelweg en de voorziene geluidschermen ongeveer 200 m is en de afstand tussen de percelen van VvE Zuidelijke Wandelweg en de voorziene woningen waarvoor het besluit hogere waarden is genomen, ongeveer 60 m is.

Voorts wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE7713, aangevoerd dat het beroep van VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 niet-ontvankelijk is, omdat haar statuten niet zijn gedeponeerd en zij ook om die reden niet als belanghebbende kan worden beschouwd. Ter zitting is voorts aangevoerd dat het bestuur van de vereniging van eigenaars op grond van artikel 53, vijfde lid, van de statuten een machtiging behoeft voor het instellen van beroep.

4.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

4.2.    Het besluit tot vaststelling van hogere waarden is een noodzakelijke voorwaarde om de bouw van woningen binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" mogelijk te maken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:630, zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Nu het appartementencomplex waarvoor de VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 de belangen behartigt en waar [appellant] woont, op korte afstand van de voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" is gesitueerd, wordt VvE Zuidelijke Wandelweg in zoverre rechtstreeks in haar belangen geraakt door de realisering van de woningen en derhalve eveneens door de vaststelling van het besluit hogere waarden voor deze woningen.

4.3.    Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:110, volgt dat een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. In de situatie van een splitsing in appartementsrechten als bedoeld in titel 9 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ingevolge artikel 5:112 voorzien in de verplichting tot oprichting van een vereniging van eigenaars die ten doel heeft het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Hieruit volgt dat een vereniging van eigenaars uit haar aard in beginsel opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars. Buiten twijfel is dat de VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 in dit geval opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van haar leden. Gelet hierop en gelet op hetgeen de Afdeling hiervoor heeft geoordeeld onder 4.2, zijn de belangen van VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. De omstandigheid dat, naar het college stelt, de statuten niet zijn gedeponeerd, maakt dit niet anders. Gelet op artikel 2:45, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek treedt de Afdeling voorts niet in de vraag of aan het beroepschrift een rechtsgeldig besluit van het bevoegde orgaan van de vereniging, zoals in dit geval de vereniging van eigenaars, ten grondslag ligt.

4.4.    De conclusie is dat de VvE Zuidelijke Wandelweg belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, beroep kan instellen. Gelet hierop is het beroep van de VvE Zuidelijke Wandelweg ontvankelijk.

Inhoudelijk

5.    VvE Zuidelijke Wandelweg voert aan dat de akoestische maatregelen afgestemd dienen te worden op de voorziene toegenomen woningbouw. In dit verband voert zij aan dat hogere geluidschermen gerealiseerd dienen te worden langs de A10. Volgens VvE Zuidelijke Wandelweg dienen de wettelijke normen in acht te worden genomen en is de vraag van doelmatigheid niet aan de orde, nu sprake is van een reconstructie van een weg in combinatie met woningbouw. Hiertoe voert zij aan dat uit het aanvullend akoestische onderzoek "Bestemmingsplan Zuidas-Kop Zuidas 2018 te Amsterdam; onderzoek aanvullende geluidmaatregelen A10" door DPA Cauberg-Huygen, van 26 juni 2018 (hierna: aanvullend geluidonderzoek), is gebleken dat bij hogere geluidschermen sprake is van een substantiële verlaging van de geluidniveaus. Gelet op de kosten van het project Zuidasdok zijn de daarmee samenhangende kosten, zoals de kosten ten behoeve van de realisatie van hogere geluidschermen, zonder meer acceptabel, aldus VvE Zuidelijke Wandelweg.

5.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

5.2.    De hoofdstukken V en VI van de Wgh bevatten een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone rond een industrieterrein of een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein of de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

De regelingen in de Wgh strekken ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege het industrieterrein of de weg maximaal mag optreden. Het appartementencomplex waarvoor de VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 de belangen behartigt en waar [appellant] woont, ligt op het perceel Zuidelijke Wandelweg 93-127 in de directe omgeving van de te bouwen woningen. Uit hetgeen VvE Zuidelijke Wandelweg heeft aangevoerd blijkt niet dat zij of haar leden eigenaar zijn van een van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en evenmin van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de voorziene woningen. Onder de omstandigheden moet naar het oordeel van de Afdeling worden gezegd dat de regeling van de Wgh kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van VvE Zuidelijke Wandelweg. Gelet hierop kan hetgeen VvE Zuidelijke Wandelweg aanvoert over het besluit tot vaststelling van hogere waarden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen VvE Zuidelijke Wandelweg hierover heeft aangevoerd.

