Uitspraak 201702444/1/R3


Volledige tekst

201702444/1/R3.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,

3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

5.    [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],

6.    [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]),

7.    [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],

8.    [appellant sub 8], wonend te [woonplaats], en anderen,

9.    [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],

10.    [appellant sub 10], wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,

11.    [appellant sub 11], wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,

12.    [appellante sub 12], gevestigd te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,

13.    [appellant sub 13], wonend te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop,

14.    Free Heart B.V., gevestigd te Nibbixwoud, en andere,

15.    [appellant sub 15], wonend te Zegveld, gemeente Woerden, en anderen,

16.    [appellante sub 16], handelend onder de naam [bedrijf A], en anderen, allen gevestigd te [plaats],

17.    Pocahondas Holding B.V., gevestigd te Abbenes, en anderen,

en

de raad van de gemeente Nieuwkoop,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [appellant sub 13], Free Heart B.V. en anderen, [appellant sub 15] en anderen, [bedrijf A] en anderen en Pocahondas Holding B.V. en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 8] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12], [bedrijf A] en anderen, Free Heart B.V. en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 16 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" gewijzigd vastgesteld. Daartegen zijn geen beroepen aanhangig.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 en 2 november 2018, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, bij monde van [appellant sub 2] en [gemachtigde A], bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. J.H. Pelle, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde B], [appellant sub 4], bijgestaan door mr. E. Braad, advocaat te Alphen aan den Rijn, [appellant sub 5], [appellant sub 6], vertegenwoordigd door [gemachtigde C], [appellant sub 8] en anderen, bij monde van [gemachtigde D], bijgestaan door [gemachtigde E] en [gemachtigde F], [appellant sub 10], bijgestaan door [gemachtigde G], [appellant sub 11], bijgestaan door [gemachtigde H], [appellante sub 12], vertegenwoordigd door [gemachtigde H] en [gemachtigde I], [appellant sub 13], bijgestaan door [gemachtigde J], Free Heart B.V. en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde K] en [gemachtigde L], [appellant sub 15] en anderen, bij monde van [appellant sub 15], [bedrijf A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M. Gideonse, advocaat te Apeldoorn, en [gemachtigde M], en de raad, vertegenwoordigd door F.W. de Bruijn en M.W. Hijman, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde N], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende C]), bij monde van [belanghebbende C], bijgestaan door [gemachtigde O], en [belanghebbende E], bijgestaan door mr. R. Olivier, advocaat te Den Haag, als belanghebbenden gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele gemeentelijke grondgebied met uitzondering van de dorpskernen, bedrijventerreinen, projectlocaties, glastuinbouwgebieden en zomerparken. Het is een in hoofdzaak conserverend plan waarin geen grootschalige nieuwbouwlocaties of projectmatige ontwikkelingen zijn opgenomen.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1]

3.    [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] te Zegveld. Zij kan zich niet verenigen met de aan haar perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D2540, toegekende bestemming "Recreatie-Dagrecreatie". Volgens haar is ten onrechte niet de bestemming "Agrarisch" toegekend aan haar perceel.

4.    De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht.

4.1.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 1] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat zij niet schriftelijk is geïnformeerd per post. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpplan.

Ook is geen rechtvaardiging gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat zij niet via de berichtenbox van www.mijnoverheid.nl is geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpplan terwijl zij daar wel is aangemeld en op deze wijze de gemeentelijke heffingen ontvangt. Daarover overweegt de Afdeling dat de gemeente Nieuwkoop niet is aangesloten op de berichtenbox zodat alleen al daarom hierin geen rechtvaardiging is gelegen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:355) kan een kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb zijn. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, gelezen in onderlinge samenhang, moet van een ontwerpbesluit echter op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis worden gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In dit geval is in de Verordening elektronische publicatie nieuwkoop 2012, en daarmee bij wettelijk voorschrift, bepaald dat publicatie van ontwerpbesluiten elektronisch plaatsvindt, tenzij wettelijk een andere wijze van publicatie is voorgeschreven. De publicatie vindt plaats in het elektronisch gemeenteblad en het elektronische gemeenteblad is te vinden op www.nieuwkoop.nl. Uit de stukken blijkt dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft plaatsgevonden in het elektronische gemeenteblad Nieuwkoop en dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan in het elektronisch gemeenteblad Nieuwkoop de in artikel 3:12 van de Awb bedoelde inhoud heeft. Op grond van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, in verbinding gelezen met artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, wordt de kennisgeving ook in de Staatscourant geplaatst. Uit de stukken blijkt dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ook heeft plaatsgevonden door plaatsing in de Staatscourant. De Afdeling is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke voorschriften. In dit verband overweegt de Afdeling dat deze wijze van bekendmaken bij [appellant sub 1] bekend was of kon zijn en zij daarom tijdig op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat een e-mailabonnement op het elektronisch gemeenteblad Nieuwkoop tot de mogelijkheden behoorde. De omstandigheid dat het adres van [appellant sub 1] in een aangrenzende gemeente is gelegen, waar de lokale krant niet wordt verspreid, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat zij van de kennisgeving op www.nieuwkoop.nl geen kennis heeft kunnen nemen.

Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

5.    [appellant sub 2] en anderen zijn eigenaren van diverse percelen aan de Hogedijk te Zevenhoven. Zij kunnen zich niet verenigen met het niet als zodanig bestemmen van de bouwvlakken op de percelen, kadastraal bekend Zevenhoven, A55 en A60. Deze twee aan de Hogedijk gelegen percelen grasland zijn in eigendom van [appellant sub 2] en worden gepacht door [appellant sub 2A]. Ook kunnen zij zich niet verenigen met de toegekende bestemming "Bedrijf" aan het perceel [locatie 2] van [appellant sub 2B] en bewoond door [appellant sub 2C].

6.    [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat ten onrechte geen bouwvlakken zijn toegekend aan de percelen, kadastraal bekend Zevenhoven, A55 en A60. In het vorige plan was aan deze percelen de bestemming "Agrarisch" met twee bouwvlakken toegekend, waardoor ter plaatse bebouwing kon worden opgericht, aldus [appellant sub 2] en anderen. Zij voeren aan dat door het niet als zodanig bestemmen van deze bouwvlakken de mogelijkheden om deze percelen aan te kunnen wenden voor verschillende doeleinden aanzienlijk worden beperkt. Hoewel de percelen omdat als grasland worden gebruikt, is niet uitgesloten dat deze percelen in de toekomst aan anderen zullen worden verpacht waarbij bebouwing nodig is voor de agrarische bedrijfsvoering. In dit verband hebben [appellant sub 2] en anderen een planschaderapport overgelegd. Volgens hen is er geen deugdelijke motivering gegeven voor het niet opnemen van de bouwvlakken.

6.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

In de Zienswijzennota bestemmingsplan Landelijk gebied Nieuwkoop staat bij de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen dat het in het vorige plan aan de percelen, kadastraal bekend Zevenhoven, A55 en A60, toegekende agrarische bouwblok was gekoppeld aan het agrarische bouwblok op de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. De raad heeft toegelicht dat de agrarische activiteiten ter plaatse zijn gewijzigd naar hoofdzakelijk niet-agrarische activiteiten. Daarom is in dit plan de in het vorige plan aan de percelen [locatie 2] en [locatie 3] toegekende agrarische bestemming dan ook omgezet naar de bestemming "Bedrijf", overeenkomstig de bestaande situatie. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestond om het onbenutte gedeelte van het agrarische bouwblok dat was gelegen op de percelen, kadastraal bekend Zevenhoven, A55 en A60, daarnaast als zodanig in stand te laten. De raad heeft toegelicht dat het deels handhaven van het voormalige agrarische bouwvlak, al dan niet gekoppeld aan de nieuwe bedrijfsbestemming, een onwenselijke bedrijfssplitsing inhoudt.

6.2.    In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

Niet gebleken is dat [appellant sub 2] en anderen voorafgaand aan de vaststelling van het plan aan de raad een concreet plan voor de ontwikkeling van de percelen, kadastraal bekend Zevenhoven, A55 en A60, hebben voorgelegd. Met het enkele ter zitting genoemde voornemen van [appellant sub 2] en anderen om de paardenhouderij op het perceel [locatie 3] uit te breiden op de hiervoor genoemde kadastrale percelen, heeft de raad geen rekening kunnen en hoeven houden bij de vaststelling van het plan. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling er in redelijkheid voor kunnen kiezen om alleen de bestemming "Agrarisch", dus zonder bouwblok, toe te kennen aan de percelen, kadastraal bekend Zevenhoven, A55 en A60.

Het betoog faalt.

7.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte aan het perceel aan de [locatie 2] te Zevenhoven de bestemming "Bedrijf" is toegekend, waardoor ter plaatse uitsluitend een bedrijfswoning is toegestaan. Zij stellen dat dit perceel door middel van boedelscheiding in eigendom is gekomen van [appellant sub 2B] en dat zij geen binding heeft met het naastgelegen bedrijf aan de [locatie 3]. Aan de voormalige bedrijfswoning op het perceel aan de [locatie 2] moet volgens hen dan ook een zelfstandige woonbestemming worden toegekend. De raad handelt hiermee in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus [appellant sub 2] en anderen. Zij wijzen op de percelen aan de [locatie 4] en [locatie 5].

7.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 2], voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" toegekend.

Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder c, van de planregels luidt:

"De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening, indien de bedrijfswoning ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, ter plaatse legaal aanwezig was."

7.2.    Zoals de Afdeling hiervoor onder 6.2 heeft overwogen moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

In de zienswijze over het ontwerp van het plan is door [appellant sub 2] en anderen gevraagd om bij de vaststelling van het plan de bedrijfswoning op het perceel [locatie 2] als plattelandswoning te bestemmen, omdat anders de woning in de toekomst leeg zou komen te staan. In de Zienswijzennota bestemmingsplan Landelijk gebied Nieuwkoop staat bij de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 2] en anderen dat de bedrijfswoning momenteel nog bij het bedrijf is betrokken en een aanpassing met het oog op de toekomst niet mogelijk is. Bovendien behoort volgens de zienswijzennota een plattelandswoning niet tot de mogelijkheden omdat op het perceel [locatie 3] geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd. In de zienswijzennota staat verder dat op dit moment de concrete aanleiding en ruimtelijke onderbouwing ontbreekt voor omzetting naar een particuliere woonbestemming. [appellant sub 2] en anderen hebben pas in het beroepschrift kenbaar gemaakt dat de woning als burgerwoning wordt gebruikt. Niet is gebleken dat de raad eerder wist dat de woning als burgerwoning werd gebruikt en dat [appellant sub 2] en anderen die bestemming voor de woning wensten. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de woning als bedrijfswoning heeft kunnen bestemmen. Overigens kan met de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid de bestemming "Bedrijf" worden gewijzigd naar de bestemming "Wonen".

Over de door [appellant sub 2] en anderen gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 4], thans vernummerd tot [locatie 6], en het perceel [locatie 5] te Zevenhoven overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft toegelicht dat aan de wijziging van de bestemming van de woning op het perceel [locatie 6] een concreet verzoek ten grondslag lag en dat de bestemming van de woning op het perceel [locatie 5] is gewijzigd na volledige beëindiging van het bedrijf ter plaatse. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] en anderen genoemde situaties niet overeenkomen met de nu aan de orde zijnde situatie op het perceel [locatie 2].

Het betoog faalt.

