Uitspraak 201802938/1/A1


Volledige tekst

201802938/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Breda (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 februari 2018 in zaak nr. 17/4254 in het geding tussen:

[appellant],

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen geluidhinder veroorzaakt door de technische installaties bij Hotel Princeville aan de Princenhagelaan 5 te Breda en tegen parkeeroverlast langs de Princenhagelaan, afgewezen.

Bij besluit van 1 mei 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dat zag op het onderdeel parkeeroverlast en voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 1 mei 2017 vernietigd, voor zover daarbij de bezwaren die zagen op het onderdeel parkeeroverlast ongegrond zijn verklaard, zelf voorziend het bezwaar voor zover dat zag op het onderdeel parkeeroverlast niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 1 mei 2017. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en Princeville Exploitatie B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2019, waar het college, vertegenwoordigd door drs. C.T.M. van Slingerland, is verschenen. Voorts is ter zitting Princeville Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door mr. E.C.J. Wouters, advocaat te Breda, gehoord.

Overwegingen

1.    [appellant] woont aan de [locatie] te Breda. De achterzijde van zijn perceel grenst aan dat van Hotel Princeville. De Princenhagelaan, die bestaat uit een hoofdweg en een ventweg loopt op ongeveer 100 m afstand parallel aan de westzijde van zijn perceel. Om met de auto vanaf de Liesboslaan op de hoofdweg te komen, moet ongeveer 200 m over de ventweg worden gereden langs Hotel Princeville.

1.1.    Bij brief van 4 februari 2016 heeft [appellant] het college verzocht om handhavend op te treden tegen geluidhinder die volgens hem wordt veroorzaakt door de technische installaties op het dak van de recente uitbreiding van Hotel Princeville. Daarnaast heeft hij het college verzocht om de parkeersituatie ter plaatse op te nemen, een parkeertelling te houden, zo nodig vergunninghouders langs de Princenhagelaan te wijzen op de naleving van vergunningvoorschriften en zo nodig handhavend op te treden.

Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 9 maart 2017 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidgrenswaarden niet worden overschreden en dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de door hem gestelde parkeeroverlast op de ventweg.

1.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek over de parkeeroverlast, maar dat het college in het besluit van 1 mei 2017 ten onrechte het bezwaar van [appellant] ongegrond heeft verklaard voor zover het bezwaar betrekking had op parkeeroverlast, terwijl het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk was. Om die reden heeft de rechtbank het besluit van 1 mei 2017 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] over het onderdeel parkeeroverlast ongegrond is verklaard en heeft de rechtbank zelf voorziend het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich terecht niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden tegen de door [appellant] gestelde geluidoverlast, aangezien de geldende geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep van [appellant] in zoverre ongegrond verklaard.

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij geen bijzonder individueel belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheid van andere bewoners aan de Liesboslaan en andere gebruikers van de ventweg langs Hotel Princeville, zodat hij geen belanghebbende zou zijn bij zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de parkeeroverlast daar. [appellant] wijst erop dat de overlast zich manifesteert op een bepaalde locatie en dat de overlast is beperkt tot een kleine groep bewoners aan de Liesboslaan.

2.1.    Bij de rechtbank heeft [appellant] toegelicht dat zijn belang erin is gelegen dat hij als bewoner van de Liesboslaan dagelijks over de ventweg rijdt om naar zijn werk te gaan en dat hij daarbij overlast ondervindt van de parkeersituatie op de ventweg. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit onvoldoende blijkt dat [appellant] een bijzonder, individueel belang heeft, dat zich in voldoende mate onderscheidt van andere bewoners van de Liesboslaan en andere gebruikers van de ventweg. Dat de overlast zich voordoet op het gedeelte van de ventweg tussen de Liesboslaan en de hoofdweg en dat een kleine groep bewoners van de Liesboslaan vaak gebruik maakt van dat gedeelte van de ventweg en daarom vaak te maken heeft met de parkeeroverlast daar, betekent niet dat [appellant] een belang heeft dat zich onderscheidt van andere bewoners die gebruik maken van de ventweg of andere gebruikers van de ventweg die daar overlast kunnen ondervinden van de parkeersituatie. Het betoog van [appellant] geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank hem ten onrechte niet als belanghebbende bij zijn handhavingsverzoek over de parkeeroverlast heeft aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrecht aan voorbij is gegaan dat het akoestisch rapport van 6 februari 2017 niet aan de afwijzing van zijn handhavingsverzoek ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat daarin niet is betrokken dat de technische installaties op het dak van de uitbreiding niet overeenkomstig de voor de uitbreiding verleende omgevingsvergunning zijn gerealiseerd.

Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat de technische installaties niet overeenkomstig de omgevingsvergunning zijn geplaatst, een zelfstandige overtreding is en dat het college daar ten onrechte geen onderzoek naar heeft gedaan.

3.1.    In de inleiding van zijn handhavingsverzoek van 4 februari 2016 stelt [appellant] dat hij sinds de ingebruikname van de uitbreiding van het hotel geluidhinder ondervindt van de bij de uitbreiding behorende technische installaties. Hij stelt dat er vrijwel de gehele dag een doordringend en hard geluid klinkt vanaf het hotel, dat vermoedelijk wordt veroorzaakt doordat de ventilatie of andere technische installaties niet correct, dan wel conform overeenkomst zijn geplaatst op de uitbreiding. Vervolgens verzoekt hij het college om de situatie ter zake het geluid en de technische installatie te onderzoeken en bij vaststelling van overschrijdingen handhavend op te treden.

3.2.    Aan het besluit van 9 maart 2017 ligt het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek Van der Valk Hotel Princeville te Breda" van 6 februari 2017 van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant ten grondslag. In dit rapport is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de geluidbronnen op het dak van Hotel Princeville, op de gevel van de woning van [appellant] berekend. Op 19 juli 2016 zijn geluidmetingen uitgevoerd om de geluidemissie van de bronnen op het dak vast te stellen. Bij de berekening van de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant] is uitgegaan van deze gemeten geluidemissie en van de feitelijke plek waar de geluidbronnen zich bevinden. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode 40 dB(A) bedraagt, zodat wordt voldaan aan de op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidgrenswaarden.

[appellant] betwist die conclusie uit het akoestisch rapport niet. Aangezien daaruit volgt dat wordt voldaan aan de geldende geluidgrenswaarden, ongeacht of de technische installaties overeenkomstig de daarvoor verleende omgevingsvergunning zijn gebouwd, was het college niet bevoegd om handhavend op te treden wegens overschrijding van de geluidgrenswaarden. De omstandigheid dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van de feitelijke plek van de technische installaties en niet is nagegaan of die plek overeenstemt met de verleende omgevingsvergunning, betekent niet dat het college het rapport niet ten grondslag mocht leggen aan de afwijzing van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen overschrijdingen van de geldende geluidgrenswaarden.

Het betoog faalt in zoverre.

3.3.    Uit het handhavingsverzoek volgt dat [appellant] geluidhinder ondervindt en dat hij vermoedt dat deze geluidhinder wordt veroorzaakt doordat de technische installaties op het dak van de uitbreiding niet op de juiste plek zijn geplaatst. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat [appellant] het college heeft verzocht om onderzoek te doen naar het geluid van de technische installaties en handhavend op te treden indien de geldende geluidgrenswaarden worden overschreden. Uit het handhavingsverzoek volgt niet dat [appellant] ook indien de geldende geluidgrenswaarden niet worden overschreden, wenst dat het college handhavend optreedt tegen de plek waar de technische installaties zijn gebouwd. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college had moeten onderzoeken of de technische installaties in overeenstemming met de voor het bouwen daarvan verleende omgevingsvergunning zijn geplaatst.

Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat er luchtfoto's zijn gemaakt waarop te zien is dat de technische installaties in overeenstemming met de omgevingsvergunning zijn geplaatst.

Het betoog faalt ook in zoverre.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

687.