Uitspraak 201804854/1/R1


Volledige tekst

201804854/1/R1.
Datum uitspraak: 27 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Wormer, gemeente Wormerland,

appellante,

en

de raad van de gemeente Wormerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Wormervelden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Parteon een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Raalte, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A. van der Aa en M.M. Hoenderwaal, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Parteon, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het reparatieplan voorziet in het aanpassen van de verbeelding ter plaatse van de locatie Zaanblokken. Daarbij is op de verbeelding het maximum aantal wooneenheden en de maximale bouwhoogte aangepast, omdat die niet correct waren opgenomen in het plan "Woonkern Wormer en Lint", zoals vastgesteld door de raad op 21 maart 2017. Daarmee voorziet het reparatieplan in de bouw van 220 woningen met een maximale bouwhoogte van 45 m. Parteon is de ontwikkelaar van de woningbouwlocatie.

[appellante], een drukkerij, is gevestigd buiten het plangebied en verzet zich tegen het reparatieplan. Zij betoogt dat het reparatieplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep

3.    [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of het reparatieplan ruimtelijk aanvaardbaar is. Daartoe voert zij aan dat de raad ten onrechte niet inhoudelijk op haar zienswijze is ingegaan. [appellante] heeft haar zienswijze daarom in beroep herhaald en ingelast. In haar zienswijze heeft [appellante] onder meer betoogd dat het in de planregels opgenomen "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan" geen bij besluit vastgesteld beleid betreft. Ook voert zij onder meer aan dat de bevoegdheid voor afwijking van de parkeernormen te ruim en onduidelijk is geformuleerd, omdat onduidelijk is wat onder "bijzondere omstandigheden" en "overwegende bezwaren" moet worden verstaan. Verder heeft [appellante] in haar zienswijze onder meer naar voren gebracht dat het reparatieplan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijk ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld, omdat wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorts heeft zij in haar zienswijze onder meer aangevoerd dat ten onrechte geen vormvrije milieueffectrapportage-beoordeling heeft plaatsgevonden.

3.1.    In het bestemmingsplan "Poort van Wormer 2010" was aan het plangebied de bestemming "Gemengd" toegekend. In de planregels was onder meer opgenomen dat het aantal wooneenheden voor de bestemming "Gemengd" maximaal 220 mag bedragen. Daarnaast was op de verbeelding een maximale bouwhoogte van 45 m opgenomen. Daarmee voorzag dit plan al in de ontwikkeling, een woontoren, die het voorliggende reparatieplan mogelijk maakt.

In het daaropvolgende plan "Woonkern Wormer en Lint" was aan het plangebied de bestemming "Gemengd - 1" toegekend met een gelijk bouwvlak als in het plan van 2010. Op de verbeelding bij dit plan was een maximum aantal wooneenheden van 22 opgenomen. Voorts ontbrak een maximale bouwhoogte voor het plangebied. De raad heeft toegelicht dat het maximum aantal wooneenheden van 22 en het ontbreken van een bouwhoogte een omissie is geweest. Dit plan was immers een conserverend plan voor de gehele kern, en alleen om die reden was het plangebied uit het plan "Poort van Wormer 2010" daarin opgenomen, aldus de raad. Volgens de raad was er geen enkele aanleiding om de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het desbetreffende gebied niet te handhaven.

In het reparatieplan is aan het plangebied de bestemming "Gemengd - 1" toegekend. Op de verbeelding is een maximum aantal wooneenheden van 220 en een maximale bouwhoogte van 45 m opgenomen.

3.2.    De Afdeling acht aannemelijk, gelet op de toelichting die de raad hiervoor heeft gegeven, dat sprake was van een kennelijke omissie in het plan "Woonkern Wormer en Lint". De Afdeling stelt verder vast dat de raad die omissie in het thans voorliggende reparatieplan heeft beoogd te herstellen. Dit herstel heeft kort na de vaststelling van het plan "Woonkern Wormer en Lint" plaatsgevonden. Dit laat onverlet dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering moet bevatten met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft echter slechts kort verwezen naar de inhoud van het plan uit 2010, zonder concreet in te gaan op de bezwaren zoals aangevoerd door [appellante] in haar zienswijze. Daarbij acht de Afdeling van belang dat [appellante] heeft aangevoerd dat de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor het parkeren in het kader van de rechtszekerheid niet aanvaardbaar is. De verwijzing van de raad naar het plan uit 2010 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is voor dit betoog niet relevant, reeds omdat een vergelijkbare afwijkingsbevoegdheid niet in dat plan was opgenomen. Verder is de raad ten onrechte in het geheel niet ingegaan op de stelling in de zienswijze dat in de parkeerregeling ten onrechte is verwezen naar het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan", omdat dit volgens [appellante] geen bij besluit vastgesteld beleid betreft.

