Uitspraak 201803949/1/R1


Volledige tekst

201803949/1/R1.
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Koningslust, gemeente Peel en Maas,

en

de raad van de gemeente Peel en Maas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] met [locatie 3] te Koningslust" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2019, waar [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, ing. R.T.W.A. Leenen en J.M. Vestjens, zijn verschenen. Voort is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Initiatiefnemer, [belanghebbende], is exploitant van agrarische bedrijfslocaties aan [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Koningslust. Op de locatie aan [locatie 1] worden volgens een "beter leven concept" vleeskuikens gehouden. Op de locaties aan de [locatie 3] en [locatie 2] worden opfokkippen gehouden. Initiatiefnemer wil vanwege de ligging en daarmee samenhangende milieutechnische redenen, het agrarisch bedrijf aan de [locatie 3] beëindigen en de vleeskuikenhouderij aan [locatie 1] uitbreiden. Ten behoeve van deze ontwikkeling voorziet het plan in de bouw van een nieuwe vleeskuikenstal aan [locatie 1] waarin 51.000 vleeskuikens kunnen worden gehouden en wordt de bestemming aan de [locatie 3] gewijzigd in "Wonen - 5". Voor de bouw van de nieuwe stal zijn het bestemmingsvlak en het bouwvlak vergroot en wordt een deel van een bestaande houtopstand geveld. Compensatie van de gevelde houtopstand zal volgens de raad plaatsvinden op de locatie [locatie 2], alwaar het aldaar reeds geëxploiteerde bedrijf landschappelijk wordt ingepast.

Volgens de raad heeft het plan veel positieve effecten voor de omgeving. De bedrijfslocatie aan de Poorterweg die is gelegen in de kern zal worden beëindigd. Door de herplant die aldaar plaatsvindt, in ruil voor de op de locatie [locatie 1] gekapte bomen, waarbij 110 procent van de gekapte bomen wordt herplant, komen de bestaande stallen aan [locatie 2] vanuit de kern bezien uit het zicht te liggen en doordat fijnstof reducerende technieken worden toegepast in de nieuwe stal, heeft het plan eveneens positieve effecten op de luchtkwaliteit, aldus de raad. Volgens de raad is dan ook sprake van een "win-winsituatie".

[appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij vrezen onder meer voor geur-, stof- en geluidhinder en risico’s voor de volksgezondheid.

Ontvankelijkheid

2.    De raad stelt dat [appellant A] en [appellant B] geen rechtstreeks belang hebben bij het plan nu zij op ruime afstand wonen en geen zicht hebben op de ontwikkeling.

2.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant A] en [appellant B] op een afstand van ongeveer 155 m respectievelijk 225 m van de voorziene vleeskuikenstal wonen. Gelet op de aard en omvang van deze ontwikkeling is niet uitgesloten dat ter plaatse van de woningen van [appellant A] en [appellant B] gevolgen van enige betekenis, zoals geur, van de voorziene vleeskuikenstal kunnen worden ondervonden. Gelet hierop wordt het belang van [appellant A] en [appellant B] door het bestreden besluit geraakt.

Het belang van [appellant A] en [appellant B] is voorts rechtstreeks betrokken bij het plan. Aldus zijn zij belanghebbenden bij het besluit tot vaststelling van dit plan en is hun beroep ontvankelijk.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Woon- en leefklimaat

4.    [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat als gevolg van de uitbreiding van de pluimveehouderij aan [locatie 1] onaanvaardbare geur-, stof- en geluidhinder zal ontstaan. Door dit plan zal er volgens [appellant A] en [appellant B] sprake zijn van een onaanvaardbare verslechtering van hun woon- en leefklimaat.

4.1.    Op de verbeelding is aan het perceel [locatie 1], waarop de nieuwe stal is voorzien, de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" toegekend.