8.    Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

9.    [appellant sub 3] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 7] te Zevenhoven. Ter plaatse exploiteert hij een veehouderij en rietdekkersbedrijf. Hij kan zich niet verenigen met het plan voor zover de voormalige bedrijfswoning op het naastgelegen perceel [locatie 6] is bestemd als burgerwoning. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn de eigenaren van deze woning aan de [locatie 6]. Ook heeft [appellant sub 3] bezwaren tegen de toegekende dubbelbestemmingen aan de percelen [locatie 6] en 26a en is zijn rietdekkersbedrijf volgens hem ten onrechte niet als zodanig bestemd in het plan.

10.    [appellant sub 3] betoogt dat de bedrijfswoning op het perceel [locatie 6] behouden moet worden. Volgens hem heeft de raad de bedrijfswoning ten onrechte omgezet in een burgerwoning. Hij voert aan dat in de koopovereenkomst staat dat de koper bekend is met het feit dat de woning als bedrijfswoning is bestemd. [appellant sub 3] stelt geen afstand te hebben gedaan van zijn recht op een bedrijfswoning. Volgens hem kan de vanuit de bedrijfswoning vroeger uitgeoefende toezichtfunctie dan ook niet worden beëindigd. Zijn bestaande rechten worden onaanvaardbaar aangetast, aldus [appellant sub 3]. Daarnaast voert hij aan dat deze wijziging in strijd is met artikel 3, lid 3.7.3, sub a, onder 1, 2 en 3, van de planregels. Ter onderbouwing hiervan stelt hij dat het agrarische bedrijf ter plaatse door hem wordt voortgezet, niet is onderzocht en aangetoond dat de burgerwoning geen belemmering vormt voor de huidige en toekomstige bedrijfsvoering van zijn bedrijf en in de burgerwoning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd gelet op geur-, stof- en geluidhinder. Hij stelt dat aan het perceel [locatie 6] de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak moet worden toegekend overeenkomstig het voorgaande plan.

Subsidiair betoogt [appellant sub 3] dat, als de bestemming "Wonen" terecht is toegekend aan het perceel [locatie 6], ten onrechte geen directe bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning op zijn perceel [locatie 7] is opgenomen in het plan. De in artikel 3, lid 3.2.1, onder a en b, van de planregels geboden mogelijkheid voor de realisatie van een bedrijfswoning bevat volgens hem te strenge voorwaarden, te weten de toetsing aan het noodzakelijkheidscriterium na het inwinnen van advies van een agrarisch deskundige.

10.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 6], voor zover hier van belang, de bestemming "Wonen" toegekend.

10.2.    Op de zitting is gebleken dat de voormalige zakenpartner van [appellant sub 3] zelfstandig eigenaar was van de bedrijfswoning aan de [locatie 6] en daar woonde. De bedrijfsgronden heeft die voormalige zakenpartner aan [appellant sub 3] verkocht en de bedrijfswoning is aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] verkocht. [appellant sub 3] heeft te kennen gegeven dat hij over onvoldoende financiële middelen beschikte om de bedrijfswoning te kopen. Ter zitting heeft [appellant sub 3] toegelicht dat hij geen bezwaar heeft tegen het afsplitsen van de bedrijfswoning en het toekennen van een woonbestemming, maar dat hij wel een directe titel voor een bedrijfswoning wil in verband met zijn bedrijfsvoering. In zoverre is niet gebleken van bestaande rechten waarmee in het plan rekening moest worden gehouden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aan het perceel van [appellant sub 3] aan de [locatie 7], voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "bouwvlak" is toegekend en dat op grond van artikel 3, lid 3.2.2., onder a, van de planregels per agrarisch bedrijf maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.

Voor zover [appellant sub 3] heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met artikel 3, lid 3.7.3, sub a, onder 1, 2 en 3, van de planregels, overweegt de Afdeling dat deze planregel een wijzigingsbevoegdheid bevat voor het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop om het agrarische bouwvlak te wijzigen naar de bestemming "Wonen" en dat deze wijzigingsbevoegdheid in dit geval niet is toegepast. In dit geval is sprake van een concreet initiatief dat bij de vaststelling van het plan ruimtelijk is beoordeeld.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen voorzien in een burgerwoning op het perceel [locatie 6].

Het betoog faalt in zoverre.

10.3.    Zoals hiervoor al is overwogen is aan het perceel van [appellant sub 3] aan de [locatie 7], voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend en is ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder a, van de planregels per agrarisch bedrijf maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Ter zitting is gebleken dat binnen het bouwvlak nog ruimte bestaat voor een bedrijfswoning. Op grond van artikel 3, lid 3.2.1, onder b, van de planregels is een nieuwe bedrijfswoning uitsluitend toelaatbaar indien het bouwplan noodzakelijk is voor de toegelaten bedrijfsvoering. Naar het oordeel van de Afdeling bevat het plan dan ook een directe bouwtitel voor een bedrijfswoning. De Afdeling stelt vast dat, anders dan [appellant sub 3] stelt, het inwinnen van advies bij een agrarisch deskundige niet als voorwaarde is genoemd voor de toelaatbaarheid van een nieuwe bedrijfswoning. Over het vereiste dat de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de toegelaten bedrijfsvoering heeft de raad toegelicht dat dit in overeenstemming is met bestaand gemeentelijk beleid. De raad stelt dat bij elk agrarisch bouwvlak binnen het plangebied een noodzakelijkheidstoets geldt als voorwaarde voor het mogen realiseren van een bedrijfswoning. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Het betoog faalt.

11.    [appellant sub 3] voert aan dat niet duidelijk is of de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor zijn perceel [locatie 7] juist is opgenomen op de verbeelding. Hij wenst dat wordt aangesloten bij de beleidskaart van de Cultuur historische atlas van de provincie Zuid-Holland.

11.1.    Blijkens de verbeelding is aan een deel van het perceel [locatie 7] de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend.

11.2.    De raad heeft toegelicht dat de dubbelbestemmingen voor archeologische waarden zijn gebaseerd op de archeologische kaarten van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze kaarten zulke gebreken of leemten in kennis bevatten dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren.

Het betoog faalt.

12.    [appellant sub 3] voert aan dat ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" is toegekend aan de percelen [locatie 6] en 26a. Volgens hem moet alleen voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor de percelen [locatie 6] en 26a is deze verwachting er niet gezien de beleidskaart van de Cultuur historische atlas van de provincie Zuid-Holland, aldus [appellant sub 3].

12.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 6] en aan een deel van het perceel [locatie 7] de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" toegekend.

12.2.    Zoals hiervoor al is overwogen heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de kaarten van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, waarop de raad zich heeft gebaseerd bij de toekenning van de dubbelbestemmingen voor archeologische waarden, zulke gebreken of leemten in kennis bevatten dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Ter zitting heeft de raad uiteengezet dat er geen sprake is van een algemene verplichting tot archeologisch onderzoek bij iedere bodemingreep. Op grond van artikel 26, lid 26.2.2, aanhef en onder b, van de planregels is het verbod om te bouwen of te laten bouwen op deze gronden niet van toepassing op bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 50 cm en waarvan de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 10.000 m2. [appellant sub 3] heeft dit niet bestreden. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3" aan de percelen [locatie 6] en 26a heeft kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

13.    [appellant sub 3] betoogt dat zijn rietdekkersbedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Vanuit zijn agrarische bedrijf aan de [locatie 7] worden de werkzaamheden als rietdekker geëxploiteerd, aldus [appellant sub 3]. Het gereedschap en de werkvoorraad worden opgeslagen in de bebouwing van het agrarische bedrijf. Hij stelt dat een rietdekkersbedrijf niet is opgenomen op de lijst van kleinschalige nevenactiviteiten in bijlage 1 van de planregels.

13.1.    Aan het perceel van [appellant sub 3] is de bestemming "Agrarisch" toegekend. De raad heeft ter zitting onweersproken verklaard dat niet-agrarische functies zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Het niet opgenomen zijn op de lijst van kleinschalige nevenactiviteiten in bijlage 1 doet daar niet aan af. Het rietdekkersbedrijf is volgens de raad een ondergeschikte nevenactiviteit bij de veehouderij van [appellant sub 3] en dus toegestaan op het perceel van [appellant sub 3]. Daarbij heeft de raad ter zitting uiteengezet dat het ontbreken van een aanduiding op de verbeelding voor het rietdekkersbedrijf geen invloed heeft op de vraag of een nieuwe bedrijfswoning noodzakelijk is voor de toegelaten bedrijfsvoering, omdat de hoofdactiviteit de doorslag zal geven. Het betoog van [appellant sub 3] mist dus feitelijke grondslag.

14.    Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

15.    [appellant sub 4] is eigenaar van de (zomer)woning aan de [locatie 8]. Hij stelt dat deze (zomer)woning ten onrechte niet als zodanig bestemd is, omdat op het perceel waarop zowel zijn (zomer)woning als de boerderij aan de [locatie 9] staan, slechts één woning is toegestaan.

16.    Aan het perceel zijn onder meer de bestemming "Wonen" en de functieaanduidingen "recreatie" en "specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf" toegekend.

17.    Artikel 18, lid 18.2.1, onder a, van de planregels luidt: "per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid."

18.    [appellant sub 4] stelt dat hij sinds 1975 in de (zomer)woning aan de [locatie 8] woont en dat hij deze woning sinds 2000 verhuurt. Volgens hem viel het gebruik van de (zomer)woning onder het overgangsrecht, omdat het bestemmingsplan in 1975 voorzag in één zelfstandige woning op het perceel. Hij voert aan dat ook de plannen "bestemmingplan Landelijk gebied" uit 1981, "bestemmingsplan Landelijk gebied, 2e herziening" uit 1986 en "Bestemmingsplan Landelijk Gebied" uit 2005 slechts in één zelfstandige woning voorzagen. Pas het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Landelijk Gebied" uit 2005 voorzag in een bepaling die strijdig gebruik van het overgangsrecht uitsloot, maar [appellant sub 4] betoogt dat het gebruik al werd beschermd door de overgangsbepalingen van de voorgaande bestemmingsplannen. [appellant sub 4] bestrijdt het standpunt van de raad dat de beide woningen tot 2000 gezamenlijk werden bewoond door één gezin. Daarom is volgens hem ook geen sprake van een wijziging van het gebruik toen de (zomer)woning vanaf 2000 aan anderen werd verhuurd. Evenmin is sprake van een langdurige onderbreking van het gebruik, aldus [appellant sub 4].

18.1.    [appellant sub 4] heeft aannemelijk gemaakt dat hij sinds 1975 met zijn gezin in de (zomer)woning heeft gewoond, terwijl zijn ouders in die tijd in de boerderij woonden. In zoverre was sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan op het perceel slechts voorzag in één woning. Dit gebruik viel onder het overgangsrecht van de plannen "bestemmingplan Landelijk gebied" uit 1981 en "bestemmingsplan Landelijk gebied, 2e herziening" uit 1986. Ter zitting is naar voren gekomen dat de ouders van [appellant sub 4] tot in de jaren negentig in de boerderij hebben gewoond. [appellant sub 4] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik in strijd met het bestemmingsplan van zowel de boerderij als de (zomer)woning nadien is voortgezet. De vraag of sprake is van een wijziging van het gebruik vanaf 2000 hoeft daarom geen beantwoording. Daarom heeft de raad in redelijkheid slechts één woning toe kunnen staan op het perceel.

Het betoog faalt.

19.    Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 5]

20.    [appellant sub 5] is eigenaar van een perceel aan de locatie [locatie 10] te Woerdense Verlaat. Dit perceel bestaat voor een deel uit water en voor een deel uit grond. Hij stelt dat op een smalle strook van dit perceel die grenst aan de naastgelegen camping, voorheen de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie rustte, maar dat in het plan aan het gehele perceel de bestemming "Natuur" is toegekend. Hij kan zich daarin niet vinden, omdat hij op het perceel wil kunnen verblijven, er een bootje wil kunnen laten liggen en er onderhoudswerken wil kunnen uitvoeren zonder dat voor deze werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist is.

