Uitspraak 201804931/1/A1


Volledige tekst

201804931/1/A1
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Deventer,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2018 heeft het college zijn beslissing om op 12 maart 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen, wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Deventer aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 91,00) voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 3 mei 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een Big Shopper met huishoudelijk afval die op 12 maart 2018 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de IJsselstraat 4. Niet in geschil is dat het huishoudelijk afval in de Big Shopper van [appellant] afkomstig is.

Last onder bestuursdwang

2.    [appellant] betoogt dat hij de Afvalstoffenverordening 2009 en het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen 2013 niet heeft overtreden door zijn huishoudelijk afval in de Big Shopper te doen, omdat de ORAC volgens hem niet goed functioneerde. Hij stelt dat de ORAC na het aanbieden van zijn milieupas niet opende en dat hij zijn milieupas enkel ter hoogte van de ORAC aan de IJsselstraat 4 kon gebruiken omdat zijn milieupas niet bij de zogenoemde uitwijkcontainers werkte. Daarnaast stelt hij dat hij de Big Shopper niet naast de ORAC heeft geplaatst, maar dat hij de tas heeft opgehangen aan een haak van de container.

2.1.    Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

Artikel 10, eerste lid, luidt:

"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."

Artikel 4, eerste lid, onder d, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen 2013 luidt:

"Voor de inzameling van huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval is voor woningen in de binnenstad een ondergrondse verzamelcontainer of minicontainer aangewezen."

Artikel 7, onder Ondergrondse verzamelcontainers, onder 2, luidt: "Het huishoudelijk restafval en het groente-, fruit- en tuinafval dienen in een goed gesloten zak in de verzamelcontainer te worden gedeponeerd."

2.2.    Voor zover [appellant] betoogt dat hij de Afvalstoffenverordening 2009 en het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen 2013 niet heeft overtreden, omdat de ORAC ter hoogte van de IJsselstraat 4 niet functioneerde, overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat [appellant] de Big Shopper aan een haak heeft gehangen en zijn huishoudelijk afval in de openbare ruimte heeft achtergelaten. Dit is in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening. Er is dan ook sprake van een overtreding. Dat [appellant] naar gesteld de Big Shopper heeft opgehangen aan een haak van de ORAC en niet op de grond, doet daar niets aan af.

3.    [appellant] betoogt verder dat het college niet van zijn bevoegdheid om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, gebruik had mogen maken, omdat de Big Shopper volgens hem al een paar dagen naast de ORAC lag. Er ontbreekt volgens hem derhalve een spoedeisend karakter. Hij stelt dat huisvuil dat niet op de juiste manier wordt aangeboden niet door de gemeentelijke ophaaldienst wordt meegenomen en vervolgens dagen blijft liggen, er regelmatig vuilnis naast containers wordt gedeponeerd en dat hij zijn huisvuil daarom in de Big Shopper heeft gestopt.

3.1.    Het college heeft in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 maart 2018 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, vanwege het belang om de negatieve gevolgen van illegale bijplaatsing van afval te voorkomen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat dagelijks met twee voertuigen tweemaal langs alle ORAC’s in de gemeente Deventer wordt gereden om te controleren of er geen afval op onjuiste wijze is aangeboden.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college geen gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Het college heeft hierbij het belang van het voorkomen van negatieve gevolgen ten gevolge van het bijplaatsen van afval voorop kunnen stellen en heeft, na signalering van het bijgeplaatste afval, tot directe verwijdering hiervan kunnen overgaan. De omstandigheid dat er vaker ander afval naast de ORAC ligt, wat daar van zij, doet niet af aan de verplichting van [appellant] om zijn huisvuil op de juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Deze omstandigheid kan evenmin afdoen aan het spoedeisende karakter.

Het betoog faalt.

Kostenbeschikking

4.    [appellant] betoogt dat het college hem de kosten niet in rekening had mogen brengen. Hij voert daartoe aan dat de ORAC ter hoogte van de IJsselstraat 4 niet functioneerde en dat hij geen gebruik kon maken van de uitwijkcontainers. Daarnaast stelt dat hij student is en daarom niet de financiële middelen heeft om de kosten van bestuursdwang te betalen.

4.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

4.2.    In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2321), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.

4.3.    [appellant] heeft aangegeven dat hij het afval in de Big Shopper enkele dagen eerder heeft geprobeerd te storten, maar dat een storing in de ORAC dat onmogelijk heeft gemaakt. Blijkens informatie van 29 april 2018 van Circulus, de beheerder van de ondergrondse container, gaf de ORAC ter hoogte van de IJsselstraat 4 op 7 maart 2018 vanaf 13.18 uur een storing aan en heeft [appellant] om 16.04 uur tevergeefs geprobeerd zijn afval te storten. De omstandigheid dat de ORAC ter hoogte van de IJsselstraat 4 niet functioneerde, ontslaat [appellant] niet van de verplichting om zijn huisvuil op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dat houdt in dat als een container niet functioneert, de huisvuilzak in een andere container gedeponeerd dient te worden dan wel weer mee naar huis dient te worden genomen. Uit de informatie van Circulus blijkt dat zeven uitwijkcontainers wel werkten, gelet op de omstandigheid dat andere huishoudens van de ORAC’s gebruik hebben gemaakt.

Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat zijn milieupas niet functioneerde, wat daar ook van zij, wordt overwogen dat het college ter zitting heeft toegelicht dat [appellant] een melding had kunnen doen van zijn defecte milieupas waarna zijn pas op afstand gereset kon worden en hij weer gebruik van zijn pas kon maken. [appellant] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, terwijl dat in die situatie wel op zijn weg had gelegen. Het college heeft overigens verder ter zitting, aan de hand van de informatie van Circulus, toegelicht dat [appellant] zijn huisvuil op 10 maart 2018 in de container ter hoogte van de IJsselstraat 4 heeft gestort. Daaruit blijkt dat [appellant] wist dat de container in ieder geval op dat moment weer functioneerde.

4.4.    Zoals de Afdeling bij uitspraak van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:437) heeft overwogen hoeft het bestuursorgaan bij een besluit omtrent kostenverhaal in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan immers in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen en indien hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat slechts aanleiding, indien evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de te verhalen kosten van bestuursdwang (volledig) te betalen. Op de overtreder rust de last aannemelijk te maken dat dit het geval is. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verhaalde kosten zou hebben.

De niet nader geconcretiseerde stelling van [appellant] dat hij niet de financiële middelen heeft om het verschuldigde bedrag te kunnen betalen, leidt niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot kostenverhaal zou kunnen overgaan.

4.5.    Gelet op het voorgaande heeft [appellant] geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komen.

Het betoog faalt.

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

414-919.