In het plan is het volgende bepaald:

"Artikel 3 Agrarisch - Intensieve veehouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Intensieve veehouderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een intensieve veehouderij, al dan niet met als nevenactiviteit:

1. Een grondgebonden bedrijfstak;

[…]."

4.2.    Aan [locatie 1] is sprake van een bestaand agrarisch bedrijf dat milieubelasting veroorzaakt. Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe vleeskuikenstal aldaar, waarmee het bestaande bedrijf wordt uitgebreid. De raad is uitgegaan van de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) die gelden voor een gemengd gebied en heeft daarnaast aanvullend onderzoek gedaan naar onder meer geur en fijnstof.

Gelet op de in de omgeving van de voorziene nieuwe vleeskuikenstal aanwezige woningen en agrarische bedrijvigheid heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling uit mogen gaan van de richtafstanden die gelden voor een gemengd gebied.

4.3.    Ten aanzien van geluid stelt de raad zich op het standpunt dat gelet op de grote afstand tussen de vleeskuikenstal en de in de omgeving ervan gelegen geluidsgevoelige objecten de situatie niet zal verslechteren. Uit de plantoelichting volgt dat de afstand van de voorziene nieuwe vleeskuikenstal ten opzichte van in de omgeving gelegen geluidsgevoelige objecten meer dan 115 m bedraagt. De afstand tussen de nieuwe voorziene vleeskuikenstal en de woningen van [appellant A] en [appellant B] bedraagt ongeveer 155 m respectievelijk 225 m. Gelet op deze afstanden en gelet op de richtafstand voor een gemengd gebied van 100 m die volgens de VNG-brochure geldt voor een pluimveehouderij met mestkuikens, biedt de enkele stelling van [appellant A] en [appellant B] dat onaanvaardbare geluidhinder zal ontstaan, naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had moeten stellen dat de nieuwe stal ter plaatse van de woningen van [appellant A] en [appellant B] onaanvaardbare geluidhinder teweeg zal brengen.

Het betoog faalt in zoverre.

4.4.    Voor het aspect geur verwijst de raad naar geurberekeningen die zijn uitgevoerd en die bij de plantoelichting als bijlage 3 en 4 zijn gevoegd. Daaruit blijkt dat, ondanks een toename van geuremissie aan [locatie 1], wordt voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Bijlage 4 bevat een berekening van de bestaande achtergrondbelasting en de achtergrondbelasting als gevolg van dit plan. De raad heeft toegelicht dat deze berekening aantoont dat wordt voldaan aan de door Peel en Maas gehanteerde systematiek (vanwege het ontbreken van een gemeentelijke geurverordening) met betrekking tot de geur achtergrondbelasting en dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geurhinder. Gelet op het voorgaande, en gelet op de richtafstand voor een gemengd gebied van 100 m die volgens de VNG-brochure geldt voor een pluimveehouderij met mestkuikens, biedt de enkele stelling van [appellant A] en [appellant B] dat onaanvaardbare geurhinder zal ontstaan als gevolg van de vleeskuikenstal, naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had moeten stellen dat de nieuwe stal ter plaatse van de woningen van [appellant A] en [appellant B] onaanvaardbare geurhinder teweeg zal brengen.

Het betoog faalt in zoverre.

4.5.    Voor het aspect stof wijst de raad op berekeningen die zijn uitgevoerd voor de emissie en belasting met fijnstof en die bij de plantoelichting zijn gevoegd als bijlage 5. Uit deze berekeningen volgt volgens de raad dat op de omliggende gevoelige objecten ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof. Gelet op het voorgaande en gelet op de richtafstand voor een gemengd gebied van 10 m die volgens de VNG-brochure geldt ten aanzien van stof, ziet de Afdeling in het betoog van [appellant A] en [appellant B] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had moeten stellen dat sprake zal zijn van onaanvaardbare stofhinder als gevolg van de nieuwe stal.

Het betoog faalt in zoverre.