21.    Aan het perceel van [appellant sub 5] is de bestemming "Natuur" toegekend.

22.    Artikel 1, lid 1.35, van de planregels definieert extensief recreatief medegebruik als: "Vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden met een extensief karakter, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen."

Artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder f, luidt: "De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

f. extensief recreatief medegebruik;".

Artikel 10, lid 10.5.1, luidt: "[…] Als gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden; […]"

Artikel 10, lid 10.6.1, luidt: "Het is verboden om op de voor "Natuur" aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder omgevingsvergunning of in afwijking daarvan:

a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;

b. het ontgronden, afgraven, egeliseren, diepploegen, en/of ophogen van gronden;

c. het dempen, (ver)graven, verdiepen, waaronder baggeren, en/of verbreden van sloten en/of andere watergangen;

d. het omzetten van gras- en/of schraalland, anders dan voor graslandverbetering of herinzaai;

e.het aanleggen, verharden en/of verbreden van paden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f. het aanbrengen van oeverbeschoeiing, aanlegsteigers en/of golfbrekers, voorzover deze geen bouwwerken zijn;

g. het aanbrengen van dagrecreatieve voorzieningen;

h. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen."

Artikel 10, lid 10.6.2, luidt: "Het in 10.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:

a. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;

b. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip al een vergunning was verleend."

23.    Ter zitting is gebleken dat in 2005 in het bestemmingsplan "Landelijk gebied, gemeente Nieuwkoop" door een meetfout de bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden" ook is toegekend aan een smalle strook van het perceel die grenst aan de naastgelegen camping. Uit de plantoelichting blijkt echter dat het de bedoeling was dat die bestemming slechts op de gronden van de camping zou rusten. In dit plan heeft de raad aan willen sluiten bij de kadastrale grenzen, zodat in overeenstemming met de bedoeling de bestemming "Recreatie- Verblijfsrecreatie" slechts op de gronden van de camping rust. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet hierop in redelijkheid de bestemming "Natuur" aan het gehele perceel toe kunnen kennen. De Afdeling merk nog op dat normaal onderhoud niet onder het verbod in artikel 10, lid 10.6.1, van de planregels valt en dus gewoon mag. Datzelfde geldt voor niet-intensief verblijf.

Het betoog faalt.

24.    Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6]

25.    [appellant sub 6] is eigenaar van het perceel [locatie 11] te Woerdense Verlaat. Hij kan zich niet verenigen met de aan zijn perceel toegekende bestemming "Recreatie - Dagrecreatie".

26.    [appellant sub 6] heeft in zijn zienswijze de raad verzocht om de bestemming te wijzigen ten behoeve van een recreatiewoning dan wel verblijfsrecreatie. Door de op het perceel aanwezige bouwwerken te slopen en te vervangen door één kleiner recreatieverblijf in combinatie met het recreatief gebruik, zal volgens hem de situatie aan de [locatie 11] aanmerkelijk verbeteren en een forse ruimtelijke kwaliteitswinst worden bereikt. Daarnaast voert hij aan dat geen sprake is van een onwenselijke intensivering van gebruik. Volgens hem vormt het niet mogen overnachten op zijn perceel juist een intensivering van gebruik door de extra vervoersbewegingen die daarvan het gevolg zijn. Voorts voert [appellant sub 6] aan dat de gevraagde bestemming aansluit bij de bestemmingen en functies van de direct omliggende percelen. Ook zijn in de nabijheid percelen gelegen waaraan de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" is toegekend, zodat de gevraagde bestemming aansluit bij de ruimtelijke structuur en aard van de omgeving. Evenzeer sluit volgens [appellant sub 6] zijn initiatief aan bij de uitgangspunten van het ruimtelijke beleid in de provinciale structuurvisie Visie ruimte en mobiliteit, omdat de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plaatse worden behouden of verbeterd. Ook is het initiatief niet in strijd met de Verordening ruimte 2014, aldus [appellant sub 6]. Verder voert hij aan dat uit het rapport 'Natuurtoets beschermde soorten en natuurgebieden in het kader van de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur' van 4 september 2015 van Ecoresult blijkt dat de natuurwaarden van het perceel en de omgeving niet worden verstoord. Ten slotte kan er volgens hem tegen de gevreesde permanente bewoning handhavend worden opgetreden.

26.1.    Artikel 11, lid 11.1, van de planregels luidt:

"De voor "Recreatie - Dagrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een perceel voor dagrecreatie met een tuinhuis;

b. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, greppels, watergangen, waterberging, bruggen en duikers;

met daarbij behorende:

c. bebouwing, terreinen, in- en uitritten, gronden en voorzieningen, waaronder begrepen parkeervoorzieningen."

Lid 11.3 van de planregels luidt:

"Voor het gebruik op de voor recreatie aangewezen gronden gelden de volgende regels:

Als gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:

a. het gebruik van een tuinhuis voor recreatief nachtverblijf;

b. het gebruik van een tuinhuis voor beroeps- en bedrijfsactiviteiten."

26.2.    De Afdeling stelt vast dat het gebruik dat in de huidige situatie door [appellant sub 6] van het perceel [locatie 11] te Woerdense Verlaat wordt gemaakt, door de raad als zodanig is bestemd. De raad heeft toegelicht dat in het algemeen de omzetting van dagrecreatief naar verblijfsrecreatief gebruik een intensiever gebruik met zich brengt en dat dit onwenselijk wordt geacht. De raad heeft uiteengezet dat de verblijfsduur en het minder seizoensgebonden gebruik hierbij relevant zijn. Daarnaast heeft de raad naar voren gebracht dat het gevaar van permanente bewoning van recreatiewoningen groot is. Daar komt bij dat provinciaal beleid in de weg staat aan de toekenning van de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" dan wel "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aan het perceel. In het Programma ruimte van de provinciale structuurvisie Visie ruimte en mobiliteit, waarin het strategische beleid uit de visie is vertaald naar operationeel beleid, staat dat nieuwe recreatiewoningen alleen zijn toegestaan in bestaande of in nieuwe verblijfsrecreatieparken. Het gemeentelijk beleid sluit volgens de raad aan bij het provinciaal beleid. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het perceel van [appellant sub 6] onder deze omstandigheden niet de door hem gewenste bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" dan wel "Recreatie - Verblijfsrecreatie" kon worden toegekend.

Het betoog faalt.

27.    Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 7]

28.    [appellant sub 7] is gezamenlijk met [belanghebbende F]] eigenaar van het perceel [locatie 12] te Woerdense Verlaat. Hij kan zich niet verenigen met de aan dit perceel toegekende bestemming "Recreatie-Recreatiewoning".

29.    [appellant sub 7] wenst dat de recreatiewoning wordt bestemd als burgerwoning. In ruil voor deze bestemmingswijziging zal een groot deel van de aangrenzende gronden worden overdragen aan de Vereniging Natuurmonumenten, aldus [appellant sub 7]. De ruimtelijke kwaliteitswinst is volgens hem een rechtvaardiging voor deze wijziging. In dit verband wijst hij erop dat de aangrenzende gronden in de huidige situatie worden gebruikt voor fruitteelt. Deze gronden zijn gelegen in een Natura 2000-gebied, aldus [appellant sub 7].

29.1.    In de plantoelichting staat dat het plan geen bouwmogelijkheden voor nieuwe burgerwoningen bevat om verstening van het landelijk gebied tegen te gaan. De raad heeft toegelicht dat de provincie in beginsel terughoudend is bij de ontwikkeling van nieuwe bebouwing en bijbehorende functies en elementen in de groene ruimte. Volgens de raad worden in het provinciaal kader slechts onder bepaalde omstandigheden nieuwe woningen in het buitengebied toegestaan. Nieuwe woningen zijn mogelijk indien de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd. De raad heeft uiteengezet dat het beëindigen van strijdig gebruik, in dit geval fruitteelt, en het overdragen van deze gronden aan een ander, niet leidt tot ruimtelijke kwaliteitswinst. Het bestemmen van de recreatiewoning met een woonbestemming verdraagt zich volgens de raad dan ook niet met dit uitgangspunt. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid in het plan de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning" aan het perceel [locatie 12] te Woerdense Verlaat heeft kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

30.    Het beroep van [appellant sub 7] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 8] en anderen

31.    [appellant sub 8] en anderen zijn eigenaren van de woning aan de [locatie 13] te Ter Aar. Zij kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" die is toegekend aan het naastgelegen perceel [locatie 14] te Ter Aar, waarvan [belanghebbende C] de eigenaar is.

32.    Ter zitting hebben [appellant sub 8] en anderen hun beroepsgrond over het ontbreken van een planregel die het bouwen van een woning binnen de bestemming "Wonen" alleen toestaat op een afstand van 3 m van de perceelgrens, ingetrokken.

33.    [appellant sub 8] en anderen betogen dat ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend aan het perceel [locatie 14] te Ter Aar. Volgens hen is door het verkeerd intekenen van de grens van het plangebied op de plankaart van het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Glastuinbouw", de mogelijkheid ontstaan om op dit perceel een woning te bouwen. Dit zou worden hersteld in dit plan, maar hier heeft de raad volgens [appellant sub 8] en anderen ten onrechte van afgezien vanwege de al verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning ter plaatse. Volgens hen is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. [appellant sub 8] en anderen voeren dan ook aan dat de toegekende bestemming onvoldoende is gemotiveerd. In dit verband voeren zij ook aan dat niet is onderzocht of het bestemmen van de woning strijd met artikel 2.3.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 oplevert.

33.1.    In beginsel moet legaal bestaande bebouwing als zodanig in het bestemmingsplan worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale bouwwerk onder het overgangsrecht worden gebracht, mits de raad aannemelijk maakt dat het bouwwerk binnen een redelijke termijn wordt verwijderd. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen.

Tussen partijen is niet in geschil dat op 2 september 2015 een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een woning op het perceel [locatie 14] in Ter Aar en dat deze vergunning inmiddels onherroepelijk is. Ter zitting is door [belanghebbende C] toegelicht dat zijn woning is gebouwd en momenteel van binnen nog wordt afgebouwd. De raad heeft in overeenstemming met het hiervoor genoemde uitgangspunt in het plan voorzien in de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 14]. De raad heeft toegelicht dat de gevestigde rechten en belangen met zich brengen dat de woning als zodanig wordt bestemd. Hierbij neemt de raad in aanmerking dat het niet aannemelijk is dat de woning binnen redelijke termijn wordt verwijderd. In de door [appellant sub 8] en anderen gestelde omstandigheid dat mogelijk sprake is van strijd met artikel 2.3.4, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om ervan af te zien om de woning als zodanig te bestemmen omdat sprake is van bestaande bebouwing op grond van de Verordening ruimte 2014. De stelling van [appellant sub 8] en anderen dat de woning niet overeenkomstig de verleende vergunning op een afstand van 3 m van de perceelgrens is gebouwd, kan, wat hiervan ook zij, niet tot de conclusie leiden dat de raad de woning daarom niet in het plan als zodanig heeft kunnen bestemmen door de bestemming "Wonen" toe te kennen. Overigens is op 7 juni 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de situering van de al gebouwde woning op het perceel [locatie 14]. Daarom ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 8] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen" heeft kunnen toekennen aan het perceel [locatie 14] te Ter Aar.

Het betoog faalt.

34.    [appellant sub 8] en anderen betogen dat een deel van hun perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, en het perceel [locatie 14] ten onrechte in één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" zijn opgenomen. Zij voeren aan dat deze percelen hierdoor afhankelijk van elkaar worden voor de bouw van hoofdgebouwen en bijgebouwen. Het plan maakt immers per bestemmingsvlak maximaal één woning mogelijk en de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer dan 80 m² bedragen. In dit verband voeren [appellant sub 8] en anderen aan dat zij plannen hebben om het betreffende gebouw op hun perceel aan te passen en uit te breiden.