6.    Het beroep tegen het besluit hogere waarden slaagt niet.

Het beroep tegen het bestemmingsplan

Ontvankelijkheid

7.    Voor zover de raad zijn standpunt herhaalt dat het beroep van VvE Zuidelijke Wandelweg 93-127 niet-ontvankelijk is omdat de statuten niet zijn gedeponeerd en het bestuur een machtiging behoeft, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij eerder in deze uitspraak onder 4 heeft overwogen.

Toetsingskader

8.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Plangrens

9.    VvE Zuidelijke Wandelweg voert aan dat de raad ten onrechte het aangrenzende gebied waar de reconstructie van de A10 is voorzien niet in dit plan heeft opgenomen. Nu de raad ervoor heeft gekozen om een bestemmingsplan vast te stellen dat uitsluitend ziet op dit plangebied, is het niet mogelijk om de akoestische maatregelen uit het Tracébesluit Zuidasdok (hierna: het Tracébesluit) in samenhang met de voorziene woningbouw langs de A10 integraal te beoordelen, aldus VvE Zuidelijke Wandelweg. In dit verband stelt zij dat zich een onlosmakelijke samenhang voordoet tussen dit plangebied en het aangrenzende gebied. Volgens VvE Zuidelijke Wandelweg volgt die onlosmakelijke samenhang uit de nota van zienswijzen, waarin de raad zich op het standpunt stelt dat het aanvullend akoestisch onderzoek is uitgevoerd rekening houdend met de in het plan voorziene woningbouw.

Voorts voert VvE Zuidelijke Wandelweg aan dat de raad op grond van artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet gehouden is voor zowel het tracégebied als het aangrenzende gebied van de Kop Zuidas binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit een bestemmingsplan vast te stellen.

9.1.      De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in hetgeen VvE Zuidelijke Wandelweg heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt de Afdeling dat bij het onderhavige plan is gekeken naar het Tracébesluit dat bij uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2730, onherroepelijk is geworden. De raad is uitgegaan van de geluidsituatie zoals deze zal zijn na voltooiing van het project Zuidasdok. In hetgeen de VvE Zuidelijke Wandelweg heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat tussen de gronden in dit plangebied en het aangrenzende gebied waar de reconstructie van de A10 is voorzien een zodanige samenhang bestaat, dat de raad de begrenzing van dit plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen en ook gronden waarop het Tracébesluit ziet in het onderhavige plan had moeten betrekken. De enkele omstandigheid dat de raad wat betreft de geluidsituatie in het plangebied heeft gekeken naar de geluidgevolgen van het onherroepelijke Tracébesluit is daarvoor ontoereikend.

Aan een inhoudelijke bespreking van het betoog van VvE Zuidelijke Wandelweg dat de raad op grond van artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet een bestemmingsplan had moeten vaststellen voor zowel het aangrenzende gebied waar de reconstructie van de A10 is voorzien als het aangrenzende gebied van de Kop Zuidas, komt de Afdeling niet toe. Gelet op het voorgaande moet immers worden vastgesteld dat het onderhavige bestemmingsplan niet ziet op het plangebied van het Tracébesluit en daarop ook niet behoefde te zien.

Het betoog faalt.