Volksgezondheid

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de nieuwe vleeskuikenstal aan [locatie 1] onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt, door de hoge uitstoot van fijnstof en de toename van de concentratie aan endotoxinen in de lucht. [appellant A] en [appellant B] merken op dat de luchtkwaliteit vanwege de omringende veehouderijen en industriegebieden al tot een minimum is gedaald en door dit plan nog verder zal dalen. Fijnstof en componenten ervan maken mensen volgens [appellant A] en [appellant B] gevoeliger voor luchtweginfecties en er is een verminderde longfunctie bij hoge concentraties van ammoniak in de lucht. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de raad heeft aangegeven dat aanvullende onderzoeken zullen plaatsvinden om meer inzicht te krijgen in wat er in de lucht rondom intensieve veehouderijen gebeurt. De resultaten van deze onderzoeken zijn van essentieel belang voor het aspect gezondheid en zonder deze resultaten had de raad geen medewerking mogen verlenen aan dit plan, aldus [appellant A] en [appellant B].

5.1.    De raad heeft toegelicht dat het plan niet alleen ziet op de nieuwe vleeskuikenstal, maar ook op de sanering van een andere bedrijfslocatie en dat hij het plan als geheel heeft beoordeeld. Het plan zal volgens de raad een aanzienlijke ammoniakreductie van bijna 80 procent bewerkstelligen, waardoor wat betreft de emissie van ammoniak en hieraan te relateren aspecten, het plan enkel een verbetering met zich meebrengt. Ten aanzien van fijnstof heeft de raad toegelicht dat de emissie van fijnstof, inclusief endotoxinen, aan de [locatie 3] geheel komt te vervallen. De uitstoot van fijnstof aan [locatie 1] zal volgens de raad, ondanks een toename van dieren, gereduceerd worden door het toepassen van fijnstof reducerende staltechnieken in de nieuw te bouwen stal. De totale uitstoot van fijnstof van het bedrijf van initiatiefnemer zal als gevolg van dit plan met ongeveer 20 procent afnemen, aldus de raad. Dat initiatiefnemer de fijnstof reducerende staltechnieken gaat toepassen is volgens de raad verzekerd door het Besluit emissiearme huisvesting - dat directe werking heeft - dat bepaalt dat dierenverblijven emissiearm moeten zijn als er emissiearme huisvestingssystemen beschikbaar zijn. Ten aanzien van de onderzoeken waar [appellant A] en [appellant B] naar verwijzen, heeft de raad toegelicht dat de resultaten van deze onderzoeken van belang zijn voor de vorming van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten en de ontwikkeling van een wettelijk en beleidsmatig toetsingskader, maar dat deze resultaten nog wel enige tijd op zich laten wachten.

Gelet op de toelichting van de raad en de eisen uit het Besluit emissiearme huisvesting die naast het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden voor veehouderijen , ziet de Afdeling in het betoog van [appellant A] en [appellant B] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aspecten van volksgezondheid onvoldoende heeft betrokken bij de vaststelling van het plan. Eveneens ziet de Afdeling, gelet op de verwachte ammoniakreductie en de verwachte afname van de totale uitstoot van fijnstof, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich brengt. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] ten aanzien van de aanvullende onderzoeken maakt het voorgaande, in het bijzonder ook gelet op de verwachte verbetering van de luchtkwaliteit, niet anders.

Het betoog faalt.

Landelijke omgeving

6.    [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de voorziene vleeskuikenstal die dit plan mogelijk maakt niet past binnen de landelijke omgeving, nu de stal zich niet verhoudt tot de aanwezige functies en waarden in het gebied. Volgens [appellant A] en [appellant B] had de raad meer gewicht moeten toekennen aan de belangen van omwonenden en het belang bij het behoud en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige waarden. [appellant A] en [appellant B] merken op dat zij bewust zijn gaan wonen in een landelijke omgeving, bij een bosperceel, met de bestemming "Natuur". Door de ontwikkeling, die volgens [appellant A] en [appellant B] niet nuttig en niet noodzakelijk is, zal de omgeving waarin zij wonen op onaanvaardbare wijze worden aangetast en zal natuur zonder enig nut verloren gaan. [appellant A] en [appellant B] stellen in dit verband dat de uitbreiding van het bedrijf ook kon worden gerealiseerd aan [locatie 2]. Dan kan de natuur aan [locatie 1] intact blijven, aldus [appellant A] en [appellant B].