34.1.    Artikel 18, lid 18.2.1, onder a, van de planregels luidt:

"per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid."

Lid 18.2.3, onder b, voor zover hier van belang, luidt:

"de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer dan 80 m2 bedragen."

34.2.    Blijkens de verbeelding zijn het perceel [locatie 14] en het perceel van [appellant sub 8] en anderen, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, in één bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" opgenomen. Omdat deze percelen in hetzelfde bestemmingsvlak zijn opgenomen, zijn op grond van artikel 18, lid 18.2.3, onder b, van de planregels op dit perceel van [appellant sub 8] en anderen slechts bouwwerken mogelijk die bij de woning van [belanghebbende C] op het perceel [locatie 14] horen. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat het plan op dit punt niet overeenkomt met de bedoelingen van de raad. De raad heeft beoogd op het perceel van [appellant sub 8] en anderen, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, bouwwerken mogelijk te maken die behoren bij de woning op het perceel [locatie 13]. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan in zoverre dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

35.    Het beroep van [appellant sub 8] en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover daarin is voorzien in één bestemmingsvlak voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, en het perceel [locatie 14], een aanduiding 'relatie' tussen het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, en het perceel [locatie 13] te Ter Aar ontbreekt en voor zover daarin een planregel ontbreekt die ziet op de aanduiding 'relatie' voor de percelen met de bestemming "Wonen".

36.    Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in zoverre in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak voor dit plandeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

Hierbij betrekt de Afdeling dat namens [belanghebbende C] ter zitting geen bezwaren zijn geuit tegen de bedoelde wijziging van de verbeelding en het toevoegen van een planregel.

Het beroep van [appellant sub 9]

37.    [appellant sub 9] is eigenaar van een perceel in de nabijheid van de Geerweg. Hieraan is de bestemming "Natuur" toegekend. [appellant sub 9] kan zich niet vinden in deze bestemming, omdat deze de mogelijkheden voor het gebruik van de gronden beperkt. Hij zou graag een bestemming hebben die past bij het huidige recreatieve gebruik of bij het gewenste gebruik als atelier.

38.    [appellant sub 9] betoogt dat de bestemming van zijn perceel ten onrechte niet is aangepast naar aanleiding van zijn zienswijze. Volgens hem is sprake van willekeur omdat de bestemming van nabijgelegen percelen wel is aangepast. De begrenzing van het gebied Geerpolderplas, dat de bestemming "Natuur" heeft, loopt in andere gevallen achter de tuinen van de woningen aan de Geerweg.

38.1.    Artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder f, van de planregels luidt: "De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor extersief recreatief medegebruik."

38.2.    De Afdeling stelt vast dat de bestemming voor twee naburige percelen, ter hoogte van [locatie 15], is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Aan deze percelen is niet de bestemming "Natuur" toegekend, maar de bestemming "Tuin - Onbebouwd". Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat de begrenzing van natuurgebied Geerpolderplas ter plaatse van deze percelen over de oeverlijn loopt en niet tot aan de weg. Bij het perceel van [appellant sub 9], loopt de begrenzing van het natuurgebied wel tot aan de weg. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ongelijke behandeling.

Het betoog faalt.

39.    [appellant sub 9] stelt dat feitelijk geen sprake is van natuur, omdat het perceel vlak bij een drukke weg en naast een parkeerplaats ligt en hij nooit vogelnesten of wild heeft aangetroffen. Bovendien wordt voor de WOZ-waarde van de grond uitgegaan van recreatief gebruik, aldus [appellant sub 9].

39.1.    De raad heeft aangesloten bij de begrenzing van het natuurgebied Geerpolderplas, dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland.

39.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Natuur" kunnen toekennen, omdat de gronden zijn gelegen binnen het natuurgebied Geerpolderplas. Dat, naar [appellant sub 9] stelt, feitelijk geen sprake is van natuur, omdat het perceel naast een drukke weg en een parkeerplaats ligt en hij geen vogelnesten of wild heeft aangetroffen, is geen reden om van die begrenzing af te wijken. Daarbij betrekt de Afdeling dat volgens de toelichting bij het besluit van 11 december 1984 waarbij het gebied Geerpolderplas als staatsnatuurmonument is aangewezen, het terrein deels in gebruik is als tuinland. Daarbij is vermeld dat wordt gestreefd naar het verminderen van de oppervlakte tuinland. Dat voor de WOZ-waarde van de grond wordt uitgegaan van recreatief gebruik, werkt niet door naar de ruimtelijke ordening. De Afdeling wijst er overigens op dat recreatief gebruik van gronden met de bestemming "Natuur" mogelijk is.

Het betoog faalt.

40.    Het beroep van [appellant sub 9] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 10]

41.    [appellant sub 10] exploiteert een sierteeltbedrijf op de percelen, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, B 2198, 2199, 2210, 562, 563, 565 en 566, nabij [locatie 16]. Hij kan zich niet verenigen met het plan, omdat het plan niet voorziet in het realiseren van 500 m2 aan extra bouwwerken en een bedrijfswoning op de percelen, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, B 2198 en 2199. Voor het naastgelegen perceel, dat hij wil aankopen, ontbreekt een wijzigingsbevoegdheid waardoor dit perceel niet ten behoeve van sierteelt kan worden gebruikt, aldus [appellant sub 10].

42.    [appellant sub 10] betoogt dat de raad de bebouwingsmogelijkheden op zijn percelen, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, B 2198 en 2199, ten onrechte niet heeft verruimd naar 1.000 m2. Volgens hem zijn er in de huidige situatie geen bouwmogelijkheden meer omdat er al twee loodsen van in totaal 500 m2 zijn gebouwd op zijn percelen. Hij voert aan dat de uitbreiding noodzakelijk is om een volwaardig bedrijf te kunnen blijven. In dit verband stelt hij dat de oppervlakte van zijn percelen inmiddels is verdubbeld, net als de productie. De verwerking van de gewassen vindt plaats in de twee loodsen. Omdat de productie inmiddels is verdubbeld en er plannen zijn om het naastgelegen perceel aan te kopen zijn de twee loodsen inmiddels te klein geworden voor een juiste en efficiënte verwerking van de gewassen, aldus [appellant sub 10]. Volgens [appellant sub 10] handelt de raad hiermee in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat op de percelen [locatie 17] en [locatie 18] te Ter Aar wel uitbreiding van de bebouwing heeft plaatsgevonden.

42.1.    Blijkens de verbeelding zijn aan de twee percelen de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "sierteelt" toegekend. Aan een deel van de percelen zijn ook de aanduidingen "bouwvlak" en "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend.

42.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het toegekende bouwvlak aan de twee percelen een oppervlakte heeft van 3.000 m2. [appellant sub 10] heeft uiteengezet dat binnen dit bouwvlak twee loodsen staan met een oppervlakte van 40 m2 en 460 m2. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 3, lid 3.2.1, onder d, van de planregels het bouwvlak volledig mag worden bebouwd, terwijl [appellant sub 10] deze mogelijkheid nog niet heeft benut. Naar het oordeel van de Afdeling biedt het plan dan ook ruimte om de door [appellant sub 10] gewenste extra 500 m2 aan bebouwing te realiseren. Ter zitting heeft [appellant sub 10] toegelicht dat zijn beroep zo moet worden opgevat als zijnde gericht tegen de vorm en omvang van het bouwvlak. [appellant sub 10] wenst dat zijn bouwvlak achter de bestaande loods komt te liggen zodat de bestaande loods kan worden uitgebreid. De Afdeling is van oordeel dat de raad geen rekening hoefde te houden met deze wens van [appellant sub 10], omdat hij ten tijde van de vaststelling van het plan geen concreet bouwvoornemen kenbaar heeft gemaakt. De raad heeft in zoverre dan ook geen aanleiding hoeven zien om de vorm van het bouwvlak aan te passen dan wel het bouwvlak te vergroten. Overigens is in artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het aanpassen van de vorm van het agrarisch bouwvlak en is in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak.

Over de door [appellant sub 10] gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 17] en [locatie 18] te Ter Aar overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft toegelicht dat bij het perceel Kerkweg 40 sprake was van een paardenbak die in het bouwvlak is opgenomen. Naar aanleiding van de schuur op dit perceel heeft de raad gesteld dat in het plan op de percelen van [appellant sub 10] bij recht ook uitbreidingsmogelijkheden zijn opgenomen. Wat betreft de gebouwde woning en schuur op het perceel [locatie 18] heeft de raad toegelicht dat deze bouwmogelijkheden in 1991 zijn verleend en dat het beleid voor sierteelt sindsdien is gewijzigd. In hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 10] genoemde situaties niet gelijk zijn aan de nu aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

43.    [appellant sub 10] voert aan dat in het plan voor de twee percelen ten onrechte de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" is opgenomen. Volgens hem is een bedrijfswoning noodzakelijk omdat wordt gewerkt met een zeer gevoelig natuurproduct op de koude grond. Bij nachtvorst en sneeuw is het noodzakelijk om het gewas vaak te controleren en hier direct op in te spelen om een mislukte oogst te voorkomen, aldus [appellant sub 10]. Dit is bij wonen op geruime afstand van deze percelen niet mogelijk en bovendien zeer intensief. Omdat zijn bedrijf afgelegen ligt en niet is beveiligd, is een bedrijfswoning ook daarom noodzakelijk, aldus [appellant sub 10].

43.1.    Zoals de Afdeling hiervoor onder 6.2 heeft overwogen moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

De Afdeling overweegt dat door [appellant sub 10] geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan een concreet bouwvoornemen bestond voor de bouw van een bedrijfswoning. Dus is niet komen vast te staan dat het voornemen voor de bouw van een bedrijfswoning ten tijde van de vaststelling van het plan zo concreet was dat de raad met dit voornemen bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden.

Voor zover [appellant sub 10] zich op het standpunt heeft gesteld dat het plan ten onrechte niet in een bedrijfswoning voorziet vanwege de gestelde noodzaak daarvan voor de bedrijfsvoering, heeft de raad uiteengezet dat de twee percelen buiten het boom- en sierteeltgebied als bedoeld in de Verordening ruimte 2014 liggen. In de toelichting op artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte 2014 staat dat vanwege de grote landschappelijke effecten de mogelijkheden voor bestaande bedrijven buiten de concentratiegebieden beperkt zijn. De raad heeft toegelicht dat terughoudendheid in algemene zin met sierteelt in het Groene Hart, buiten de aangewezen gebieden, ook bestendig lokaal beleid is. Ter zitting heeft de raad gesteld dat bij de sierteeltsector de noodzaak voor een bedrijfswoning vrijwel niet meer is aan te tonen door de technische ontwikkelingen. De door [appellant sub 10] genoemde omstandigheden maken niet dat een bedrijfswoning in zijn geval wel noodzakelijk is. Omdat [appellant sub 10] de noodzaak voor een bedrijfswoning niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het mogelijk maken van een bedrijfswoning op de twee percelen.

Het betoog faalt.

44.    [appellant sub 10] voert aan dat voor het naast zijn loodsen gelegen agrarische perceel ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het plan. Hierdoor kan het naastgelegen perceel, dat hij wil aankopen, niet worden gebruikt voor sierteelt, aldus [appellant sub 10]. Volgens hem is dit deel van de polder juist bedoeld voor de ontwikkeling van sierteeltbedrijven.