Geluid

10.    VvE Zuidelijke Wandelweg voert aan dat de A10 Zuid onaanvaardbare geluidoverlast tot gevolg heeft ter plaatse van de voorziene woningen binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2". Voorts betoogt zij dat bij de totstandkoming van het Tracébesluit besloten is tot het treffen van akoestische maatregelen in de vorm van geluidschermen, waarbij is uitgegaan van de bebouwingsmogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Kop Zuidas 2010", vastgesteld door de raad bij besluit van 21 januari 2010. Dat plan voorzag niet in woningbouw direct langs de A10 en het voorzag voorts in minder woningbouw dan het onderhavige plan. Gelet op de voorziene woningbouw in het onderhavige plan zijn de akoestische maatregelen uit het Tracébesluit niet adequaat, aldus VvE Zuidelijke Wandelweg. Hiertoe voert zij aan dat sprake is van een reconstructie van een weg in combinatie met nieuwe geluidgevoelige bestemmingen op percelen waar in het voorheen geldende bestemmingsplan geen geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd konden worden.

10.1.    Deze beroepsgrond van de VvE Zuidelijke Wandelweg komt erop neer dat de raad bij het vaststellen van het plan de Wgh niet juist heeft toegepast. Zoals hiervoor onder 5 is overwogen strekken de belangen van de Wgh kennelijk niet tot bescherming van de belangen van de VvE Zuidelijke Wandelweg. Dit betekent dat ook al zou de beroepsgrond van de VvE Zuidelijke Wandelweg over de geluidsituatie ter plaatse van de voorziene woningen op zichzelf terecht zijn voorgedragen, de Afdeling niet kan toekomen aan een vernietiging van het bestemmingsplan op die grond. De Afdeling laat daarom een inhoudelijke bespreking van die beroepsgrond ook in het kader van het beroep tegen het bestemmingsplan achterwege.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte

11.    VvE Zuidelijke Wandelweg voert aan dat het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2", de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3" en de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 19", op grond waarvan vanaf een bouwhoogte van 19 m een maximale bouwhoogte van 30 meter wordt toegestaan, rechtsonzeker is. In dit verband heeft zij ter zitting verwezen naar overweging 8.5 in de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1814. Volgens VvE Zuidelijke Wandelweg is ten onrechte niet door middel van een aanduiding op de verbeelding of een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid met voldoende waarborgen vastgesteld waar een maximale bouwhoogte van 30 m binnen het plangebied is toegestaan. Zij vreest dat voornoemde bouwhoogte overal binnen het plangebied is toegestaan zonder dat sprake is van enige belangenafweging of stedenbouwkundige beoordeling.

11.1.    Artikel 15, lid 15.2, aanhef en onder a, sub 6 en sub 7, van de planregels luidt:

"Op en onder de in lid 16.1 [lees: 15.1] genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a. Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

[…]

6.Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' gelden vanaf een bouwhoogte van 19 meter de volgende regels:

-maximum aantal topvolumes: 2, waarvan 2 met een maximum bouwhoogte van 30 meter;

-maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 500 m²;

-de afstand in breedte tussen topvolumes dient minimaal 30 meter te zijn;

7.Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-3' gelden vanaf een bouwhoogte van 19 meter de volgende regels:

-maximum aantal topvolumes: 4, waarvan 2 met een maximum bouwhoogte van 30 meter en 1 met een maximum bouwhoogte van 40 meter en 1 met een maximum bouwhoogte van 24 meter;

-maximum bebouwd oppervlak per topvolume: 500 m²;[…]"

11.2.    Vast staat dat het plan bepalingen bevat over de maximale bouwhoogte en op de verbeelding van het plan de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - 2" en "specifieke bouwaanduiding - 3" ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" zijn aangegeven. Naar het oordeel van de Afdeling geeft het plan aldus voldoende duidelijkheid over de toegestane maximale bouwhoogte van 30 m binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2". De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de exacte locaties waarop de topvolumes mogen worden gebouwd, met het oog op het bieden van flexibiliteit aan de bouwer niet behoefden te worden vastgelegd in het plan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre rechtsonzeker is. De uitspraak van 29 juni 2016 waarop beroep wordt gedaan, maakt dit niet anders omdat die zaak niet gaat over de locatie van planologisch mogelijk gemaakte gebouwen, maar over een geheel ander onderwerp, te weten (on)zekerheid over het moment waarop een deel van de extra uitbreidingsruimte als benut moet worden beschouwd.

