Uitspraak 201804213/1/A1


Volledige tekst

201804213/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en [appellant B] (hierna: samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Den Haag.

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college de locatie 82-17, nabij de woning aan de [locatie] in Den Haag, aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nadere reactie gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college in de wijk Loosduinen locaties aangewezen waar orac’s zullen worden geplaatst. Onder meer is de locatie ter hoogte van de woning aan de [locatie] aangewezen.  [appellant] heeft deze woning in 2018 gekocht.

1.1.    Vast staat dat [appellant] geen zienswijze heeft ingebracht over het ontwerpbesluit. Dat houdt ermee verband dat zij de woning in 2018 heeft gekocht. Uit de stukken komt naar voren dat de vorige eigenaar van de woning wel een zienswijze over het ontwerpbesluit wat de aangewezen locatie betreft naar voren heeft gebracht. [appellant] kan niet worden tegengeworpen dat zij geen zienswijze over het ontwerpbesluit heeft ingebracht. Dit betekent dat er geen beletsel is om de door haar in beroep aangevoerde gronden inhoudelijk te beoordelen.

2.    [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid locatie 82-17 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een orac. Zij voert aan dat de orac vrijwel recht voor de voordeur van haar woning is voorzien. Zij vreest dat huisvuil onjuist ter inzameling wordt aangeboden en dat mogelijk cliënten van een nabijgelegen instelling voor geestelijke gezondheidszorg zich langdurig rondom de orac ophouden. Ook vreest zij dat de orac te weinig wordt geleegd, waardoor vooral in de zomer geurhinder kan worden verwacht.

2.1.    Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid tot de aanwijzing van de locatie heeft kunnen komen. De woning van [appellant] ligt op een ruim perceel met rondom de woning tuin. De afstand van de aangewezen locatie tot het toegangshek van het perceel bedraagt enkele meters. De plaats van de orac ligt niet direct voor het toegangshek. Voor zover [appellant] heeft beoogd te stellen dat haar perceel door de orac niet goed toegankelijk is, bestaat daarvoor geen aanleiding. Het college heeft zich in de nota van antwoord, die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat hinder voor omwonenden van een orac zich nauwelijks zal voordoen. De orac’s zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers en worden tweemaal per week geleegd. Tegen de vrees voor zwerfafval heeft het college ingebracht dat het zal optreden tegen bewoners die hun afval niet correct ter inzameling aanbieden. Het college heeft zich, gelet op het materiaal waarin de orac is uitgevoerd en de omstandigheid dat orac’s regelmatig worden geleegd, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat het college de locatie niet had mogen aanwijzen wegens mogelijke hinder, veroorzaakt door mensen die zich langdurig bij de orac ophouden.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] betoogt voorts dat het college niet in redelijkheid de locatie had kunnen aanwijzen, omdat twee geschiktere alternatieve locaties bestaan. Zij acht de locaties aan de Oude Haagweg op 15 m afstand van de aangewezen locatie geschikter.

3.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] bedoelde locatie die ten opzichte van de aangewezen locatie 15 m dichterbij de kruising Oude Haagweg-Groen van Prinstererlaan ligt, uit verkeerstechnisch oogpunt ongeschikt is. Het ledigingsvoertuig zal bij lediging van de orac op of nabij een in het wegdek gelegen verkeersdetectielus staan. Verder heeft het college toegelicht dat de locatie die ten opzichte van de aangewezen locatie 15 m dichterbij de Oud Rozenburglaan ligt, minder geschikt is dan de aangewezen locatie, omdat de Oude Haagweg ter hoogte van die locatie twee rijbanen heeft en de weg bij de aangewezen locatie drie. Bij de gekozen locatie bestaan voor het verkeer meer mogelijkheden om het ledigingsvoertuig te passeren. Gelet hierop heeft het college de door [appellant] bedoelde alternatieve locaties niet zodanig geschikter moeten achten dan de aangewezen locatie dat het college niet in redelijkheid locatie 82-17 heeft kunnen aanwijzen.

Het betoog faalt.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

163.