44.1.    Niet is gebleken dat een concreet voornemen bestaat om het naast zijn loodsen gelegen perceel te gebruiken ten behoeve van sierteelt. Gelet hierop heeft de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening kunnen en hoeven houden met de behoefte van [appellant sub 10] aan een wijzingsbevoegdheid voor dit perceel.

Het betoog faalt.

45.    Het beroep van [appellant sub 10] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 11]

46.    [appellant sub 11] exploiteert een sierteeltbedrijf op de percelen, kadastraal bekend gemeente Nieuwveen, B 1646, 1655 en 1794. Deze percelen zijn gelegen naast het perceel [locatie 19] te Nieuwveen. [appellant sub 11] kan zich niet verenigen met de aan zijn percelen toegekende aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt".

47.    [appellant sub 11] betoogt dat ten onrechte geen volwaardig bouwvlak is toegekend aan zijn percelen. Volgens hem is de toegekende aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" onvoldoende voor de verwerking van de oogst. Hij voert aan dat niet is gemotiveerd waarom zijn volwaardige sierteeltbedrijf niet in aanmerking komt voor een bouwvlak. [appellant sub 11] stelt te hebben onderbouwd waarom een volwaardig bouwvlak noodzakelijk is. Overigens komt de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" niet terug in de planregels en geeft deze aanduiding niet de gewenste rechtszekerheid, aldus [appellant sub 11]. Hij wijst ook op brieven van 2 maart 2017 en van 10 mei 2017 waarin het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop te kennen heeft gegeven dat de op verbeelding weergegeven aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" niet strookt met het bestreden besluit en dat deze kennelijke verschrijving inmiddels is aangepast.

47.1.    Blijkens de verbeelding zijn aan de drie percelen, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "sierteelt" toegekend. Aan een klein deel van het perceel B 1655 is ook de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" toegekend.

Artikel 3, lid 3.2.4, onder c, van de planregels luidt:

"ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" is een bedrijfsgebouw toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 meter."

47.2.    Bij brief van 10 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop aan [appellant sub 11] te kennen gegeven dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" niet strookt met het raadsbesluit en dat deze kennelijke verschrijving inmiddels is hersteld door deze aanduiding toe te kennen aan de plek waar de prefab-unit daadwerkelijk staat. Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat het plan in zoverre geen juiste weergave is van hetgeen door de raad is besloten. Tussen partijen is niet in geschil dat de verbeelding inmiddels is aangepast en dat de foutieve versie van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl is verwijderd en de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld hierop inmiddels wel is gepubliceerd. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop het bestemmingsplan zoals de raad dat heeft vastgesteld alsnog beschikbaar gesteld en ziet de Afdeling geen aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van het bestreden besluit in zoverre.

47.3.    Waar [appellant sub 11] heeft aangevoerd dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" niet in de planregels staat en rechtsonzeker is, overweegt de Afdeling dat in artikel 3, lid 3.2.4, onder c, van de planregels naar deze aanduiding wordt verwezen. Voorts is in artikel 1, lid 1.70, van de planregels sierteelt gedefinieerd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sierteelt" rechtsonzeker is.

47.4.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 11] dat ten onrechte geen volwaardig bouwvlak is toegekend, heeft de raad uiteengezet dat de drie percelen buiten het boom- en sierteeltgebied als bedoeld in de Provinciale Verordening ruimte 2014 liggen. In de toelichting op artikel 2.3.1 van de Verordening ruimte 2014 staat dat vanwege de grote landschappelijke effecten de mogelijkheden voor bestaande bedrijven buiten de concentratiegebieden beperkt zijn. De raad heeft toegelicht dat terughoudendheid in algemene zin met sierteelt in het Groene Hart, buiten de aangewezen gebieden, ook bestendig lokaal beleid is. Niet gebleken is dat [appellant sub 11] een concreet bouwvoornemen met daarbij een ruimtelijke onderbouwing heeft voorgelegd op grond waarvan de raad een ruimtelijke afweging had kunnen en moeten maken. Hetgeen [appellant sub 11] in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht is in dit opzicht onvoldoende. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid er voor heeft kunnen kiezen de bestaande situatie in zoverre in het plan vast te leggen.

47.5.    De betogen falen.

47.6.    Omdat [appellant sub 11], gelet op een e-mailbericht van 16 februari 2017, door een medewerker van de gemeente is geadviseerd om tijdig beroep in te stellen om zijn rechten veilig te stellen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb de raad te gelasten dat het door [appellant sub 11] betaalde griffierecht wordt vergoed. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

48.    Het beroep van [appellant sub 11] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 12]

49.    [appellante sub 12] exploiteert een sierteeltbedrijf op het perceel [locatie 20] te Ter Aar. Op het naastgelegen perceel [locatie 21] is een camping met een wijngaard gelegen. Dit perceel is in eigendom van [belanghebbende E]. [appellante sub 12] kan zich er niet mee verenigen dat op het perceel van [belanghebbende E] in het plan 30 stacaravans worden toegestaan.

50.    [appellante sub 12] richt zich tegen artikel 13, lid 13.2.2, aanhef en onder h, van de planregels. Zij voert aan dat ten onrechte 30 stacaravans op het perceel [locatie 21] mogelijk worden gemaakt. Volgens haar wordt dit zonder verzoek en zonder motivering opeens toegestaan in het plan. Zij vreest dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van haar sierteeltbedrijf in gevaar komt, omdat de gewassen regelmatig met bestrijdingsmiddelen moeten worden bespoten. Bij brief van 2 maart 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop haar te kennen gegeven dat het plan op dit punt geen juiste weergave is van hetgeen door de raad is besloten en dat het plan zal worden aangepast, aldus [appellante sub 12]. In dit verband wijst zij op de brief van 9 mei 2017 van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop waarin staat dat het toestaan van 30 stacaravans niet strookt met het verzoek van de eigenaar en ook niet met het bestreden besluit en dat deze planregel inmiddels is aangepast.

50.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 21], voor zover hier van belang, de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-verblijfsrecreatie 1" toegekend.

Artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor "Recreatie-Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-verblijfsrecreatie 1", een camping met een wijngaard, een dagrecreatieve voorziening met op de wijngaardcamping gerichte horeca en detailhandel ([locatie 21] Ter Aar) zoals nader beschreven in 13.2.2."

Lid 13.2.2 van de planregels luidt:

"([locatie 21] Ter Aar/[camping])

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-verblijfsrecreatie 1", gelden de volgende bouwregels:

a. maximaal 1 bedrijfswoning;

b. maximaal 300 m2 dagrecreatieve voorziening met horeca;

c. detailhandel binnen de bestaande bebouwing;

d. maximaal 3 trekkershutten;

e. maximaal 6 hooiberghutten;

f. maximaal 300 m2 aan overige bedrijfsbebouwing;

g. maximaal 25 kampeermiddelen;

h. maximaal 30 stacaravans;

i. maximaal 1 recreatiewoning;

één en ander volgens de overige bouwregels hierna."

50.2.    Bij brief van 9 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop aan [appellante sub 12] te kennen gegeven dat de vermelding in de planregels van het plan van 30 stacaravans voor [camping] niet strookt met het verzoek van [belanghebbende E] en ook niet met het raadsbesluit. Het verzoek ging namelijk over standplaatsen voor toercaravans. In de brief staat ook dat deze kennelijke verschrijving inmiddels is hersteld door in artikel 13, lid 13.2.2, onder g, van de planregels op te nemen maximaal 30 toercaravans/kampeermiddelen. Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat het plan in zoverre geen juiste weergave is van hetgeen door de raad is besloten. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 13, lid 13.2.2, onder g, van de planregels inmiddels is aangepast en dat de foutieve versie van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl is verwijderd en de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld hierop inmiddels wel is gepubliceerd. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop het bestemmingsplan zoals de raad dat heeft vastgesteld alsnog beschikbaar gesteld en ziet de Afdeling geen aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

50.3.    Omdat uit de brief van 9 mei 2017 van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop blijkt dat [appellante sub 12] door een medewerker van de gemeente is geadviseerd om tijdig beroep in te stellen om haar rechten veilig te stellen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb de raad te gelasten dat het door [appellante sub 12] betaalde griffierecht wordt vergoed. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

51.    [appellante sub 12] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 12] heeft in het beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

52.    Het beroep van [appellante sub 12] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 13]

53.    [appellant sub 13] is eigenaar van het perceel [locatie 22] te Nieuwveen. Hij kan zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel" die is toegekend aan zijn perceel.

54.    [appellant sub 13] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel" is toegekend aan zijn perceel. Volgens hem is deze aanduiding onredelijk beperkend. Hij stelt dat uitsluitend de bestemming "Bedrijf" moet worden toegekend waarbij een bedrijf tot categorie 2 wordt toegestaan. Daarover voert [appellant sub 13] aan dat niet is gemotiveerd waarom in dit geval wordt afgeweken van het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Hij stelt dat sprake is van een groot leegstaand bedrijfsgebouw in het landelijk gebied dat al 30 jaar in gebruik is voor niet agrarische bedrijfsactiviteiten. Belemmerende omgevingsfactoren zijn er niet als een bedrijf tot categorie 2 wordt toegestaan, aldus [appellant sub 13]. Volgens hem handelt de raad ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel en wijst hij op het perceel [locatie 23] te Zevenhoven en het perceel [locatie 24] te Leimuiden. [appellant sub 13] wijst ook op de in artikel 5, lid 5.5.2, van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid waaruit volgt dat de raad een bedrijf tot maximaal categorie 2 van de Staat van bedrijfstypen in bijlage 3 van de planregels, op zijn perceel mogelijk acht.

54.1.    Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie 22], voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel" toegekend.

Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt:

"De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tot en met h. […]

alsmede voor:

i. tot en met n. […]

met dien verstande dat:

o. […]

p. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel", uitsluitend opslag en handel in stro, wol en hooi is toegestaan in de bestaande schuur tot een oppervlakte van maximaal 1.000 m2 en onder een bestaande overkapping met een oppervlakte van maximaal 265 m2."

54.2.    In het vorige plan, "Landelijk gebied Nieuwveen", was aan het perceel [locatie 22] te Nieuwveen de bestemming "Agrarisch-Landschapswaarde" toegekend. Bij besluit van 13 september 2012 heeft de raad op verzoek van [appellant sub 13] een projectbesluit genomen voor het toestaan van de handel in en opslag van wol, stro en hooi in de bedrijfsschuur van 1000 m2 en onder de overkapping van 265 m2 op het perceel [locatie 22] in Nieuwveen. De Afdeling stelt vast dat door het toekennen van de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel" aan het perceel van [appellant sub 13] het projectbesluit in dit plan is verwerkt. [appellant sub 13] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan al een concreet voornemen bestond om de bestaande bedrijfsschuur en de overkapping op het perceel anders te gebruiken dan voor de handel in en opslag van wol, stro en hooi. Ook heeft [appellant sub 13] anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de wens om in de toekomst de bestaande bedrijfsschuur en de overkapping op zijn perceel te gebruiken voor andere niet-agrarische activiteiten zo concreet is dat dit zonder meer in dit plan kon worden opgenomen. In de zienswijze is uitsluitend naar voren gebracht dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel" onredelijk beperkend is en dat de bestemming "Bedrijf" zonder nadere beperking moet worden toegekend. De raad behoefde bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden met dit voornemen.

Over de door [appellant sub 13] gemaakte vergelijking met het perceel [locatie 23] te Zevenhoven en het perceel [locatie 24] te Leimuiden overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij het perceel [locatie 23] te Zevenhoven de feitelijk bestaande situatie als zodanig is bestemd en dat het perceel [locatie 24] te Leimuiden in een andere gemeente ligt. In wat [appellant sub 13] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 13] genoemde situaties niet overeenkomen met de nu aan de orde zijnde situatie.