De Afdeling tekent nog aan dat de door de raad gewenste flexibiliteit wat betreft de locatie van de topvolumes wel betekent dat, zoals hierna onder 12 zal blijken, voor de beoordeling van de gevolgen van de bouw als gevolg hiervan er rekening mee gehouden moet worden dat zij binnen de betrokken aanduiding op elke locatie kunnen worden gerealiseerd.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

12.    VvE Zuidelijke Wandelweg vreest voor verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van haar appartementencomplex. Zij voert aan dat aan de achterzijde van het appartementencomplex terrassen zijn gesitueerd, zodat de maximale bouwhoogte van 30 m binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" leidt tot een aantasting van hun uitzicht en een onaanvaardbare beperking van lichtinval. Ter zitting heeft VvE Zuidelijke Wandelweg toegelicht dat met name sprake zal zijn van een beperking van lichtinval en het uitzicht wanneer de topvolumes aan de noord - oostzijde van het plandeel met de "Wonen - 2" worden gerealiseerd. Volgens VvE Zuidelijke Wandelweg neemt de in de planregels voorgeschreven afstand van 30 m tussen de topvolumes niet weg dat de maximale toegestane bouwhoogte binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht tot gevolg kan hebben. Daarbij wijst VvE Zuidelijke Wandelweg erop dat een afstand van 30 m beperkt is in relatie tot de totale lengte van het complex woningen dat ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse mag worden gebouwd.

12.1.    Vast staat dat de toegestane maximale bouwhoogte binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2"gevolgen kan hebben voor het uitzicht van VvE Zuidelijke Wandelweg. Op een afstand van 60 meter wordt bebouwing tot 19 meter hoog toegestaan met een aantal hoogteaccenten ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 3" waaronder 2 topvolumes met een maximale bouwhoogte van 30 m. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van VvE Zuidelijke Wandelweg geen sprake is. De Afdeling gaat in dit verband uit van de bevindingen in het rapport "Uitzicht blok H3, Zuidelijke wandelweg 93-127", van 28 november 2018. Gelet op deze bevindingen, waartegen VvE Zuidelijke Wandelweg geen concrete bezwaren naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht. Tevens neemt de Afdeling in aanmerking dat de nieuwe woningen zijn voorzien in een stedelijke omgeving en dat de bewoners van het appartementencomplex aan de Zuidelijke Wandelweg 93-127 thans vanuit hun appartementen en de bijbehorende terrassen zien op de binnentuin van het carrévormige blok en op het gebouw dat de zuidzijde van dat carré vormt.

12.2.    Wat betreft bezonning stelt de Afdeling vast dat de raad een onderzoek heeft gedaan naar de effecten van de voorziene woningen ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" op de bezonning van het appartementencomplex aan de Zuidelijke Wandelweg 93-127. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bezonning blok H3, Zuidelijke wandelweg 93- 127" van 28 november 2018. De raad hanteert als richtlijn het door TNO ontwikkelde criterium dat de nieuwbouw zodanig moet zijn gesitueerd dat de zon op de eerste dag van de lente dan wel de eerste dag van de herfst tussen 10.00 uur en 18.00 uur ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag op één gevel van een woning moet kunnen bereiken. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij de beoordeling van de schaduweffecten voor de individuele bewoners van het gebouw van de voorziene woningbouw van een zogenoemde "worst-case" situatie is uitgegaan. De conclusie van het onderzoek is dat de bebouwingsmogelijkheden binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 2" geen effect hebben op de bezonning ter plaatse van het gebouw aan de Zuidelijke Wandelweg 93-127.

VvE Zuidelijke Wandelweg heeft geen concrete bezwaren naar voren gebracht tegen het bezonningsonderzoek. De Afdeling ziet dan ook geen reden om aan de uitkomsten van dit rapport te twijfelen. Mede gelet op het bezonningsonderzoek heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder voor het appartementencomplex aan de Zuidelijke Wandelweg 93-127.

Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

13.    Voor zover VvE Zuidelijke Wandelweg verzoekt de inhoud van haar zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de nota van zienswijzen behorende bij het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. VvE Zuidelijke Wandelweg heeft in haar beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

14.    Het beroep tegen het bestemmingsplan is ongegrond

Proceskosten

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Sparreboom
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

195-889.