Uitspraak 201805617/1/A1


Volledige tekst

201805617/1/A1
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Willemspark (wijk 47) te Den Haag.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh en R. van Coevorden, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, in de wijk Willemspark concrete locaties aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst.

[appellant] heeft een dierenartspraktijk gevestigd aan de [locatie] te Den Haag. Hij kan zich met de aanwijzing van de locaties 47-09A en 47-07C niet verenigen. Deze zijn volgens hem overbodig omdat er recent op de Balistraat op twintig meter afstand ook ORAC’s zijn geplaatst en de plaatsing van de ORAC’s tot het verlies van een parkeerplaats leidt, hetgeen het ondernemersklimaat schaadt.

Ontvankelijkheid

2.        Anders dan het college in het verweerschrift heeft gesteld, kan [appellant] beroep instellen tegen de aanwijzing van beide locaties. Ter zitting heeft het college toegelicht dat ten opzichte van de locatie in het ontwerp plaatsingsplan één ORAC ter hoogte van locatie 47-09A drie meter naar voren is geschoven in de richting van de dierenartspraktijk van [appellant]. Daarnaast vervallen er met deze wijziging twee parkeerplaatsen. Wat betreft locatie 47-07B worden de ORAC’s op dat locatienummer verplaatst naar de Javastraat tegenover huisnummer 85. Deze wijziging wordt aangeduid als locatienummer 47-07C. Vaststaat dat [appellant] ten opzichte van het ontwerp plaatsingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren. Dat betekent dat hij tegen het besluit van 19 juni 2018, voor zover dat ziet op het aanwijzen van de locaties 47-09A en 47-07C voor het plaatsen van ORAC’s, beroep kan instellen.

Locaties 47-09A en 47-07C

3.    [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locaties 47-09A en 47-07C heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s. Hij stelt dat de containers overbodig zijn omdat ze op twintig meter afstand van recent op de Balistraat geplaatste containers komen te staan en dat er veel bedrijven in de buurt zijn die geen gebruik maken van ORAC’s. Door het plaatsen van een ORAC op locatie 47-09A verdwijnt er weer een parkeerplaats, hetgeen volgens [appellant] het ondernemersklimaat schaadt, helemaal omdat door andere maatregelen al veel parkeerplaatsen zijn vervallen.

3.1.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.2.    Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 (hierna: het raadsvoorstel), gehanteerd. De randvoorwaarden houden onder meer in:

"- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

3.3.    Wat betreft het vervallen van de twee parkeerplaatsen heeft het college in het verweerschrift toegelicht dat bij het bepalen van de locaties voor ORAC’s, overeenkomstig de randvoorwaarden, het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt. De parkeerdruk wordt, alvorens een wijk wordt aangewezen voor het plaatsen van ORAC’s, op wijkniveau bepaald en pas daarna wordt een wijk aangewezen voor de plaatsing van ORAC’s. De locatie wordt niet aangewezen als de parkeerdruk hoger is dan 90%. Bij het besluit tot aanwijzing van de wijk Willemspark voor de inzameling met ORAC’s lag de parkeerdruk ruim onder de 90% en berekend is dat de bezettingsgraad van de beschikbare parkeerplaatsen na plaatsing van de ORAC’s niet boven de 90% zal uitstijgen, aldus het college.

Het college heeft ter zitting toegelicht dat plaatsing van de ORAC’s op de locaties niet overbodig is. De door [appellant] bedoelde ORAC’s op de Balistraat betreffen een ander inzamelingsgebied en plaatsingsplan, aldus het college. Deze ORAC’s zijn bedoeld voor de bewoners van de Archipelbuurt, waarbij de capaciteit is berekend op het aantal percelen waarvoor die ORAC’s als inzamelingsvoorziening is aangewezen. Het aanwijzen van deze locatie voor bewoners in de wijk Willemspark levert volgens het college bovendien een onwenselijke verkeerssituatie op, omdat van bewoners aan de Javastraat die op korte afstand van de recent geplaatste containers wonen, dan verwacht wordt om een hoofdweg over te steken. Het college zou daarmee in strijd met de randvoorwaarden handelen, waarin juist is bepaald dat kruising met hoofdwegen moeten worden vermeden.

3.4.    Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de locaties 47-09A en 47-07C in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van deze locaties voor de plaatsing van ORAC’s.

Alternatieve locatie

4.    [appellant] betoogt dat de twee groenstroken aan het einde van het Javalaantje een geschiktere locatie zijn om de ORAC’s op te plaatsen. Daartoe voert [appellant] aan dat op die locatie regelmatig afval wordt gedeponeerd en centraler is gelegen voor de bewoners.

4.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorgestelde locatie geen geschikt alternatief vormt. De alternatieve locatie betreft een groenstrook, waarbij de bomen die zich daar bevinden zouden moeten worden verplaatst. Het college acht het verdwijnen van groen daarnaast niet wenselijk. Verder heeft het college toegelicht dat de alternatieve locatie niet geschikt is omdat deze slecht bereikbaar is voor de leegwagen. Dat is volgens het college niet in overeenstemming met de randvoorwaarden. Ter zitting heeft het college nog aangevuld dat op de alternatieve locatie belemmeringen aanwezig zijn om de ORAC’s te plaatsen vanwege kabels en leidingen.

4.2.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de voorgestelde alternatieve locatie zodanig geschikter is, dat het college deze in redelijkheid had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019

414-919.