Gelet op al het voorgaande heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-wol, stro en hooihandel" aan het perceel [locatie 22] te Nieuwveen toe te kennen.

Het betoog faalt.

55.    Het beroep van [appellant sub 13] is ongegrond.

Het beroep van Free Heart B.V. en andere

56.    Free Heart B.V. en andere zijn eigenaar van het perceel Meije 300 te Zegveld. Daar hebben zij een kleinschalige buitenplaats die zich richt op het geven van zakelijke bijeenkomsten, workshops en recreatie.

56.1.    Aan de gronden van Free Heart B.V. en andere, voor zover deze op het grondgebied van Nieuwkoop zijn gelegen, zijn, voor zover nu van belang, de bestemmingen "Cultuur en Ontspanning", "Water", "Natuur" en "Tuin - Onbebouwd" en de gebiedsaanduidingen "overige zone - landschapstype oeverwallen", "overige zone - meijegraslanden" en de functieaanduidingen "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" en "terras" toegekend.

57.    Free Heart B.V. en andere betogen dat de omgevingsvergunning niet zo lang op zich heeft laten wachten dat deze niet meer in het plan kon worden meegenomen. Zij stellen dat de vergunning drie weken na de vaststelling van het plan is verleend.

57.1.    Zoals de Afdeling hiervoor onder 6.2 heeft overwogen moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

57.2.    De raad heeft ter zitting gesteld dat lang geprobeerd is om de omgevingsvergunning in het bestemmingsplan op te nemen. Uiteindelijk is dat niet gelukt, omdat er nog te veel onduidelijk was, terwijl de door de Afdeling gestelde termijn voor het vaststellen van het bestemmingsplan overschreden dreigde te worden. De raad geeft aan dat het om een omgevingsvergunning tot afwijken van het bestemmingsplan gaat, zodat het feit dat de omgevingsvergunning niet in het plan is opgenomen niet tot gevolg heeft dat de activiteiten na verlening van de omgevingsvergunning planologisch niet zijn toegestaan. Daarom heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de aard en omvang van de ingediende zienswijzen, onvoldoende basis bestond voor het opnemen van de activiteiten in het bestemmingsplan, omdat de ruimtelijke aanvaardbaarheid toen nog niet kon worden beoordeeld.

Het betoog faalt.

58.    Free Heart B.V. en andere komen voorts op tegen de bestemming "Wonen - Woonschepenligplaats" voor de woonschepen die dicht bij het perceel Meije 300 zijn gelegen. Zij stellen dat deze bestemming een negatieve invloed op hun perceel heeft. Ter zitting hebben zij toegelicht dat bij één woonschip veel is bijgebouwd en, hoewel het bestemmingsplan maximaal één bijgebouw toestaat, niet handhavend wordt opgetreden. Ook kan met een omgevingsvergunning een bedrijf aan huis worden toegestaan, met de milieugevolgen die dat met zich brengt, aldus Free Heart B.V. en andere.

58.1.    In de uitgangspuntennotitie bij het bestemmingsplan is vermeld dat elk woonschip wordt beschouwd als een woning, waarin permanent mag worden gewoond. De aanleiding hiervoor is dat op grond van de rechtspraak een woonschip als bouwwerk moet worden aangemerkt. Voorheen was dat niet het geval, waardoor een bestemmingsplan uitsluitend betrekking had op ligplaatsen. Uit de status van bouwwerk vloeit volgens de uitgangspuntennotitie de verplichting voort maatvoeringscriteria op te nemen voor zowel de ligplaats als het woonschip. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen - Woonschepenligplaats" toe kunnen kennen aan de woonschepen. Free Heart B.V. en andere hebben niet onderbouwd dat deze wijze van bestemmen tot meer overlast leidt. Daarbij betrekt de Afdeling dat de woonschepen ook in het voorgaande plan als zodanig waren bestemd en dat bij verlening van een omgevingsvergunning ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf zal worden moeten worden voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 19, lid 19.4, van de planregels, waaronder de voorwaarde dat bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk.

Het betoog faalt.

59.    Free Heart B.V. en andere betogen dat de definitie van de term "extensief recreatief medegebruik" in artikel 10.1, onder f, van het bestemmingsplan niet duidelijk is.

59.1.    Artikel 1, lid 1.35, van de planregels definieert extensief recreatief medegebruik als: "Vormen van dagrecreatief medegebruik van gronden met een extensief karakter, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen."

59.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze definitie tot rechtsonzekerheid leidt. De definitie maakt duidelijk dat "extensief recreatief medegebruik" slechts betrekking heeft op dagrecreatief medegebruik. Ook is duidelijk dat het gaat om medegebruik met een extensief karakter. Aan de hand van een aantal voorbeelden verheldert de definitie wat onder extensief gebruik moet worden begrepen. Uit de bewoordingen blijkt verder dat geen sprake is van een uitputtende opsomming. Gelet op het vorenstaande zijn de mogelijkheden ter plaatse voldoende omschreven.

Het betoog faalt.

60.    Free Heart B.V. en andere betogen dat de bestemming "Cultuur en ontspanning" met de functieaanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" niet verenigbaar is met de gebiedsaanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen". Gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" zijn immers, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin", bestemd voor een beeldentuin. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen" is het beleid echter gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap met onder meer als kernkwaliteit doorzichten vanuit het lint op de omliggende veenweiden. Free Heart B.V. en andere willen de mogelijkheid hebben om bomen of struiken in de beeldentuin te plaatsen en betwijfelen of dat mogelijk is.

60.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestemming van gronden voorrang heeft op de gebiedsaanduiding. Op de gronden in het plangebied mogen de activiteiten plaatsvinden die de op deze gronden rustende bestemming mogelijk maakt. Slechts bij gronden met een bestemming "Agrarisch", "Agrarisch met waarden", "Natuur" of "Groen" is voorzien in toetsing aan de gebiedsaanduiding, zodat daar waar sprake is van openheid, deze behouden kan blijven.

60.2.    Artikel 31, lid 31.5.1, onder c, van de planregels luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype oeverwallen' is het beleid gericht op het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten:

1. licht glooiende ruggen in het landschap, kleinschalig en besloten karakter, natuurlijke oude waterlopen, oude lintbebouwing direct aan het water, onregelmatige strokenverkaveling loodrecht op de oeverwal, doorzichten vanuit lint op omliggende veenweiden;

2. bebouwing volgt natuurlijke patronen, afwisselend oude en nieuwe boerderijen en woningen;

3. beplanting vooral in bebouwingslinten in de vorm van erfbeplanting (solitairen) en kleine boomgaarden, geriefhoutbosjes tussen de erven."

60.3.    De Afdeling overweegt dat artikel 31, lid 31.5.1, onder c, van de planregels bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen" het beleid is gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap met als kernkwaliteit onder meer doorzichten vanuit het lint. Ter plaatse van gronden met een bestemming "Agrarisch", "Agrarisch met waarden", "Groen" of "Natuur" is voorzien in toetsing aan het criterium dat de te beschermen landschapstypen niet onevenredig mogen worden aangetast. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" geen sprake is van onevenredige aantasting van de te beschermen landschapstypen door het plaatsen van afrasteringen of het aanplanten van beplanting.

Het betoog faalt.

61.    Free Heart B.V. en andere betogen dat artikel 10, lid 10.1, onder d en f, en artikel 10, lid 10.6.1, onder a, c, f en g, tegenstrijdig zijn. Artikel 10, lid 10.1, onder d en onder f, maken water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik mogelijk. Artikel 10, lid 10.6.1, verbiedt het aanplanten van bomen en/of houtgewas, het vergraven, verdiepen en baggeren van sloten en het aanbrengen van dagrecreatieve voorzieningen zonder omgevingsvergunning. Het is dus niet mogelijk de bestemming te onderhouden zonder omgevingsvergunning, aldus Free Heart B.V. en andere.

61.1.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 10 van de planregels innerlijk tegenstrijdig is. Daarbij betrekt de Afdeling dat artikel 10, lid 10.6.2, van de planregels bepaalt dat het in lid 10.6.1 opgenomen verbod niet geldt voor werken en/of werkzaamheden die tot het normale onderhoud en beheer kunnen worden gerekend.

Het betoog faalt.

62.    Het beroep van Free Heart B.V. en andere is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 15] en anderen

63.    [appellant sub 15] en anderen wonen allen aan de Meije te Zegveld. Zij kunnen zich niet verenigen met de in het plan opgenomen regeling voor de gronden achter het perceel Meije 300 te Zegveld. Deze gronden zijn in eigendom van Free Heart Vastgoed B.V. Ter plaatse wordt de Buitenplaats De Blauwe Meije geëxploiteerd.

64.    Het beroep van [appellant sub 15] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 15A], is ter zitting ingetrokken.

65.    [appellant sub 15] en anderen voeren aan dat de raad niet binnen de in de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2016 in zaak nr. 201606356/1/R4 genoemde termijn een besluit heeft genomen over de vaststelling van een bestemmingsplan. Weliswaar heeft de raad voor 1 december 2016 het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" vastgesteld, maar is het bestemmingsplan niet binnen zes weken na de vaststelling bekendgemaakt. Zij stellen dat het besluit pas op 15 februari 2017 is gepubliceerd. Volgens hen treedt het plan zonder bekendmaking niet in werking en kan daartegen geen beroep worden ingesteld. Bij het kunnen instellen van beroep ligt juist hun belang, aldus [appellant sub 15] en anderen.

65.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad voor 1 december 2016, de genoemde termijn in de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2016, het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" heeft vastgesteld. Dit besluit is niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn in artikel 3.8, vierde lid, van de Wro bekendgemaakt. Wat daarvan ook zij, deze  onregelmatigheid dateert van na het nemen van het bestreden besluit en kan om deze reden de rechtmatigheid van dit besluit niet aantasten.

Het betoog faalt in zoverre.

65.2.    Voor zover [appellant sub 15] en anderen beogen de Afdeling te verzoeken om de raad te veroordelen tot betaling van de volgens hen door de niet tijdige bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan verbeurde dwangsommen, overweegt zij het volgende. Aan de Afdeling is geen bevoegdheid toegekend om een partij - in dit geval de raad - te veroordelen tot betaling van een door de Afdeling aan haar uitspraak verbonden dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb. Aan een inhoudelijke behandeling van het daartoe strekkende verzoek van [appellant sub 15] en anderen, waarbij onder meer moet worden beoordeeld of de raad de dwangsom heeft verbeurd, wordt daarom niet toegekomen. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid van de desbetreffende dwangsom kunnen [appellant sub 15] en anderen zich tot de burgerlijke rechter wenden. De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

66.    [appellant sub 15] en anderen voeren aan dat het bestreden besluit niet overeenkomstig artikel 3:43 van de Awb is bekendgemaakt. Volgens hen is het mogelijk dat indieners van zienswijzen hierdoor niet in staat zijn geweest om tijdig beroep in te stellen.

66.1.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond ook betrekking heeft op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en alleen om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Blijkbaar hebben [appellant sub 15] en anderen ook geen processueel nadeel hiervan ondervonden aangezien zij wel tijdig beroep hebben ingesteld.

Het betoog faalt.

