Uitspraak 201809142/2/A1


Volledige tekst

201809142/2/A1.
Datum uitspraak: 28 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Ponyhof Femke, gevestigd te Roermond,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2018 in zaak nr. 18/314 in het geding tussen:

[partij], wonend te Roermond

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2017 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een houten atelier op het perceel [locatie 1] te Roermond.

Bij besluit van 8 januari 2018 heeft het college het door Ponyhof Femke daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 januari 2018 vernietigd, het besluit van 22 mei 2017 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 januari 2018.

Tegen deze uitspraak heeft Ponyhof Femke hoger beroep ingesteld.

Ponyhof Femke heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2019, waar Ponyhof Femke, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Dignum en mr. P.P.L. Lucas, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [partij] woont op het perceel [locatie 1]. De door haar aangevraagde omgevingsvergunning ziet op het oprichten van een atelier om keramiek in te maken.

Ponyhof Femke exploiteert op het aangrenzende perceel [locatie 2] een paardenhouderij. Zij vreest dat het atelier van [partij] bescherming toekomt tegen geurhinder en dat de bouw van het atelier op korte afstand van de rijhal, waarin paardenstallen aanwezig zijn, haar bedrijfsvoering zal belemmeren.

3.    De bij besluit van 22 april 2017 verleende omgevingsvergunning ziet op het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In het besluit stelt het college zich op het standpunt dat de bouw van het atelier in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Asenray", omdat het totale grondoppervlak van de bijgebouwen op het perceel meer dan 100 m2 bedraagt.

Bij het besluit van 8 januari 2018 heeft het college de door [partij] gevraagde omgevingsvergunning voor het atelier alsnog geweigerd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat ter plaatse van het aangevraagde atelier, op 31 m afstand van de rijhal van Ponyhof Femke, geen goed woon- en leefklimaat kan worden bereikt.

3.1.    In de uitspraak van 4 oktober 2018 komt de rechtbank tot de conclusie dat het atelier op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) vergunningvrij mag worden opgericht. In artikel 2 van bijlage II bij het Bor zijn de categorieën gevallen vermeld waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist. Omdat het atelier volgens de rechtbank mag worden opgericht zonder omgevingsvergunning, vernietigt zij het besluit van 8 januari 2018 waarbij de omgevingsvergunning is geweigerd en herroept zij het besluit van 22 april 2017 waarbij de omgevingsvergunning is verleend.

4.    Ponyhof Femke heeft de voorzieningenrechter verzocht om de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2018 te schorsen, zodat de weigering van de omgevingsvergunning herleeft, waardoor [partij] het atelier niet zou mogen bouwen en in gebruik nemen. Volgens Ponyhof Femke is wel een omgevingsvergunning vereist voor het oprichten van het atelier.

4.1.    De vraag of voor het atelier een omgevingsvergunning is vereist, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Voor het antwoord op die vraag is van belang of de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel meer of minder dan 150 m2 bedraagt. Tussen partijen is de oppervlakte van de verschillende aanwezige bijbehorende bouwwerken in geschil en is in geschil of de overkapping aan de linkerzijde van de woning een bijbehorend bouwwerk is of tot het oorspronkelijk hoofdgebouw behoort. De vraag naar de totale oppervlakte aan bijgebouwen moet in de bodemprocedure worden beantwoord.

4.2.    Over het verzoek van Ponyhof Femke om schorsing van de aangevallen uitspraak overweegt de voorzieningenrechter dat Ponyhof Femke met dat verzoek niet kan bereiken wat zij wil.

Het besluit van 8 januari 2018 houdt in dat er geen vergunning is verleend voor het atelier. Doordat de rechtbank het besluit van 22 april 2017 heeft herroepen omdat het atelier naar het oordeel van de rechtbank vergunningvrij mag worden opgericht, is er op dit moment ook geen vergunning voor het atelier, net zo min als bij de weigering van de vergunning.

Indien voor de bouw van het atelier wel een omgevingsvergunning nodig is, zoals Ponyhof Femke betoogt, dan mag het atelier gelet op het vorenstaande dus hoe dan ook nu niet worden opgericht. Schorsing van de aangevallen uitspraak doet daaraan niet toe of af.

Indien op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Bor geen omgevingsvergunning nodig is, dan mag het atelier worden opgericht zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Het besluit om de omgevingsvergunning te weigeren, heeft in dat geval geen betekenis omdat er geen omgevingsvergunning nodig is. In dat geval heeft schorsing van de aangevallen uitspraak niet tot gevolg dat [partij] het atelier niet mag bouwen.

4.3.    Het ter zitting gedane verzoek van Ponyhof Femke om bij voorlopige voorziening te bepalen dat het atelier niet mag worden gebouwd en niet in gebruik mag worden genomen, kan de voorzieningenrechter niet inwilligen. Uit overweging 4.2 volgt dat het antwoord op de vraag of [partij] het atelier op dit moment zonder omgevingsvergunning mag bouwen, rechtstreeks voortvloeit uit de wet en niet het gevolg is van de aangevallen uitspraak of van de besluiten van 22 april 2017 en 8 januari 2018. Aangezien een in deze procedure te treffen voorlopige voorziening betrekking moet hebben op die uitspraak of die besluiten, kan de voorzieningenrechter in deze procedure niet bepalen dat [partij] het atelier niet mag bouwen en in gebruik nemen.

5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Lubberdink    w.g. Kors
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019

687.