Nu de raad niet toereikend is ingegaan op onder meer deze bezwaren in de zienswijze van [appellante], berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Conclusie

4.    In hetgeen is aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is vastgesteld. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

In stand laten rechtsgevolgen

5.    Gelet op de nadere motivering op inhoudelijke gronden die de raad in het nadere stuk en ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.

5.1.    Artikel 7, lid 7.3, van de planregels luidt:

"a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag het gebruik van een gebouw of van een onbebouwd terrein uitsluitend worden gewijzigd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen, overeenkomstig de in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan opgenomen parkeernormen.

b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's."

Artikel 7, lid 7.5, van de planregels luidt: "Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

[...];

b. het bepaalde in artikel 7.3 en 7.4 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit."

5.2.    Ten aanzien van het parkeerbeleid heeft de raad toegelicht dat het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan" bij besluit vastgesteld beleid betreft.

Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1800, staat artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro alleen een verwijzing naar beleidsregels toe welke, gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, bij besluit zijn vastgesteld. Nu in artikel 7, lid 7.3, van de planregels wordt verwezen naar het parkeerbeleid "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan" en dit beleid bij besluit van 9 december 2008 is vastgesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerregeling in zoverre in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro is vastgesteld.

5.3.    Verder heeft de raad toegelicht dat van de in artikel 7, lid 7.5, onder b, van de planregels opgenomen bevoegdheid voor afwijking van de parkeernormen slechts bij uitzondering gebruik kan worden gemaakt.

De Afdeling stelt vast dat artikel 7, lid 7.5, onder b, van de planregels het college van burgemeester en wethouders enige mate van flexibiliteit bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid biedt, maar die is naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig ruim dat dit strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel oplevert. Bovendien kunnen in het kader van een procedure over de omgevingsvergunning voor afwijking van het plan bezwaren naar voren worden gebracht over de toepassing van deze bevoegdheid.

5.4.    Ten aanzien van het betoog dat het reparatieplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, heeft de raad toegelicht dat het reparatieplan het herstel van een kennelijke omissie betreft waarbij voorheen bestaande planologische mogelijkheden geheel worden hersteld. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onaannemelijk. Voor haar oordeel acht de Afdeling mede van betekenis dat het herstel van de omissie kort na de vaststelling van het plan uit 2017 heeft plaatsgevonden. In dat opzicht verschilt deze situatie van die in de uitspraak van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:161, waarbij wel sprake was van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nu het reparatieplan in het voorliggende geval enkel tot doel heeft om de bouwmogelijkheden in overeenstemming te brengen met hetgeen was beoogd bij de vaststelling van het plan uit 2017 en al was opgenomen in het plan uit 2010, voorziet het reparatieplan in zoverre niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

5.5.    Met betrekking tot de milieugevolgen en de overige ingebrachte bezwaren heeft de raad toegelicht dat ten tijde van de vaststelling van het plan "Poort van Wormer 2010" alle ruimtelijke aspecten en milieuaspecten zijn onderzocht en beoordeeld. Ook ten tijde van het vaststellen van het plan uit 2017 voldeed de voorziene ontwikkeling aan een goede ruimtelijke ordening, aldus de raad. Voorts heeft de raad het standpunt ingenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, zodat het verrichten van nieuw of nader onderzoek ten behoeve van het reparatieplan niet noodzakelijk was. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen, nu [appellante], ook desgevraagd ter zitting, niet heeft kunnen aangeven welke nieuwe feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan.

5.6.    Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in de nadere motivering van de raad aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Proceskosten

6.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wormerland van 17 april 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Wormervelden";

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Wormerland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.056,50 (zegge: duizendzesenvijftig euro en vijftig cent), waarvan € 1.024,- is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Wormerland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,- (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019

418-909.