67.    [appellant sub 15] en anderen betogen dat ten onrechte de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" is toegekend aan de gronden aan de overzijde van het water achter het perceel Meije 300. Zij voeren aan dat in 2015 weliswaar een omgevingsvergunning is verleend voor een beeldentuin, maar de tuin is nooit als zodanig gebruikt. Volgens hen wordt de locatie verhuurd ten behoeve van feestjes en partijen. De voor dat gebruik in de omgevingsvergunning verplichte zes parkeerplaatsen zijn niet bereikbaar en onvoldoende, aldus [appellant sub 15] en anderen. Daarnaast voeren zij aan dat ter plaatse sprake is van een natuur- en cultuurhistorisch waardevol gebied en dat een 'horecatuin' daarmee niet in lijn is. Voorts voeren zij aan dat een 'horecatuin' niet past binnen het provinciale beleid omdat sprake is van een gebied met bijzondere kwaliteit en een Natura 2000-gebied. Ook is sprake van als kroonjuweel bestempelde lintbebouwing en is het gebied aangewezen als oeverwallenlandschap. Verder voeren zij aan dat een 'horecatuin' in strijd is met de Provinciale Verordening ruimte 2014. [appellant sub 15] en anderen stellen dat hun woon- en leefklimaat wordt aangetast door de toegestane 'horecatuin' in de zin van geluids-, verkeers- en parkeeroverlast.

67.1.    Aan de gronden direct achter het perceel Meije 300, voor zover hier van belang, is de bestemming "Tuin - Onbebouwd" toegekend. Aan de achter deze gronden, aan de overzijde van het water gelegen gronden is, voor zover hier van belang, de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduidingen "overige zone - landschapstype oeverwallen" en "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" toegekend. Aan de ten noordoosten daarvan gelegen gronden is, voor zover hier van belang, de bestemming "Natuur" met de aanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen" toegekend.

67.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat voor de hiervoor bedoelde gronden waaraan de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduidingen "overige zone - landschapstype oeverwallen" en "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" zijn toegekend, in 2015 een omgevingsvergunning is verleend voor een beeldentuin. De raad heeft de gronden bestemd overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder a, van de planregels als gebruik in strijd met de bestemming "Cultuur en ontspanning" in ieder geval wordt aangemerkt het gebruik van de voor beeldentuin aangeduide gronden voor een terras. De Afdeling stelt dan ook vast dat een 'horecatuin' op grond van het plan ter plaatse niet is toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Cultuur en ontspanning" met de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" heeft kunnen toekennen aan de bedoelde gronden.

Het betoog faalt in zoverre.

67.3.    Waar [appellant sub 15] en anderen ter zitting hebben aangevoerd dat de planregels meer mogelijk maken dan de verleende omgevingsvergunning, omdat ter plaatse bouwwerken zijn toegestaan, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 15] en anderen vrezen voor erfafscheidingen van 2 m hoog. De raad heeft ter zitting toegelicht dat ter plaatse inderdaad erfafscheidingen van 2 m hoog zijn toegestaan en dat het hier gaat om een generieke regeling die geldt voor bijna alle in het plan opgenomen bestemmingen. In hetgeen [appellant sub 15] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om deze generieke regeling op te nemen voor de gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin".

Het betoog faalt.

68.    [appellant sub 15] en anderen betogen dat de planregels bij de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de aanduiding "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - beeldentuin" en de bestemming "Natuur" in strijd zijn met de planregels bij de gebiedsaanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen". Zij stellen dat voor de aanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen" in artikel 31, lid 31.5.1, onder c, van de planregels is bepaald dat de doorzichten vanuit het lint op de omliggende veenweiden behouden moeten blijven. Volgens hen zijn artikel 7, lid 7.1, onder g, van de planregels en artikel 7, lid 7.2.1, van de planregels hiermee in strijd. De in deze bepalingen genoemde voorzieningen zijn in strijd met het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap, in het bijzonder het behouden van het zicht op het open landschap, aldus [appellant sub 15] en anderen. In dit verband wijzen zij op de aangelegde takkenhaag en schuttingen op de gronden aan de overzijde van het water achter het perceel Meije 300. [appellant sub 15] en anderen voeren aan dat deze bepalingen omdat al tot rechtsonzekerheid leiden gelet op het verzoek tot handhaving.

68.1.    Artikel 31, lid 31.5.1, onder c, van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen" is het beleid gericht op het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap met de volgende kernkwaliteiten:

1. licht glooiende ruggen in het landschap, kleinschalig en besloten karakter, natuurlijke oude waterlopen, oude lintbebouwing direct aan het water, onregelmatige strokenverkaveling loodrecht op de oeverwal, doorzichten vanuit lint op omliggende veenweiden;

2. bebouwing volgt natuurlijke patronen, afwisselend oude en nieuwe boerderijen en woningen;

3. beplanting vooral in bebouwingslinten in de vorm van erfbeplanting (solitairen) en kleine boomgaarden, geriefhoutbosjes tussen de erven."

68.2.    De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 31, lid 31.5.1, onder c, van de planregels ter plaatse van de gronden met de aanduiding "overige zone - landschapstype oeverwallen" het beleid is gericht op het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van het kleinschalig oeverwallenlandschap met als kernkwaliteit onder meer de doorzichten vanuit het lint op omliggende veenweiden. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van de in artikel 31.5 aangeduide landschapstypen. In de planregels voor de bestemming "Cultuur en ontspanning" ontbreekt een dergelijke regeling. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de enkelbestemming leidend is en dan ook voorrang heeft op de gebiedsaanduiding. Volgens de raad is bij de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden", "Groen" en "Natuur" voorzien in toetsing aan het beleid ter plaatse van de gebiedsaanduiding zodat de te beschermen landschapstypen niet onevenredig worden aangetast. Dit brengt de Afdeling tot het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning" geen sprake is van onevenredige aantasting van de te beschermen landschapstypen door het plaatsen van erfafscheidingen van 2 m hoog.

Het betoog faalt.

69.    [appellant sub 15] en anderen betogen dat de horecatuin ten onrechte niet in het plan wordt beperkt qua geluidbelasting gelet op het stiltegebied 'Nieuwkoop en omstreken'.

69.1.    Zoals hiervoor onder 67.2 is overwogen is een horecatuin op grond van het plan ter plaatse niet toegestaan. De Afdeling stelt vast dat de beeldentuin is gelegen in het zogenoemde stiltegebied 'Nieuwkoop en omstreken' dat is aangewezen op grond van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland. Binnen het stiltegebied gelden op grond van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland regels voor het voorkomen en beperken van geluidhinder. Niet aannemelijk is dat de regels in de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland over het stiltegebied 'Nieuwkoop en omstreken' worden geschonden door wat is mogelijk gemaakt in de planregels.

Het betoog faalt.

70.    [appellant sub 15] en anderen betogen dat ter plaatse van de weg de Meije de maximale stikstofuitstoot op het Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse plassen en de Haeck' wordt overschreden door de toename van verkeersbewegingen door het toestaan van kamperen bij de boer. In dit verband wijzen zij op de overgelegde Aerius berekening waaruit blijkt dat ter plaatse van de weg de Meije de maximale stikstofuitstoot wordt overschreden bij een geringe toename van verkeersbewegingen. Volgens hen wordt niet voldaan aan het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage.

70.1.    In het rapport 'Bestemmingsplan landelijk gebied Nieuwkoop; Toetsingsadvies over het milieueffectrapport' van 2 maart 2016 van de Commissie voor de milieueffectrapportage staat dat de Commissie adviseert om in aanvulling op het MER de milieugevolgen te onderzoeken van nevenactiviteiten bij de agrarische bestemmingen omdat een aantal van de mogelijke nevenactiviteiten uit bijlage 1 van de planregels kan leiden tot verkeer gerelateerde milieueffecten en effecten op de natuur. Naar aanleiding van dit toetsingsadvies is in juni 2016 een aanvulling op de plan-MER gemaakt door Tauw bv. In het rapport 'Aanvulling op het plan-MER landelijk gebied gemeente Nieuwkoop; Een reactie op het advies van de commissie-m.e.r.' van 12 juni 2016 van Tauw bv staat dat het bestemmingsplan kleinschalig recreatief nevengebruik van agrarische bouwvlakken mogelijk maakt en dat in het plan-MER aandacht is besteed aan de landschappelijke effecten. In de paragraaf over het verkeer is in het plan-MER aangegeven dat de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteiten beperkt zal zijn zonder dit nader te kwantificeren, aldus dit rapport. In de gebiedsgerichte modelleringen is volgens het rapport in het plan-MER per abuis geen aandacht besteed aan de verkeersaantrekkende werking die het agrarisch nevengebruik zou kunnen hebben met de daaruit volgende effecten op de emissie van verzurende en eutrofiërende stoffen. In het rapport is vervolgens meer inzicht gegeven in de mogelijke toename van de gebiedsemissies door het extra recreatief verkeer in het landelijk gebied. In het rapport staat dat op basis van een emissie van een auto op een weg in het buitengebied van 0,27 gram NOx/km de maximaal mogelijke extra gebiedsemissie neerkomt op 4065 kg/jaar en dat dit minder is dan 1,5% van de maximale landbouw emissie vanuit het gebied van 308.000 kg/jaar. Volgens het rapport valt een dergelijke geringe bijdrage weg binnen de onnauwkeurigheidsmarge van de gebiedsmodelleringen die in het plan-MER zijn uitgevoerd. De raad heeft toegelicht dat in het plan-MER de huidige situatie binnen het plangebied als uitgangspunt is genomen, zodat de bestaande agrarische bedrijfsvoering met nevenactiviteiten hierin is meegenomen. Volgens de raad kunnen nieuwe nevenactiviteiten uitsluitend door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan met inachtneming van de vereisten in de planregels ten aanzien van onder meer stikstofemissie en het blijven voldoen aan de natuurwetgeving. Van het zonder meer toestaan van nieuwe nevenactiviteiten die in combinatie met de bestaande functies overschrijding van de maximale stikstofdepositie tot gevolg kunnen hebben, is dan ook geen sprake, aldus de raad. Over wat [appellant sub 15] en anderen hebben aangevoerd oordeelt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog faalt.

71.    [appellant sub 15] en anderen voeren aan dat de in de toelichting gegeven uitleg van enkele planregels niet overeenkomt met de tekst van de planregels zelf. In dit verband wijzen zij voor het aspect parkeren op artikel 7 van de planregels en voor bij woningen behorende tuinen op artikel 15 van de planregels.

71.1.    De Afdeling overweegt hierover dat de plantoelichting, anders dan de regels en de verbeelding, niet bindend is.

Het betoog faalt.

72.    [appellant sub 15] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat door de toekenning van de aanduiding "terras" ter plaatse van een tuin bij een woning een commercieel terras kan worden geëxploiteerd. Zij voeren aan dat aan de gronden achter het perceel Meije 300 ten onrechte de bestemming "Horeca" met de aanduiding "terras" is toegekend. Volgens hen blijkt uit de zienswijzennota dat alle nieuwe verzoeken met betrekking tot dit perceel niet zouden worden opgenomen in dit plan. De op 30 november 2016 verleende omgevingsvergunning doet daar niet aan af, aldus [appellant sub 15] en anderen.

72.1.    Aan de gronden meteen achter het perceel Meije 300 is, voor zover hier van belang, de bestemming "Tuin - Onbebouwd" toegekend. Het betoog van [appellant sub 15] en anderen dat de bestemming "Horeca" is toegekend, mist dan ook feitelijke grondslag.

72.2.    Wat betreft de toegekende aanduiding "terras" aan de gronden meteen achter het perceel Meije 300, staat in de Zienswijzennota bestemmingsplan Landelijk gebied Nieuwkoop dat de terrasaanduiding zal worden geschrapt bij de vaststelling van het plan. De raad heeft te kennen gegeven dat deze aanduiding ten onrechte op de verbeelding is blijven staan. Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat het plan in zoverre geen juiste weergave is van hetgeen door de raad is besloten. Tussen partijen is niet in geschil dat de verbeelding inmiddels is aangepast en dat de foutieve versie van het bestemmingsplan op de website www.ruimtelijkeplannen.nl is verwijderd en de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld hierop is gepubliceerd. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop het bestemmingsplan zoals de raad dat heeft vastgesteld alsnog beschikbaar gesteld en ziet de Afdeling dus geen aanleiding het besluit onrechtmatig te achten.