6.1.    De raad heeft toegelicht dat de ter plaatse aanwezige waarden worden beschreven in provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten zoals het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (hierna: POL2014) en de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas. In de plantoelichting staat beschreven in welke gebieden de ontwikkeling plaatsvindt en welke waarden volgens de provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan deze gebieden zijn toegekend. Volgens het POL2014 ligt [locatie 1] in de zone "Buitengebied". Uit het POL2014 volgt dat de gronden die zijn gelegen in de zone "Buitengebied", gronden betreffen met een agrarisch karakter, waarbij ruimte wordt gegeven voor de doorontwikkeling van agrarische bedrijven. In de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas is aan de gronden, behorend tot het plangebied, de typologie "kleinschalige halfopen ontginningslandschappen" toegekend. Binnen deze gebiedstypologie kan een intensieve veehouderij volgens de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas uitbreiden tot een oppervlakte van 1,5 ha, de referentiemaat. De raad heeft toegelicht dat de oppervlakte van het bouwvlak in de nieuwe situatie ongeveer 1,1 ha bedraagt, waardoor de ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het betoog van [appellant A] en [appellant B] geen aanleiding voor het oordeel dat de ontwikkeling zich niet verhoudt tot de aanwezige functies en waarden in het gebied. Eveneens ziet de Afdeling, mede gelet op de omstandigheid dat [locatie 1] in de zone "Buitengebied" ligt, waarin ruimte wordt gegeven voor de doorontwikkeling van agrarische bedrijven, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het behoud en de ontwikkeling van de in het gebied aanwezige waarden.

Het betoog faalt in zoverre.

6.2.    Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat zij bewust zijn gaan wonen bij een perceel met de bestemming "Natuur", de raad hun belang bij het behoud van de aanwezige natuur en de daarbij behorende bestemming "Natuur" onvoldoende heeft meegewogen en een beter alternatief beschikbaar is waardoor de natuur kan worden behouden, overweegt de Afdeling het volgende. In het algemeen kunnen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft een belangenafweging gemaakt. De raad heeft in de belangenafweging betrokken dat de bedrijfslocatie aan de [locatie 3], gelegen in de kern, wordt gesaneerd in ruil voor de voorziene stal buiten de kern en de kap van de bomen voor 110 procent wordt gecompenseerd door de landschappelijke inpassing van de andere bedrijfslocatie aan [locatie 2], waardoor de bestaande stallen op deze locatie vanuit de kern bezien uit het zicht komen te liggen. Voorts heeft de raad in de afweging betrokken dat [locatie 2] dichter bij de kern is gelegen dan [locatie 1] en een uitbreiding op [locatie 2] een verslechtering van het uitzicht vanuit de kern zou betekenen. Verder heeft de raad in zijn afweging betrokken dat het plan geen effect heeft op het uitzicht van [appellant A] en [appellant B], nu het zicht vanaf hun percelen wordt onttrokken door bestaande bossen en dat de bomen die worden gekapt geen beschermde status hebben. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het betoog van [appellant A] en [appellant B] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij voldoende rekening heeft gehouden met het belang van [appellant A] en [appellant B] bij het behoud van aanwezige natuur en de daarbij behorende bestemming "Natuur", en het belang bij realisatie van de voorziene ontwikkeling zwaarder heeft laten wegen. Eveneens ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten kiezen voor het door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatief, nu de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom zijn voorkeur uitgaat naar een uitbreiding op [locatie 1].

Het betoog faalt in zoverre.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Bouman, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Bouman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

191-849.