Het betoog faalt.

73.    Het beroep van [appellant sub 15] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [bedrijf A] en anderen

74.    [bedrijf A] en anderen exploiteren op het perceel [locatie 25] te Nieuwveen een paardenmelkerij met diverse nevenactiviteiten. Zij kunnen zich niet verenigen met de op dit perceel toegestane nevenactiviteiten.

75.    Ter zitting hebben [bedrijf A] en anderen hun beroepsgrond over de juistheid van de omvang van het bouwvlak, ingetrokken.

76.    [bedrijf A] en anderen betogen dat in artikel 3, lid 3.4.3, van de planregels niet zijn opgenomen de op hun perceel bestaande nevenactiviteiten zoals de chocolaterie en de winkel. Volgens hen zijn deze nevenactiviteiten ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht. Zij voeren aan dat de raad hiermee handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de [landwinkel] op het perceel [locatie 26] te Nieuwveen ([bedrijf B]) wel specifiek in artikel 3, lid 3.4.4, van de planregels is genoemd.

76.1.    Aan het perceel [locatie 25] is, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatie A" toegekend. Ook is een bouwvlak toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder ag, van de planregels luidt:

"De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatie A", een kampeerboerderij zoals nader beschreven in 3.4.3."

Lid 3.4.3 luidt:

"ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatie A" gelden de volgende bouwregels:

a. dagrecreatie en restaurant/zalenverhuur in de bestaande gebouwen;

b. maximaal 1 bedrijfswoning ten behoeve van het agrarische bedrijf en de recreatieve nevenactiviteiten volgens de bouwregels van 3.2.2;

c. recreatie-appartementen in de bestaande gebouwen tot een maximum oppervlakte van 600m² aan recreatieve appartementen;

d. beheersfuncties in de bestaande gebouwen;

e. maximaal 0 recreatiewoningen;

f. kampeermiddelen, niet zijnde toercaravans, binnen het bestemmingsvlak."

76.2.    De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan ter plaatse van het perceel [locatie 25] te Nieuwveen geen chocolaterie en winkel zijn toegestaan. In het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied Liemeer" was aan het perceel de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 14, lid 14.1, aanhef en onder c, van de voorschriften van dat vorige bestemmingsplan waren de gronden met de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden" bestemd voor semi-agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten, mits deze ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de agrarische hoofdactiviteit en geen detailhandelsactiviteiten en groothandelsactiviteiten betreffen. De exploitatie van een winkel en een chocolaterie waren dus niet toegestaan onder het vorige plan. Het gebruik van het perceel voor het maken van chocola was onder het vorige plan overigens wel toegestaan. Niet gebleken is dat voor de winkel en chocolaterie een omgevingsvergunning is verleend. Dit betekent dat het in planologisch opzicht gaat om nieuwe activiteiten. In de inspraakreactie en de zienswijze hebben [bedrijf A] en anderen niet te kennen gegeven dat op hun perceel naast de agrarische activiteiten ook een winkel en chocolaterie zijn gevestigd. Niet gebleken is dat de raad eerder wist van deze nevenactiviteiten dan na de uiteenzetting van [bedrijf A] en anderen in hun beroepschrift. Gelet op het vorengaande heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het als zodanig bestemmen van deze nevenactiviteiten in het plan. De raad heeft met initiatieven voor nevenactiviteiten rekening gehouden door in het plan hiervoor een afwijkingsbevoegdheid op te nemen.

Over de door [bedrijf A] en anderen gemaakte vergelijking met de landwinkel Jan Nieuwenhuizen op het perceel [locatie 26] te Nieuwveen overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat voor het perceel [locatie 26] een concreet plan is ingediend. Ook heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat deze landwinkel beschikt over een vergunning. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [bedrijf A] en anderen genoemde situatie niet overeenkomt met de nu aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

77.    Het beroep van [bedrijf A] en anderen is ongegrond.

Het beroep van Pocahondas Holding B.V. en anderen

78.    Pocahondas Holding B.V. en anderen zijn eigenaar van het perceel Blokland 52 te Nieuwveen. Zij exploiteren daar pensionstalling "Blokland Stables". Daarnaast willen zij hier een dierenpension exploiteren. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen voor zover dit geen dierenpension mogelijk maakt.

78.1.    Aan het perceel is onder meer de bestemming "Agrarisch" met de aanduidingen "paardenhouderij" en "bouwvlak" toegekend.

78.2.    Artikel 1, lid 1.61, van de planregels definieert paardenhouderij als: "Een bedrijf dat is gericht op het houden, africhten en trainen van paarden."

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;

b. een bestaande intensieve neventak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf, met een maximale oppervlakte van 40% van de oppervlakte van de agrarische bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 2.000 m²;

c, het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsuitoefening, tenzij een bedrijfswoning ter plaatse is uitgesloten volgens deze regels;

d. al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 100 m²;

e. […]

alsmede voor:

[…]

n. ter plaatse van de aanduiding "dierenpension", een hondenkennel zoals nader beschreven in 3.4.7;

[…]

t. ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij", een paardenhouderij, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen;

[…]"

79.    Pocahandas Holding B.V. en anderen voeren aan dat bij de vaststelling van het plan de termijn van artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro is overschreden. Het plan is op 4 januari 2016 ter inzage gelegd en op 3 november 2016 vastgesteld.

79.1.    Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro luidt: "Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat: de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan."

79.2.    Pocahondas Holding B.V. en anderen voeren terecht aan dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling of uit enige andere bepaling kan echter niet worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Het door Pocahondas Holding B.V. en anderen op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

Het betoog faalt.

80.    Pocahondas Holding B.V. en anderen voeren aan dat in het ontwerpplan de definitie van paardenhouderij ruimer was. Zij stellen dat het ontwerpplan bovendien ook een definitie van pensionstalling bevatte. Omdat de definitie van paardenhouderij is aangepast en het plan geen definitie van pensionstalling meer bevat, is het stallen van paarden van derden, wat deel uitmaakt van haar activiteiten, volgens hen niet meer toegestaan. Het besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig genomen en de belangen van Pocahondas Holding B.V. en anderen zijn onvoldoende bij het besluit betrokken, aldus Pocahondas Holding B.V. en anderen.

80.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het houden van paarden voor derden onder paardenhouderij kan worden begrepen.

80.2.    Ingevolge artikel 1, lid 1.61, van de planregels wordt onder een paardenhouderij een bedrijf verstaan dat gericht is op het houden van paarden. Naar het oordeel van de Afdeling kan het stallen van paarden van derden worden begrepen onder de activiteiten van een paardenhouderij, zoals omschreven in de planregels. Omdat aan de gronden van Pocahondas Holding B.V. en anderen de aanduiding "paardenhouderij" is toegekend, kunnen zij dus ook paarden van derden stallen.

Het betoog faalt.

81.    Pocahondas Holding B.V. en anderen willen op het perceel een dierenpension exploiteren. Zij betogen dat het plan dit ten onrechte niet mogelijk maakt. Daarover voeren zij aan dat het niet nodig is dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend. De raad had volgens hen moeten motiveren welke bepalingen van de provinciale Verordening ruimte 2014 aan het initiatief in de weg staan. Ook had de raad moeten motiveren waarom de ontwikkeling ongewenst is, aldus Pocahondas Holding B.V. en anderen.

81.1.    Zoals de Afdeling hiervoor onder 6.2 heeft overwogen moet de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

81.2.    De Afdeling overweegt dat uit de ruimtelijke onderbouwing bij het verzoek om een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan blijkt dat het beoogde dierenpension ruimte zal bieden aan maximaal 180 honden, 100 katten en 60 overige huisdieren. In de toelichting bij het bestemmingsplan staat vermeld dat de provincie terughoudend is met de ontwikkeling van nieuwe niet-agrarische bebouwing en bijbehorende functies in het landelijk gebied. De raad acht nieuwvestiging van een dergelijk, niet-agrarisch, bedrijf op deze locatie in het buitengebied ook onwenselijk. Daarbij komt dat het bedrijf in een hogere milieucategorie valt dan in het algemeen is toegestaan binnen de bestemming "Bedrijf" in het buitengebied. Bovendien heeft de raad er terecht op gewezen dat de omgeving op de oude locatie van het bedrijf overlast ondervond. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid ervan af kunnen zien een dierenpension mogelijk te maken op het in het geding zijnde perceel.

Het betoog faalt.

82.    Pocahondas Holding B.V. en anderen betogen dat zich ongelijke behandeling van gelijke gevallen voordoet, omdat aan de Ringdijk 12 wel een dierenpension wordt toegestaan. Pocahondas Holding B.V. en anderen vragen zich af hoe dit mogelijk is, terwijl nieuwvestiging volgens de raad niet kan worden toegestaan en een dierenpension niet past in het agrarisch gebied. Het gaat volgens hen weliswaar feitelijk wel om een bestaande situatie, maar om planologische nieuwvestiging, waarvan de ruimtelijke gevolgen niet zijn beoordeeld.

82.1.    Over de door Pocahondas Holding B.V. en anderen gemaakte vergelijking met het dierenpension aan de Ringdijk 12 overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat in dat geval sprake is van een bestaande kleinschalige nevenactiviteit bij een bestaand agrarisch bedrijf. Over wat Pocahondas Holding B.V. en anderen hebben aangevoerd oordeelt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door Pocahondas Holding B.V. en anderen genoemde situatie niet overeenkomt met de nu aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

83.    Het beroep van Pocahondas Holding B.V. is ongegrond.

Proceskosten

84.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 8] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 13], Free Heart B.V. en anderen, [appellant sub 15] en anderen, [bedrijf A] en anderen en Pocahondas Holding B.V. en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Ten aanzien van [appellant sub 11] en [appellante sub 12] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart zich onbevoegd om van het beroep van [appellant sub 15] en anderen kennis te nemen voor zover daarbij is verzocht de raad te veroordelen tot betaling van de door de Afdeling aan haar uitspraak van 7 oktober 2016 verbonden dwangsom;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

III.    verklaart het beroep van [appellant sub 8] en anderen gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nieuwkoop van 3 november 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" voor zover daarin is voorzien in één bestemmingsvlak voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, en het perceel [locatie 14], een aanduiding 'relatie' tussen het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, en het perceel [locatie 13] te Ter Aar ontbreekt en voor zover daarin een planregel ontbreekt die ziet op de aanduiding 'relatie' voor de percelen met de bestemming "Wonen";

V.    bepaalt dat:

- een apart bestemmingsvlak voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, wordt toegekend zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

- de aanduiding 'relatie' wordt toegekend tussen het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwkoop, D1780, en het perceel [locatie 13] te Ter Aar zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

- artikel 18, lid 18.2.1, van de planregels wordt aangevuld met een sub d, dat als volgt komt te luiden:

"ter plaatse van de aanduiding 'relatie', dienen de aangeduide bestemmingsvlakken te worden beschouwd als één bestemmingsvlak.";

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover dit is vernietigd;

VII.    draagt de raad van de gemeente Nieuwkoop op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen IV tot en met VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII.    verklaart de overige beroepen ongegrond;

IX.    veroordeelt de raad van de gemeente Nieuwkoop tot vergoeding van bij [appellant sub 8] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.052,57 (zegge: duizendtweeënvijftig euro en zevenenvijftig cent), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

X.    gelast dat de raad van de gemeente Nieuwkoop aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 8] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 11] en € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor [appellant sub 11] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Lodeweges
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

625.

Plankaart van de zaak 201702444/1/R3